FEUILLETON*
EVERT VAN DER WALLE.
UIT DE PERS*
KERKNIEUWS*
ik dat deed, mocht ik niet naar school gaan.
Toch ging ik soms naar de Kerk, maar als
vader wegging.
Laatst heeft mijnheer tegen me gezegd, ik
vind best, dat je naar de Chr. Mulo gaat,
want daar zul je de Bijbelsche Geschiedenis
nog eens hooren. Als je het wil, bezoek de
kerk trouw, net als hier. Toen had ik ge
antwoord „Ja Mijnheer, dat zal ik doen".
Wat een teleurstelling
Toen ik te M. kwam, was ik eerst blij.
Maar nog geen drie dagen was ik bij mijn
oom, of ik moest toen de Mohammedaan-
sche Godsdienst aannemen. Maar ik had ge
antwoord, dat ik een Christen wilde wor
den. Mijn oom werd toen erg boos. Hij
zeide Als je een Christen wordt, dan ben
je mijn familie niet Want als Christen
sterft, wordt het lijk een wild varken".
Ik was erg bedroefd Dien nacht schreef
ik een brief aan vader. De inhoud daarvan
was, dat ik in de stad wilde wonen, maar
waarom, dat had ik niet aan vader verteld.
Anders werd mijn vader boos op mij.
's Zondags had ik geen tijd om de kerk
te gaan bezoeken, want ik moest thuis in-
plaatst van rusten, hard werken."
„Zooals U weet (schrijft een Jav. jongen),
wil ik ook graag de geschiedenis van de
Heere of de Bijbel hooren. Maar mijn heele
familie zijn Mohammedanen. Als ik iets van
de Bijbel spreek, krijg ik knorren.
De huisbaas, waar ik nu in de kost ben,
is een echte Islam. En als ik mijn Bijbelsche
Geschiedenis leer, en de baas het gehoord
heeft, krijg ik ook knorren. Zelfs bij een
gewone geschiedenisles, als ik bijv. zeg of
spreek: „zooveel jaar vóór of na Christus".
Dus ik leef nu als 't ware tuschen heete
vuren."
Wat er in de harten van sommigen omgaat,
getwijfeld, gestreden wordt, blijkt wel uit het
volgende briefje
„Toen ik op de openbare H. I. S. 5 jaar
lang gezeten had, werd ik overgeplaatst en
kwam toen op een Chr. H. I. S. Ik luisterde
3 maal in de week naar de Bijbelsche Ge-
scheidenis. Voor de eerste keer heb ik toen
van den Heere Jezus gehoord. De onder
wijzer vertelde, dat hij de Zoon van God is,
die de zonden wegneemt en de menschen za
lig maakt. Ik vond toen erg boeiend en ook
moest ik telkens overdenken.
Maar mijn hart is hard, en wilde niet ge-
looven, dat Jezus Gods zoon is en wel ge
loof ik, dat hij op aarde is gekomen. Ik ben
ook maar een zondaar, die eiken dag meer
dan tientallen zonden heb gedaan.
Dat vond ik jammer. Want mijn kamera
den in de desa zeiden, als ik over Hem
sprak „Wat is Jezus de Zoon van God
Je bent dom als Hij de Zoon van God is,
zou Hij toch niet gekruisigd worden".
Toen hield ik op met spreken. Als ik over
den Heere Jezus hoor, ben ik ook blij. Maar
mijn hart zei, waarin de duivel kwam neen,
neen je blijft bij mij geloof niet in Hem.
't Is toch maar een profeet
Dus in mijn ziel zitten een paar verschil
lende dingen de een zegt dit, de ander zegt
dat."
Een andere Chineesche jongen schrijft
„Maar waarom willen de Javanen, Chi-
neezen, Japanneezen en andere volken niet
in den Heere Jezus gelooven den Zaligmaker
der zonde. Of hebben ze nog nooit de won
deren van God en Jezus gezien. Ik ben van
T. gekomen. Eiken Woensdagmiddag gin
gen we naar Pinkstergemeente daar wordt
een bidstond gehouden. Maar het is wonder
boven wonder. Mijn vriend, die al mee deed,
kon in vreemde talen spreken, maar de
nieuwe konden het niet. Als de Heiige Geest
in hem komt, dan begon hij te rillen en in
vreemde talen te spreken.
Maar als men aan hem vroeg, wat kan je
in vreemde talen spreken, dan antwoordde
deze Neen, ik heb niet in vreemde talen
gesproken, maar ik voel wel vreugde in mijn
hart.-Maar toen ik voor het eerst naar de
kerk ging, wil ik eerlijk aan U zeggen, dat
ik een beetje vreemd vond.
Want zoo gaat hetals we samenkomen
(n.l. in de samenkomsten der Pinksterge
meente, A. M.) we samen bidden. Maar hier
(VAN EEN ZEEUWSCHEN JONGELING
IN DE ZEVENTIENDE EEUW)
DOOR
H. KINGMANS
LVI.
„Je hebt heel wat ondervonden", zeide Ba
rendsz, die met vlijmende smart dacht aan Ma
rijke en Evert, de laatste op weg naar Zierikzee,
om het misdrevene weer goed te maken. En
rusten beiden nu op den bodem van het Keeten?
Hij moest het wel aannemen, al had hij niet vol
komen zekerheid.
„Je hebt heel wat ondervonden", herhaalde
hij gedachtenloos.
„Dat wilde ik alleen maar zeggen", betoogde
de lichtwachter. „Je behoeft geen medelijden met
mij te hebben, 'k Heb het je alleen verteld, om
je aan te toonen, dat de Heere ook anderen
van Zijn kinderen bezoekt. We moeten daar
geloovig in berusten, man, al valt dat niet altijd
mee, al valt dat heel, heel moeilijk."
„Neen, dat valt zeker niet mee. Toen mijn
vrouw jaren geleden stierf, kon ik berusten.
Maar wat pas is voorgevallen, neen het is om
gek te worden, als ik er aan denk. Dat kan ik
niet verklaren."
„Mis, Barendsz, mis," hield Jacob van der
Walle vol. „Dat gaat de verkeerde richting uit.
in de kerk bidt alleen de dominee. Of is
deze kerk en de Pinkstergemeente niet het
zelfde, want we gelooven toch ook in den
Heere Jezus, is het niet
Tot zoover de stukjes van de jongens en de
meisjes ik koos er maar enkele uit, en wel van
elke groep een staaltje. De taal is soms gebrek
kig de wijze waarop deze kinderen zich in de
zoo moeilijke Hollandsche taal uitdrukken, lang
niet volmaakt. Maar het was er mij om te doen,
om U iets uit de gedachtenwereld van de leer
lingen onzer scholen te laten zien. En dan is
dit wel duidelijk, dat er onder hen zijn, die na
denken.
Bovendien dragen ze het Evangelie mee naar
huis, waar ze het aan broers en zusters vertel
len. Ze dragen het mee naar de desa en zoo
helpt de school mee, om overal een gerucht te
doen staan over den Chr. Godsdienst, om het
Evangelie in gang te zetten. Laten we bidden,
dat het een voorspoedige loop moge hebben
want ziende de twijfelingen, den tegenstand, de
spot, die deze leerlingen vinden, hebben ze Uw
gebed zeer noodig.
Met hartel. gr.
Uwe
A. MERKELIJN.
ONWAARDIGLIJK.
Hoe ernstig waarschuwt ons het Woord des
Heeren, dat het Heilig Avondmaal niet onwaar-
cliglijk mag worden gehouden, omdat het gevaar
dan bestaat, dat we ons een oordeel eten en
drinken. Ge kunt door uw Avondmaal vieren
den Heere tegen u vertoornen. En dan zal de
Heere u Zijn toorn laten gevoelen. Hetzij dat
Hij in het uitwendige beproeving over u brengt.
Hetzij dat Hij in uw innerlijk leven verdonke
ring en verachtering brengt. Hetzij dat Hij dit
beide tezamen doet dat Hij uiterlijk u tuchtigt
en dat Hij u innerlijk en geestelijk verarmt.
Vandaar de waarschuwing niet onwaardiglijk
te eten van het brood en te drinken van den
drinkbeker, d.w.z. het niet te doen op onwaar
dige wijze. Het niet onbedachtzaam te doen.
Niet oneerbiedig. Niet zonder voorbereiding.
Het niet te doen zonder uw schoenen te ont
binden, omdat de plaats heilig land is.
We weten immers hoe lomp en plomp som
migen Avondmaal vieren alsof het maar een
ordinaire zaak is. Ze bereiden zich niet biddend
voor om die heilige handeling naar Gods wil
en tot Zijn eer te volbrengen.
De Heere houdt dezulken geenszins onschul
dig. Wat bedoeld is om tot zegen te zijn wordt
dan tot schade, zooals de Heere dit naar Zijn
vrijmacht beschikt.
Niet onwaardiglijk moogt ge dus het Avond
maal houden.
Maar ge moogt het wel als onwaardige» doen.
Het is juist voor onwaardigen. Het is niet
voor de braven. Het is niet voor de deugdzamen.
Het is niet voor degenen, die zich beter dan de
anderen achten. Het is veeleer voor dezulken,
die zich vanwege hunne zonden mishagen en
wier geweten hen aanklaagt, dat ze nog zoo
weinig van de heiligheid hebben, waarin de
Heere zijn lust heeft.
Niemand is te zwart om aan het Avondmaal
te komen, maar ge kunt er wel te hard voor zijn.
Hard zijt ge, wanneer ge geen gevoel van
schuld hebt en geen behoefte aan vergeving en
geen verlangen naar heiligmaking des levens.
(Bazuin)
NIET BUITEN GESLOTEN.
In het koninkrijk der hemelen wordt niemand
buitengesloten dan alleen door ongeloof.
De leeftijd sluit niemand daarbuiten. De stand
sluit niemand daarbuiten. Het geslacht sluit nie
mand daarbuiten. God wil, dat alle menschen
zalig worden, en tot de kennis der waarheid
komen. Ook de leeftijd sluit niemand daarbuiten.
De Heere Jezus heeft gezegd„Laat ook de
kinderkens tot Mij komen, want derzulken is
het koninkrijk der hemelen". Ook heeft Hij zelf
als kind in de armen van een oude van dagen
gerust, en deze oude heeft in de aanschouwing
van dit kind zaligheid genoten.
Johannes zegt„Ik zag de dooden groot en
klein, staande voor God". Dus de leeftijd sluit
niemand daarbuiten.
Toch behoort een oude van dagen anders tot
het koninkrijk der hemelen dan een jonge van
'k Heb het zooeven al gezegd. Als man vooral
moet je je daartegen verzetten. God zal je hel
pen, wees er zeker van."
„Je weet niet, wat er gebeurd is."
„Dat weet ik natuurlijk niet. Ik behoef het
ook niet te weten. God weet het wel. En Hij
zal je sterken, als je Hem vraagt. Maar als het
je verlichting geven kan, je moogt het mij wel
vertellen. Als het moet, praat ik er met niemand
over."
„Het is zoo pijnlijk", zuchtte kapitein Barendsz.
HOOFDSTUK XVIII.
Het verhaal van kapitein Barendsz.
„Je behoeft het mij volstrekt niet te vertel
len", verzekerde Jacob van der Walle nogmaals,
zich verwijderend, om naar het flikkerende licht
van den grooten lantaarn te zien. „Ik vraag er
niet naar. Meen je, het niet te moeten of kun
nen zeggen, mij ook goed."
Toen hij terugkeerde, steunde de vreemde man
zwaar op het wankele tafeltje, door Kees Evert-
sen nog gemaakt van aangespoeld hout. Hij ver
keerde in heftigen tweestrijd, daar hij het niet
met zichzelf eens was, of hij zijn droef verhaal,
dat een verrassing en een hevige smart tevens
voor den lichtwachter beteekenen zou
Maar dan opeens had hij een besluit genomen:
het was goed, dat hij het wist.
„Ik zal mijn verhaal vertellen", zeide hij met
gesmoorde stem.
„Zooals je wilt, Barendsz. Maar het behoeft
niet, hoor. Als je meent
„Je hebt mij ook alles meegedeeld. Bovendien
jaren. Hier geldt het ook weer elk naar zijn
aard. Paulus getuigt „Toen ik een kind was,
sprak ik als een kind, was ik gezind als een
kind, overlegde ik als een kind, maar wanneer
ik een man geworden ben, zoo heb ik te niet
gedaan, wat eens kinds is."
Het geestelijk leven b.v. van den jeugdigen
Samuël is anders geweest, dan het geestelijk le
ven van den volwassenen en van den ouden
Samuël.
MISVATTINGEN.
Dat de goddelijke waarheid indruischt tegen
de gedachten en overleggingen van het mensche-
lijk hart, blijkt zoo duidelijk hieruit, dat ze hoe
veelvuldig en hoe duidelijk ook gepredikt, toch
telkens weer wordt misverstaan en in de prak
tijk gedurig op verkeerde wijze toegepast wordt.
't Is misschien ons van onze jeugd af aan al
geleerd, dat we om zalig te worden nergens an
ders op hebben te bouwen dan op den eenigen
rotssteen, wiens werk volkomen is, n.l. op Chris
tus dat we om in den hemel te komen anders
niet hebben te doen dan Hem te volgen, die
gezegd heeft, dat Hij het licht der wereld en
tot Hem de toevlucht te nemen, die de eenige
ark der behoudenis is.
Het is toch inderdaad zoo eenvoudig.
We worden zalig enkel uit genade. Zonder
eenige verdienste onzerzijds. Alleen door het
geloof in de Middelaarsverdienste van Christus.
Zooals de Israëlieten in de woestijn geloovig
op de koperen slang hadden te zien. Zoo heeft
ook de zondaar, die voor eeuwig behouden wil
worden alleen maar geloovig op den Heere
Jezus Christus, den gekruisigde, te zien. Het is
voor geen misverstand vatbaar. Geen weg is er,
die duidelijker is. Geen weg is er, die eenvou
diger is. Ge kunt er nooit op verdwalen. Wan
neer ge maar niet eigenwijs zijt, zooals vele zon
daars dat zijn. Want bij zijn vele fouten en ge
breken heeft een zondig mensch ook nog dit
groote gebrek, dat hij zoo schrikkelijk eigenwijs
kan wezen. Hij meent het dikwijls beter te we
ten dan Gods heilig Woord.
De misvattingen in het stuk der zaligheid zijn
vele.
Oude menschen, hun levenlang onderwezen in
het Evangelie der genade, zijn van hun staat
voor God dikwijls nog zoo weinig verzekerd.
Dikke boeken zijn geschreven, om te wederleg
gen de dwaalgevoelens, die er zijn omtrent den
weg naar den hemel.
Die weg is zoo eenvoudig, dat ge hem aan
de kinderen kunt leeren en velen hebben er
nochtans hun levenlang moeite mee gehad om
er over tot licht en klaarheid te komen.
Is dit nu niet een teeken, hoe weinig de gees
telijke waarheid strookt met de gedachten en
overleggingen van het menschelijk hart De
Heere wijst in Zijn Woord den weg ons aan
en dan zegt Hij „dit is de weg, wandelt daarin.
Maar wij denken dikwijls, dat die weg veel te
eenvoudig voorgesteld wordt. En zoo komt er
verwarring.
En vooral komt dit uit in het leerstuk der
recht vaardigmaking des zondaars. Hoe vele be
denkingen zijn daartegen gerezen. Ge kunt dit
wel bespeuren uit Zondag 24, waarin de goede
werken worden voorgesteld niet als grond, maar
als vrucht van de rechtvaardigmaking van het
geloof.
HET BEELDENRIJKSTE BOEK.
In de Heilige Schrift is de veelheid van de
beelden bewonderenswaardig.
We mogen wel zeggen, dat de Bijbel het
beeldenrijkste boek is.
Dat vindt zijn oorzaak hierin, dat de Bijbel
Gods Woord is. En God, die van den Bijbel
de eerste auteur is, terwijl de heilige menschen
Gods werktuigen geweest zijn, kent van alle
dingen het wezen. En omdat Hij van alle dingen
het wezen kent, kent Hij ook van alles de over
eenkomst kent Hij ook van alles het onder
scheid, het verschil.
God kent het wezen van de aardsche dingen.
Hij kent ook het wezen van de hemelsche
dingen.
Daarom kan Hij ook de aardsche en de he
melsche dingen met elkander vergelijken, omdat
Hij de overeenkomst ziet tusschen die beide.
De schoonheid van een beeld hangt van de
overeenkomst af. Hoe schoon zijn vooral de
beelden der Heilige Schrift, die op den Heere
Jezus zien. Wat heeft de Heiland in vele aard
sche dingen een beeld van Zichzelven gezien.
Hij noemt Zich het brood des levens.
Hij noemt Zich de ware wijnstok.
is het, geloof ik goed, dat ik het doe. Heel kort
maar. Het is alleen om het voornaamste te doen."
Hij haalde diep adem. De bestaande wond
in zijn eigen hart werd grooter, terwijl hij wist,
dat hij die in het hart van den lichtwachter als
I het ware onbarmhartig openrijten zou.
j „Ik ben nooit bang geweest, Van der Walle.
j Zoowat van kindsbeen af heb ik de zee bevaren,
op koopvaardijschepen en op oorlogsschepen.
Ik ken meer dan de halve wereld en ik heb ge
vochten met Piet Hein tegen de kapers van
Duinkerken en naast Bestevaer Tromp, het laatst
als kapitein van de „Zeeland". De slag bij Ter-
heijde, waar Bestevaer sneuvelde, zal ik niet
licht vergeten. Je bemerkt dus, dat ik heel wat
heb meegemaakt. Maar het laatste is zoo ont
zettend, dat het haast niet te vertellen is, vooral
j niet, als ik dezen storm weer hoor loeien. Dan
j kan ik niet slapen. En ik weet het zeker zij
moeten verdronken zijn."
j „Die twee Dat waren vroeg Van der
j Walle.
„Dat zal ik vertellen. Ik was getrouwd en
woonde al jaren in Enkhuizen. Van Hoorn ben
I ik afkomstig. Wij hadden één dochter, Marijke,
j Natuurlijk was ik op zee, maanden aan één stuk.
I Als ik thuis was, was het altijd voor eenige
j maanden. Toen ik weer eens thuis was, werd
mijn vrouw erg ziek. En zij stierf. Rustig ging
zij heen. Zij is Boven, Van der Walle. Dat
weet ik heel zeker."
„Gelukkig", vond de lichtwachter. „Daar al
leen is de veilige haven."
,,'t Was een hard gelag", ging de ander ver4
der. „Voor mij, maar 't meest nog voor mijn
Hij noemt Zich het licht der wereld.
Hij noemt Zich de goede herder.
Hij noemt Zich de deur. Men lette op het
schoone doel van die deur. Op het rechte ge
bruik ervan. Ook op hare groote waarde. Hier
is een prachtig beeld om over te preeken en
dan zijn vooral de beelden, waarin Jezus in de
Schrift over Zichzelven spreekt, uiterst gepast.
H. W. LAMAN.
TWEETAL TE
Kampen (vac.-L. Kuiper)J. Overduin te Sleen.
Mr. W. S. de Vries te Voorburg.
Groningen (vac.-G. H. A. van der Vegte):
J. van Herksen te Ermelo.
K. Sietsma te Eindhoven.
AANGENOMEN NAAR
Dieren Cand. G. Chr. H. Plantagie, sinds mid
den October '32 hulpprediker aldaar.
BEDANKT VOOR
Middelburg J. C. Houtzagers te Voorschoten.
Te Amstelveen denkt de Kerkeraad der
Geref. Kerk nog in den loop van dit jaar tot
het beroepen van een tweeden predikant te
kunnen overgaan.
Ds. S. Kamper, predikant der Geref. Kerk
te Meerkerk, hoopt 29 Maart a.s. te herdenken,
dat hij 25 jaar het predikambt heeft vervuld.
Hij is geboren 4 Augustus 1876 te Mijdrecht.
21 November 1907 candidaat in de Theologie
aan de Vrije Universiteit te Amsterdam.
Ds. Kamper deed 29 Maart 1908 zijn intrede
in de Geref. Kerk te Haastrecht. Op 31 Maart
1912 aanvaardde hij voorts zijn ambt te Wer
kendam, om 26 Jan. '13 te Oldebroek intrede
te doen. In 1928 nam hij een beroep aan naar
Meerkerk.
Naar we vernemen, is de ernstige onge
steldheid van Ds. A. Andree, te Groningen, em.
pred. van de Geref. Kerk van Krabbendijke, in
zooverre verbetering ingetreden, dat de patiënt
overdag eenige uren in den huiselijken kring op
een ruststoel mag doorbrengen. Na zijn jongste
ziekte is Ds. Andree aan één kant verlamd en
de behandelende geneesheer verwacht daarin
ook geen verbetering. Het vervoer van den pa
tiënt van de ruststoel naar bed vordert groote
inspanning.
Wijziging liturgie-ontwerp. Uit het kort
verslag der classis Hallum
Instructie van de kerk van Ferwerd, waarin
het verzoek aan de classis om adhaesie te be
tuigen aan het volgende voorstel en dit door te
zenden naar de Part. Synode
„De kerkeraad der Geref. Kerk te Ferwerd,
overwegende, dat aan het achter elkaar uitspre
ken van de geheele predikatie het groote be
zwaar is verbonden, dat de aandacht der ge
meente te lang is gespannen, overwegende, dat
dit waarschnlijk oorzaak zal zijn van aanmer
kelijke verkorting van de prediking deswege,
overwegende, dat daardoor het gevaar ont
staat, dat de Dienst des Woords zijn plaats als
belangrijkste deel van den eeredienst zal verlie
zen, verzoekt de Synode der Geref. Kerken, te
houden in Middelburg, 1933, om in het ontwerp-
liturgie de volgende wijziging te brengen
in plaats van 9. Bediening des Woords,
9. Bediening des Woords, eerste gedeelte.
10. Zingen.
11. Bediening des Woords, tweede gedeelte.
Dit zoowel voor de morgen- als namiddag
godsdienstoefening.
Voor een gouden tientje.
Zij zaten met elkander in den scheerwinkel,
het groepje jongelieden en terwijl zij hun beurt
afwachtten, spraken zij in luchtige taal van wat
zij al of niet geloofden en van wat zij al of niet
durfden doen. Eindelijk zei één van hen, dat
wat hem betrof, hij voor een gouden tientje af
stand deed van zijn wissel op de eeuwige zalig
heid. Hij geloofde niet aan de eeuwigheid.
Een bejaarde heer hoorde dit aan en mengde
zich in het gesprek met de vraag „wat hoor ik
u daar zeggen?" De aangesprokene lachte en
herhaalde zijn woord. De heer, die nog al kennis
had van het menschelijk hart, haalde stilzwijgend
zijn lederen geldbeurs uit den zak, nam er een
gouden tientje uit en gaf dat aan den barbier
in handen. Toen vroeg hij pen en papier en
dochter. Zij besloot, in het huis te blijven wo
nen met een dienstmaagd. Zooveel ik kon, kwam
ik thuis. In de eerste jaren daarna gebeurde er
niets bijzondersWat is er onderbrak hij
zijn verhaal.
Jacob van der Walle was naar het deurtje
van de hut geloopen, dat hij opende. Scherp
luisterde hij.
„Ik meende iets te hooren", zeide hij. „Maar
't zal wel verbeelding geweest zijn. 't Is honden
weer. Wat zal mijn vrouw weer een slechten
nacht hebben."
Beiden luisterden naar het angstwekkend ge
loei van den storm, die nog in het minst niet
in hevigheid afnam.
„Vertel verder, als je wilt", noodde de licht
wachter.
„In de eerste jaren na den dood van mijn
lieve vrouw gebeurde er in ons klein gezin niets
bizonders. Vrij geregeld kwam ik thuis. En dan
hadden wij prettige dagen. Later kwam ik niet
meer alleen thuis. Op de „Prins Willem van
Oranje", waarop ik toen stuurman was, werd
op zekeren dag een flinke jongen aangemonsterd,
een jongen van een jaar of zestien. Hij was een
wees. Dat is hard voor zoo'n jongen. Ik raakte
bevriend met hem, want ik mocht hem gaarne
lijden Hij was ook een trouwe borst. Er viel
niets op hem aan te merken. Bij alle schepelin
gen was hij gezien. Hij werd nauw aan mij ver
bonden, ook al, omdat wij op de Spaansche
kust een schipbreuk medemaakten. Voorzoover
ik weet, werden wij alleen gered. In Holland
terug, kwamen wij op de vloot. Hij heeft dap
per meegevochten in den oorlog met Engeland..."