FEUILLETON.
EVERT VAN DER WALLE.
ZENDING.
Toch zou 'k ook nu en dan wel eens een
schrijven willen ontvangen van degenen, die zich
met den inhoud van een brief kunnen vereenigen
('t is toch niet te stout geoordeeld, dat dezulken
er in Zeeland wel zullen wezen).
Nu vind 'k één ding heel jammerde dis
cussie over 't al of niet instemmen met het Rap
port over het N. Testamentisch lied wordt ver
troebeld doordat ('t blijkt uit sommige brieven)
de tegenstanders de voorstanders in een groep
plaatsen waar zij niet hooren.
Wat kunnen we toch tegenwoordig weinig in
elkander edele motieven onderstellen en wat
vliegen we terstond op De broederlijke toon is
soms geheel zoek.
'k Stem aanstonds toe, dat ook door voor
standers van het N. Testamentisch lied in de
pers uitdrukkingen gebezigd werden, die niet
door den beugel kunnen. Voor bladen en tijd
schriften schijnt het goddelijk gebod, dat we
niet lichtelijk en onverhoord zullen oordeelen
niet te bestaan.
En (denk aan Melanchton, die kort voor zijn
sterven onder de redenen, waarom hij gaarne
wilde sterven, ook noemde Gij zult bevrijd
worden van de woede der godgeleerden) hoe
bijtend-scherp kunnen de Kerkbode-schrijvers
elkander te lijf gaan.
In 't debat over het N. Testamentisch lied is
ook de naam genoemd van Ds. Gispen Sr.
Welnu in één van z'n brieven aan een vriend
te Jeruzalem schrijft hij „Het komt mij soms
voor alsof er geen onbarmhartiger menschen op
de wereld leven dan godgeleerden. De vivisec-
toren onderzoeken de waarheid op levende die
ren maar de godgeleerden snijden in redelijke
zielen en halen soms het hart uit 's menschen
lijf". (Tusschen twee haakjes wat een frissche
gedachten had deze predikant naar Art. 8. Een
paar bladzijden verder lees 'k „Mij heeft het
in de latere jaren dikwerf getroffen, dat
het oudere geslacht dat voor de waarheid ge
leden heeft, zooveel milder opvatting en ruimer
blik heeft dan het jongere". Zou hij toen ook
aan deze kwestie gedacht hebben
Maar laat men dan van beide kanten eerlijk
blijven.
In de dagen na de Asser-Synode is voorspeld,
dat door deze droeve breuk het reformatie-werk
in onze kerken jaren en jaren achteruit gebracht
werd, omdat velen nu hun heil zouden zoeken
in een onveranderd laten van 't bestaande, en
alle waarachtig reformatie pogen zou gebrand
merkt worden met een 't is ontrouw aan het
beginsel, 't is verlaten van de oude paden, 't is
een naderen van het anti-Assensch standpunt.
Dit is echter zondige verdachtmakerij, waar
tegen ernstig moet geprotesteerd worden. Zóó
wordt alle reformatie lam geslagen en krijgen
de menschen, die tegen alle nieuwe voorstellen
zijn, de naam van de getrouwen, de broeders
en zusters die 't nauw met de dingen nemen, en
degenen, die niet tegen 't nieuwe zijn alleen
omdat het nieuw is, de naam van de halven,
de middenmenschen, waar niemand wat aan
heeft, de onbetrouwbaren.
'k Kreeg een brief van iemand, die noch durft
zeggen waar hij woont noch durft zeggen hoe
hij heet. De onderteekening luidt Een conser
vatief lid eener Geref. Kerk in Zeeland.
Over den inhoud heb 'k me bedroefd.
'k Licht alleen deze zinsnede er uit „Ik dacht
zoo Satan, die hier achter staat en er natuurlijk
zijn vreugde in schept, kan weer niet gedoogen
dat de rust in onze Kerken bestendigd blijft ook
nu weer met de nieuwe gezangenbundel, en jam
mer dat hij altijd zijn doel zoo bereikt voor
namelijk in dezulken waarvan we lezen in Hand.
17:21".
In Hand. 1721 staatDie van Athene nu
allen, en de vreemdelingen, die zich daar ont
hielden, besteedden hun tijd tot niets anders dan
om wat nieuws te zeggen en te hooren.
Op die wijze wordt discussie onmogelijk.
Liever houd 'k me aan wat Prof. Bavinck
eens schreef (let wel schreef, niet sprak in een
particulier gesprek): „Er is eenerzijds een revo
lutionaire geest, die al het historisch gewordene
tot den grond toe wil slechten, om dan van
nieuws aan het bouwen te gaan maar er is ook
een valsch conservatisme, dat er behagen in
schept om het bestaande onaangetast te laten
alleen omdat het bestaat. (Geref. Dogm. I bi. 66.)
A. B. W. M. KOK.
(VAN EEN ZEEUWSCHEN JONGELING
IN DE ZEVENTIENDE EEUW)
DOOR
H. KINGMANS
LV.
Hij bedekte zijn verweerd gelaat met beide
handen.
Jacob van der Walle zag den vreemden man
met ongerustheid aan wat deed hij raar 't was,
of hij niet goed bij zijn zinnen was Wat was
dat toch Wie waren toch die twee, die schip
breuk hadden geleden en over wie hij zoo tobde?
Een onzegbaar medelijden vervulde zijn hart,
zooals bij hen, die veel geleden hebben. Want
die kunnen alleen het lijden van een ander ver
staan en vatten.
Hij legde zijn breede, ruwe hand op den arm
van zijn nachtelijken bezoeker, die in een soort
van waanzin zijn huisje in de stad verlaten had
en, dwars tegen den loeienden orkaan in, naar
den lichttoren was gekomen.
„Kom, Barendsz", zeide hij overredend, „wees
een man. Ik bemerk nu wel, dat die beiden ver
dronkenen je zeer na stonden, misschien wel je
vrouw en je zoon. En dat is heel verschrikkelijk,
ik weet er ook van mee te praten. Maar blijf
niet aan dat verlies hangen. Dat maakt je kapot.
God zendt ons dikwijls smart, om ons te loute
ren. Geloof jij in God, Barendsz
De aangesprokene werd rustiger.
„Ja", antwoordde hij, „ik geloof in God en
ONS GEZINSLEVEN EN DE HEILIGE 1
SCHRIFT.
12. Lichtvaardig oordeelen.
iHet lezen der Heilige Schrift bij onze gezins
maaltijden is een zeer goede gewoonte. Het kan
moeilijk te hoog aangeslagen worden. Want niet
zelden gaat er een heerlijke zegen van uit.
Dat kan ook eigenlijk niet anders. Immers
is het niet God zelf, Die in zulke oogenblikken
even onze gedachten stil zet bij Zijn heilig
Woord Als de lezer rustig en kalm voorleest
en de hoorders met de noodige eerbied en aan
dacht luisteren, dan kunnen dat gewijde oogen
blikken worden.
Of dat dikwijls noodig is
Onder het eten (eigenlijk was het al even te
voren begonnen) waren de jongens en de meis
jes onder elkaar bezig te praten over het ge
sprek van gisteren met de vrienden en vrien
dinnen. En de één vond, dat Maarten een flau
we jongen was, die altijd wat aan te merken
had en zelf nooit veel goeds deed. Terwijl de
ander op Mies nogal wat te zeggen vond kwam
die wel ooit eerlijk voor den dag en had ze niet
haast altijd minder goede bedoelingen Nee
maar, van de een deugde maar bitter weinig en
van de ander niet heel veelEn hoe langer de
gesprekken duurden, hoe minder goeds er eigen
lijk van die en die overbleef
Was het toevallig, of zullen we dat maar niet
zeggen Maar juist voor die keer was aan de
orde het lezen van Lukas 6, vers 36 tot 49. En
vader zag het al dadelijk, toen hij even die ver
zen overkeek hier is een woord op z'n pas.
Toen las hij, heel gewoon, maar toch heel even
met een zekere kalme nadruk „Weest dan
barmhartig, gelijk ook uw Vader barmhartig is.
En oordeelt niet, en gij zult niet geoordeeld
worden."
Na het eten werden de gesprekken niet voort
gezet in de trant van tevoren. Kwam het, door
dat het Woord van den Heiland indruk had
gemaakt Stellig Vader had er niets aparts aan
toegevoegd had ook niet gezinspeeld op de
uitingen van daarstraks. Hij had maar alleen het
Woord Gods laten inwerken. En het had
gewerkt
In de keuken had één der meisjes, onder het
afwasschen van het tafelgoed, gezegd „Nou ja,
maar we mogen toch niet altijd het kwade van
iemand denken dat is zonde En die Mies kan
het toch ook wel eens goed meenen dat heeft
ze verleden week nog getoond, weet je wel,
toen ze
Zou het uitzondering zijn, dat er in de gezins-
gesprekken nogal lichtvaardig geoordeeld wordt?
En dat men het kwaad daarvan al te weinig
inziet
En zou het uitzondering zijn, dat zelfs vader
en moeder wel eens meedoen aan dat al te ge
makkelijk en zoo gevaarlijk veroordeelen van
anderen En van anderer bedoelingen
Zou het ook nog wel eens voorkomen in onze
Gereformeerde gezinnen
Maar laten we het dan toch dubbel ernstig
opnemen en dankbaar waardeeren, dat God ons
door Zijn Woord ook in dat opzicht wil onder
wijzen. Wij willen immers ons leven richten naar
dat Woord We wenschen en bidden immers,
dat dat Woord ons zij een licht op ons pad en
een lamp voor onze voet Ook voor onze kin
deren
Het is opmerkelijk één woord uit de Schrift
kan soms op het hart van onze kinderen meer
invloed hebben dan honderd woorden van vader
of moeder. Meer dan harde uitvallen van ouders
kan soms het gelezen Woord der Heilige Schrift
doen En nogeens dat is geen wonder Want
immers dat Woord spreekt als Machthebbende
Dat Woord is de Waarheid.
In dat Woord vast gefundeerd te worden is
de grootste zegen.
Zeker, dan moet er zijn een zich biddend on
derwerpen aan dat Woord. En de Geest des
Heeren moet het daartoe binden op het hart.
Maar daartoe gaat toch ook de bede der ouders
op tot Hem, Die onze God en de God van ons
zaad wil zijn
Van W. te W.
in Jezus Christus, Die op de wereld kwam, om
ons van onze zonden te verlossen. Maar de laat
ste dagen begrijp ik God den Heere niet meer.
Alles zou goed komen enziedaar, zij ver
drinken."
„Toch niet in opstand komen, man. Wat God
doet, is goed. Geloof dat toch. Wees sterk en
geef de smart geen plaats."
De vreemdeling kreunde.
,,'k Heb veel meegemaakt", zeide hij dan met
een gebroken stem. „Je weet er al iets van.
'k Heb gevochten onder Piet Hein en Bestevaer
Tromp, het laatst als kapitein van een oorlogs
fregat. Ik was dapper, als anderen. Maar neen,
dit is niet te dragen. Het is, om er het verstand
bij te verliezen. Dit kan niet rechtvaardig zijn."
„Je koerst de verkeerde richting uit, maat",
merkte Jacob van der Walle op. „Wend gauw
je roer, man. Zoo vaar je met je schip regelrecht
den duivel in de armen, die je opstandig tegen
God wil maken. Keer terug en wees sterk. Als
je al zooveel hebt meegemaakt kan dit er ook
nog wel bij, al is het nog zoo erg."
„Je weet niet, hoe erg het is", zei kapitein
Barendsz, die geheel van streek was en in wien
Evert van der Walle nooit den stoeren, onver
schrokken zeeman van vroeger zou hebben her
kend. Hij was geheel uit zijn evenwicht geslagen
en soms bekroop hem de gedachte had die Zie-
rikzeesche visscher, Simon Krepel, mij maar niet
opgepikt, want wat heb ik nu aan mijn leven.
„Ik wil best aannemen, Barendsz, dat het heel
erg is. Maar ik zal je eens wat vertellen. Je
bent wel kapitein op een oorlogsfregat geweest
en dat worden er niet veel, maar daarom kun
je toch van een eenvoudigen visscherman, die I
Magelang, 21 November 1932.
Amice
Onze Hollandsche Scholen gaan niet recht
streeks van de Zending uit. In Magelang heb
ben we indertijd een Schoolvereeniging opge
richt en door Gods zegen heeft deze vereeniging
veel actie mogen ontplooien op schoolgebied,
zoodat nu van deze Schoolvereeniging de vol
gende scholen uitgaan.
1. Hollandsch-Javaansche School, hoofd mijn
heer R. Hagen.
2. Hollandsch-Javaansche School, hoofd mijn
heer P. Vlasveld.
3. Schakelschool, hoofd mijnheer K. v. Oosten.
4. Hollandsch-Chineesche School, hoofd mijn
heer K. Kuipers.
5. Ongesubsidieerde Holl.-Chin. School, hoofd
mijnheer K. Kuiper.
6. Europeesche School, hoofd mijnheer H. H.
Reeders.
7. Muloschool, hoofd mijnheer Tj. Dijkstra.
8. Huishoudschool, hoofd mejuffr. C. Baarbé.
9. Maleisch-Chineesche School, hoofd mijn
heer M. Wenas.
10. Hollandsch-Chineesche School, Temang-
goeng, hoofd mijnheer Bakker.
't Zou moeilijk zijn deze scholen rechtstreeks
van de Zending te doen uitgaan er is zooveel
te bedisselen ter plaatse er moeten zooveel be
slissingen genomen worden, dat een beheer van
die scholen van uit Holland voor groote moei
lijkheden zou plaatsen. Toch heeft deze organi
satie wel zijn bezwaren. Ook door onze onder
wijzers, die aan deze scholen werken, is het
meermalen gevoeld, dat het prettig zou zijn, in
dien de scholen in de Zendingsorganisatie waren
ingeschakeld en het personeel van de scholen,
evenals dat het geval is met de onderwijzers van
de Kweekschool te Solo en de Keucheniusschool
te Djokja konden deelnemen aan de Zendings
vergaderingen, die op geregelde tijden in Djokja
worden gehouden en waar alle takken van Zen
dingswerk besproken worden en waar men eerst
goed op de hoogte komt, wat er op de Zendings
terreinen gebeurt en voor welke moeilijkheden
men alzoo komt te staan. Omdat dit niet het
geval is, hebben veel onderwijzers het gevoel,
ietwat buiten de Zending te staan.
Een ander bezwaar tegen deze organisatie is
ook, dat de Kerken in Holland minder met dezen
voornamen tak van Zendingsarbeid op de hoogte
zijn er wordt vanuit Indië over deze school-
arbeid ook niet zooveel meegedeeld en dat alles
heeft tengevolge, dat de arbeid op onze Hol
landsche scholen niet die plaats heeft in de be
langstelling en in het gebed van ons Gerefor
meerde volk als dit wel het geval is met de
andere takken van Zendingsarbeid. En dat be-
teekent geestelijke schade voor dezen school-
arbeid.
Mijn bedoeling is echter niet om nu het pleit
te gaan voeren voor een andere organisatie,
maar wel om U eens iets over die scholen mee
te deelen en te laten voelen de groote Zendings-
beteekenis, die deze scholen hebben en Uw be
langstelling op te wekken voor dezen tak van
arbeid.
Van een der onderwijzers van Magelang kreeg
ik inzage van een aantal opstellen, waarin de
leerlingen van de Mulo eens wat meedeelen over
hun innerlijke overleggingen en van hun moei
lijkheden en ook van de leelijke gevolgen die de
arbeid heeft van allerlei secten.
Hieronder volgen enkele stukjes uit de op
stellen
„Ik was vroeger onverschillig omtrent den
godsdienst. Maar nu geloof ik m den Heere
Jezus en wil ik graag zijn schaap worden.
Soms als mijn moeder in gepeins zat, zei ik
tegen haar „Moeder, wees niet zoo onge
rust, want anders wordt U ziek". Dan ant
woordde moeder„Hoe kan dat, ik heb
geen rust gevonden". Dan vertelde ik haar
van den Heere Jezus en zeide „Vertrouw
op Hem, moeder, dan zult U niet meer on
gerust zijn". Sommige jongens zijn te deftig,
om de Christelijke godsdienst aan te nemen
en spotten met de Christenen. Maar daar
trok ik me niets van aan."
Een andere jongen schrijft
„Wat een geluk voor mij, dat ik het
mocht doen (n.l. naar de catechisatie te
gaan). Maar zus zei, dat ik het niet mocht
noodgedwongen lichtwachter werd, nog wel wat
leeren."
„Wat bedoel je?" vroeg de ander.
„Denk je soms, dat je alléén leed op de we
reld hebt God bezoekt ook anderen. Heb je
mijn vrouw gadegeslagen, toen je bij ons waart?
Dacht je, dat zij altijd zóó geweest was. Zij
was vroeger een vroolijke vrouw, de zon in huis.
Maar dat is afgeloopen. Zij lijdt vreeselijk. Ook
op dit oogenblik. Want als de storm zoo loeit,
kan zij heelemaal niet slapen. Hoor eens. Wij
hadden kinderen. Maar wij brachten ze naar het
kerkhof, op één na. Een jongen. Hij groeide
flink op en voer al met mij op den botter. Hij
was een goede kracht. Ook een goede jongen.
Wij hadden nooit iets met hem. En wij hadden
ons brood, al was het dan niet breed. Maar toen
kwam de ellende. Hij wilde met alle geweld van
huis weg, naar de groote vaart, naar Indië en
zoo. Dat was niet goed van Evert. Evert heette
hij, moet je weten."
Jacob van der Walle zweeg even. Ook Ba
rendsz sprak niet. Hij luisterde naar het verhaal,
dathij kende. Gehoord van den zoon. Nu
van den vader. Maar de zoon was nu dood,
naar hij stellig vermoedde, al had hij geen zeker
heid.
„Om verschillende redenen konden mijn vrouw
en ik dat niet toestaan. Het kon eenvoudig niet.
Wij weigerden. Dat gaf wel eens tooneelen. Hij
was, vooral tegen mijn vrouw, wel eens brutaal, j
Wij hielden voet bij stuk. Dat kon niet anders.
Als ik nu weer voor zoo'n geval stond, zou ik
het weer doen. Ik dacht, dat het verlangen naar
de groote zee wel zou overgaan, als hij ouder
werd. Maar dat was niet zoo. Want wat ge-
doen. Ik bleef toch zeuren. Ofschoon ik van
zus niet mag, wil ik het toch doen, omdat
ik den Heere Jezus liefheb. Want vader
heeft gezegd „Je mag doen, wat je wil".
Ik ben erg blij, dat vader zoo sprak. Na
het baden denk ik soms „Ja, van zus mag
ik niet. Maar pa en ma geven mij toestem
ming". Het kan me niks schelen, of ik be
knord zal worden door zus. Want ik heb
den Heere Jezus lief. Hij is ook mijn Hei
land, mijn Verlosser. Dus, al mag ik niet,
ik wil de catechisatie bijwonen. Soms, als
i'k in mijn kamer alleen ben, zeg ik„O,
God, hoe is dat nou. Mag ik gaan of niet.
Ik wil U dienen en de Heere Jezus ook. Ik
heb U en Hem lief met mijn heele hart".
Op een dag vroeg ik weer aan zus „Zus,
mag ik het doen Ik zal doen, wat U zegt".
Eindelijk kreeg ik ten antwoord„Nou,
omdat je blijft zeuren, mag je het nu wel
doen". Toen ik zus zoo hoorde spreken,
begon ik te dansen en te zingen als een gek.
Mijn zusje heeft ook aan zus gevraagd, of
zij het mag doen. En ook was het een geluk
voor haar. Zij mag wel meedoen. Als ik
thuis niets te doen heb, vertel ik soms over
den Heere Jezus aan mijn broertjes, en zus
jes, wat ik op school gehoord heb. Dan
zeggen ze „Later, als ik groot ben, wil ik
ook Christen worden"."
Van een meisje
„O, mijnheer, hoe graag wil ik den Heere
Jezus dienen, maar altijd verleidt de Satan
mij om weer dit of dat te doen. Soms luis
terde ik wel naar zijn praatjes en dan heb
ik er altijd spijt van en ook berouw. Voor
dat ik naar bed ga, zeg ik mijn gebed op of
de Heere Jezus mijn zonden vergeven wil
en of Hij mij helpen wil. Mijnheer ik wil
zoo graag gedoopt worden. Want ik wil
graag een schaapje wezen van den Heere
Jezus, voordat het te laat is."
Van een Chineesche jongen
„Ik heb Jezus wel lief en geloof wel in
Hem. Ik wil Hem wel dienen, maar mijn
ouders willen het niet hebben. Want die
kennen geen Bijbel. Ze brengen een offer
aan de voorouders, die gestorven waren. Ze
zeiden, dat ze heusch gezegend waren. En
bijna elk maand of jaar vieren zij feest. En
ik moet ook doen, wat mijn ouders zeggen.
Ik weet wel, dat ik eigenlijk niet tot zoo'n
beeld mag bidden, maar natuurlijk ben ik
bang voor mijn ouders. Ik heb hen de Bijbel
willen voorlezen, maar ze willen niet. En
eiken Zondag wil ik eigenlijk wel naar de
kerk, maar ik mag niet. Maar toch heb ik
den Heere Jezus lief en wil gelooven. Ik
heb ook wel eens een teeken van Hem ge
kregen, toen ik met mijn vriend een ongeluk
kreeg. Van dat ongeluk zal ik U nu ver
tellen.
Toen ik nog op de lagere school was,
ging ik eiken morgen met den trein naar K.
Eens had mijn vriend een duur vulpenpot
lood. Het kostte wel 20.Ik had het
van hem geleend en per ongeluk viel het
potlood uit den trein, terwijl die liep. Toen
de trein een oponthoud had bij een halte,
stapten we er uit en gingen zoeken. Na
lang zoeken, vonden we het potlood toch
niet. Naar huis gaan durfden we niet. We
hebben toen samen gebeden. Enhet
lag precies voor ons. Op die plek hadden
we ook lang gezocht, maar we konden toch
niet vinden.
Daarom hebben we nu Jezus lief.
Voor dien tijd niet zoo erg. Mijn vader
gaat nu eiken Donderdagavond ook naar de
kerk. Maar een geloof heeft hij nog niet in
Jezus. Ik heb mijn eene grootmoe, die heele
maal niet gelooven wil, willen waarschuwen,
om niet tot die beelden te bidden, maar ik
ben bang, dat ze boos zal worden en me
wegstuurt."
Deze stukjes heb ik gegeven met vele stijl
fouten er in maar ik vind het aardiger, dat ge
het leest, zooals de leerlingen der Muloschool
het zelf hebben neergeschreven. Ge zult daarom
wel eens een zin vinden, die gij anders zoudt
formuleeren niet alleen uit taalkundig oogpunt.
Maar toch zult ge moeten toestemmen, dat we
bij deze kinderen vruchten zien van het Chris
telijk onderwijs, die eenigszins de beteekenis van
onze Christelijke scholen duidelijk maken.
De volgende keer nog enkele van die stukjes.
Als steeds
Uwe
A. MERKELIJN.
beurde er Ik was ziek en Evert voer met Simon
Krepel, je weet wel, uit. Zij verkochten de visch
in Vlissingen, maar daar verdween Evert en
liet zich aanmonsteren op een Indiëvaarder. Dat
is nu zeven jaar geleden. Zonder afscheid ver
trok hij. Nooit hebben wij iets meer van hem
gehoord. Zijn moeder hoopt er altijd nog op,
dat hij terugkeert, maar ik heb voor mijzelf uit
gemaakt, dat Evert dood is, al is het altijd nog
mogelijk dat denk ik ook wel eens dat
hij nog in leven is."
Weer zweeg Jacob van der Walle.
„Dat was ook een slag, Van der Walle",
zeide Barendsz, op zulk een zonderlingen toon,
dat de lichtwachter verbaasd opkeek.
„Zwijg er over, man. Mijn vrouw komt dien
slag nooit te boven. Zij komt er nooit meer
bovenop. Als je mijn vrouw vroeger gekend had!
Zoo'n flinke vrouw. En nu Je hebt het zelf
gezien. Een schim, man. Altijd maar ziek ziels
ziek dan. Altijd denkt zij aan dien ondankbaren
jongen. Toen hij weg was, om niet weer te kee-
ren, moest ik wel een knecht nemen op de boot.
Het kon er moeilijk af, maar het moest. Nu, het
ging. Maar het ging niet met mijn vrouw, die
altijd zoo alleen was. Als ik thuis kwam, be
merkte ik het wel. Gelukkig kreeg ik spoedig
het baantje van lichtwachter. Voortaan was ik
op den dag altijd thuis. Maar het heeft mij
moeite gekost, mijn scheepje te verkoopen. Dat
vertel ik je. Doch dat is lang vergeten. Het is
nu goed. Al lijdt mijn vrouw veel onder het
verkeerde gedrag van Evert, zij kan met mij
toch berusten in Gods wil."
(Wordt vervolgd)