FEUILLETON. EVERT VAN DER WALLE. ZENDING. Toch zou 'k ook nu en dan wel eens een schrijven willen ontvangen van degenen, die zich met den inhoud van een brief kunnen vereenigen ('t is toch niet te stout geoordeeld, dat dezulken er in Zeeland wel zullen wezen). Nu vind 'k één ding heel jammerde dis cussie over 't al of niet instemmen met het Rap port over het N. Testamentisch lied wordt ver troebeld doordat ('t blijkt uit sommige brieven) de tegenstanders de voorstanders in een groep plaatsen waar zij niet hooren. Wat kunnen we toch tegenwoordig weinig in elkander edele motieven onderstellen en wat vliegen we terstond op De broederlijke toon is soms geheel zoek. 'k Stem aanstonds toe, dat ook door voor standers van het N. Testamentisch lied in de pers uitdrukkingen gebezigd werden, die niet door den beugel kunnen. Voor bladen en tijd schriften schijnt het goddelijk gebod, dat we niet lichtelijk en onverhoord zullen oordeelen niet te bestaan. En (denk aan Melanchton, die kort voor zijn sterven onder de redenen, waarom hij gaarne wilde sterven, ook noemde Gij zult bevrijd worden van de woede der godgeleerden) hoe bijtend-scherp kunnen de Kerkbode-schrijvers elkander te lijf gaan. In 't debat over het N. Testamentisch lied is ook de naam genoemd van Ds. Gispen Sr. Welnu in één van z'n brieven aan een vriend te Jeruzalem schrijft hij „Het komt mij soms voor alsof er geen onbarmhartiger menschen op de wereld leven dan godgeleerden. De vivisec- toren onderzoeken de waarheid op levende die ren maar de godgeleerden snijden in redelijke zielen en halen soms het hart uit 's menschen lijf". (Tusschen twee haakjes wat een frissche gedachten had deze predikant naar Art. 8. Een paar bladzijden verder lees 'k „Mij heeft het in de latere jaren dikwerf getroffen, dat het oudere geslacht dat voor de waarheid ge leden heeft, zooveel milder opvatting en ruimer blik heeft dan het jongere". Zou hij toen ook aan deze kwestie gedacht hebben Maar laat men dan van beide kanten eerlijk blijven. In de dagen na de Asser-Synode is voorspeld, dat door deze droeve breuk het reformatie-werk in onze kerken jaren en jaren achteruit gebracht werd, omdat velen nu hun heil zouden zoeken in een onveranderd laten van 't bestaande, en alle waarachtig reformatie pogen zou gebrand merkt worden met een 't is ontrouw aan het beginsel, 't is verlaten van de oude paden, 't is een naderen van het anti-Assensch standpunt. Dit is echter zondige verdachtmakerij, waar tegen ernstig moet geprotesteerd worden. Zóó wordt alle reformatie lam geslagen en krijgen de menschen, die tegen alle nieuwe voorstellen zijn, de naam van de getrouwen, de broeders en zusters die 't nauw met de dingen nemen, en degenen, die niet tegen 't nieuwe zijn alleen omdat het nieuw is, de naam van de halven, de middenmenschen, waar niemand wat aan heeft, de onbetrouwbaren. 'k Kreeg een brief van iemand, die noch durft zeggen waar hij woont noch durft zeggen hoe hij heet. De onderteekening luidt Een conser vatief lid eener Geref. Kerk in Zeeland. Over den inhoud heb 'k me bedroefd. 'k Licht alleen deze zinsnede er uit „Ik dacht zoo Satan, die hier achter staat en er natuurlijk zijn vreugde in schept, kan weer niet gedoogen dat de rust in onze Kerken bestendigd blijft ook nu weer met de nieuwe gezangenbundel, en jam mer dat hij altijd zijn doel zoo bereikt voor namelijk in dezulken waarvan we lezen in Hand. 17:21". In Hand. 1721 staatDie van Athene nu allen, en de vreemdelingen, die zich daar ont hielden, besteedden hun tijd tot niets anders dan om wat nieuws te zeggen en te hooren. Op die wijze wordt discussie onmogelijk. Liever houd 'k me aan wat Prof. Bavinck eens schreef (let wel schreef, niet sprak in een particulier gesprek): „Er is eenerzijds een revo lutionaire geest, die al het historisch gewordene tot den grond toe wil slechten, om dan van nieuws aan het bouwen te gaan maar er is ook een valsch conservatisme, dat er behagen in schept om het bestaande onaangetast te laten alleen omdat het bestaat. (Geref. Dogm. I bi. 66.) A. B. W. M. KOK. (VAN EEN ZEEUWSCHEN JONGELING IN DE ZEVENTIENDE EEUW) DOOR H. KINGMANS LV. Hij bedekte zijn verweerd gelaat met beide handen. Jacob van der Walle zag den vreemden man met ongerustheid aan wat deed hij raar 't was, of hij niet goed bij zijn zinnen was Wat was dat toch Wie waren toch die twee, die schip breuk hadden geleden en over wie hij zoo tobde? Een onzegbaar medelijden vervulde zijn hart, zooals bij hen, die veel geleden hebben. Want die kunnen alleen het lijden van een ander ver staan en vatten. Hij legde zijn breede, ruwe hand op den arm van zijn nachtelijken bezoeker, die in een soort van waanzin zijn huisje in de stad verlaten had en, dwars tegen den loeienden orkaan in, naar den lichttoren was gekomen. „Kom, Barendsz", zeide hij overredend, „wees een man. Ik bemerk nu wel, dat die beiden ver dronkenen je zeer na stonden, misschien wel je vrouw en je zoon. En dat is heel verschrikkelijk, ik weet er ook van mee te praten. Maar blijf niet aan dat verlies hangen. Dat maakt je kapot. God zendt ons dikwijls smart, om ons te loute ren. Geloof jij in God, Barendsz De aangesprokene werd rustiger. „Ja", antwoordde hij, „ik geloof in God en ONS GEZINSLEVEN EN DE HEILIGE 1 SCHRIFT. 12. Lichtvaardig oordeelen. iHet lezen der Heilige Schrift bij onze gezins maaltijden is een zeer goede gewoonte. Het kan moeilijk te hoog aangeslagen worden. Want niet zelden gaat er een heerlijke zegen van uit. Dat kan ook eigenlijk niet anders. Immers is het niet God zelf, Die in zulke oogenblikken even onze gedachten stil zet bij Zijn heilig Woord Als de lezer rustig en kalm voorleest en de hoorders met de noodige eerbied en aan dacht luisteren, dan kunnen dat gewijde oogen blikken worden. Of dat dikwijls noodig is Onder het eten (eigenlijk was het al even te voren begonnen) waren de jongens en de meis jes onder elkaar bezig te praten over het ge sprek van gisteren met de vrienden en vrien dinnen. En de één vond, dat Maarten een flau we jongen was, die altijd wat aan te merken had en zelf nooit veel goeds deed. Terwijl de ander op Mies nogal wat te zeggen vond kwam die wel ooit eerlijk voor den dag en had ze niet haast altijd minder goede bedoelingen Nee maar, van de een deugde maar bitter weinig en van de ander niet heel veelEn hoe langer de gesprekken duurden, hoe minder goeds er eigen lijk van die en die overbleef Was het toevallig, of zullen we dat maar niet zeggen Maar juist voor die keer was aan de orde het lezen van Lukas 6, vers 36 tot 49. En vader zag het al dadelijk, toen hij even die ver zen overkeek hier is een woord op z'n pas. Toen las hij, heel gewoon, maar toch heel even met een zekere kalme nadruk „Weest dan barmhartig, gelijk ook uw Vader barmhartig is. En oordeelt niet, en gij zult niet geoordeeld worden." Na het eten werden de gesprekken niet voort gezet in de trant van tevoren. Kwam het, door dat het Woord van den Heiland indruk had gemaakt Stellig Vader had er niets aparts aan toegevoegd had ook niet gezinspeeld op de uitingen van daarstraks. Hij had maar alleen het Woord Gods laten inwerken. En het had gewerkt In de keuken had één der meisjes, onder het afwasschen van het tafelgoed, gezegd „Nou ja, maar we mogen toch niet altijd het kwade van iemand denken dat is zonde En die Mies kan het toch ook wel eens goed meenen dat heeft ze verleden week nog getoond, weet je wel, toen ze Zou het uitzondering zijn, dat er in de gezins- gesprekken nogal lichtvaardig geoordeeld wordt? En dat men het kwaad daarvan al te weinig inziet En zou het uitzondering zijn, dat zelfs vader en moeder wel eens meedoen aan dat al te ge makkelijk en zoo gevaarlijk veroordeelen van anderen En van anderer bedoelingen Zou het ook nog wel eens voorkomen in onze Gereformeerde gezinnen Maar laten we het dan toch dubbel ernstig opnemen en dankbaar waardeeren, dat God ons door Zijn Woord ook in dat opzicht wil onder wijzen. Wij willen immers ons leven richten naar dat Woord We wenschen en bidden immers, dat dat Woord ons zij een licht op ons pad en een lamp voor onze voet Ook voor onze kin deren Het is opmerkelijk één woord uit de Schrift kan soms op het hart van onze kinderen meer invloed hebben dan honderd woorden van vader of moeder. Meer dan harde uitvallen van ouders kan soms het gelezen Woord der Heilige Schrift doen En nogeens dat is geen wonder Want immers dat Woord spreekt als Machthebbende Dat Woord is de Waarheid. In dat Woord vast gefundeerd te worden is de grootste zegen. Zeker, dan moet er zijn een zich biddend on derwerpen aan dat Woord. En de Geest des Heeren moet het daartoe binden op het hart. Maar daartoe gaat toch ook de bede der ouders op tot Hem, Die onze God en de God van ons zaad wil zijn Van W. te W. in Jezus Christus, Die op de wereld kwam, om ons van onze zonden te verlossen. Maar de laat ste dagen begrijp ik God den Heere niet meer. Alles zou goed komen enziedaar, zij ver drinken." „Toch niet in opstand komen, man. Wat God doet, is goed. Geloof dat toch. Wees sterk en geef de smart geen plaats." De vreemdeling kreunde. ,,'k Heb veel meegemaakt", zeide hij dan met een gebroken stem. „Je weet er al iets van. 'k Heb gevochten onder Piet Hein en Bestevaer Tromp, het laatst als kapitein van een oorlogs fregat. Ik was dapper, als anderen. Maar neen, dit is niet te dragen. Het is, om er het verstand bij te verliezen. Dit kan niet rechtvaardig zijn." „Je koerst de verkeerde richting uit, maat", merkte Jacob van der Walle op. „Wend gauw je roer, man. Zoo vaar je met je schip regelrecht den duivel in de armen, die je opstandig tegen God wil maken. Keer terug en wees sterk. Als je al zooveel hebt meegemaakt kan dit er ook nog wel bij, al is het nog zoo erg." „Je weet niet, hoe erg het is", zei kapitein Barendsz, die geheel van streek was en in wien Evert van der Walle nooit den stoeren, onver schrokken zeeman van vroeger zou hebben her kend. Hij was geheel uit zijn evenwicht geslagen en soms bekroop hem de gedachte had die Zie- rikzeesche visscher, Simon Krepel, mij maar niet opgepikt, want wat heb ik nu aan mijn leven. „Ik wil best aannemen, Barendsz, dat het heel erg is. Maar ik zal je eens wat vertellen. Je bent wel kapitein op een oorlogsfregat geweest en dat worden er niet veel, maar daarom kun je toch van een eenvoudigen visscherman, die I Magelang, 21 November 1932. Amice Onze Hollandsche Scholen gaan niet recht streeks van de Zending uit. In Magelang heb ben we indertijd een Schoolvereeniging opge richt en door Gods zegen heeft deze vereeniging veel actie mogen ontplooien op schoolgebied, zoodat nu van deze Schoolvereeniging de vol gende scholen uitgaan. 1. Hollandsch-Javaansche School, hoofd mijn heer R. Hagen. 2. Hollandsch-Javaansche School, hoofd mijn heer P. Vlasveld. 3. Schakelschool, hoofd mijnheer K. v. Oosten. 4. Hollandsch-Chineesche School, hoofd mijn heer K. Kuipers. 5. Ongesubsidieerde Holl.-Chin. School, hoofd mijnheer K. Kuiper. 6. Europeesche School, hoofd mijnheer H. H. Reeders. 7. Muloschool, hoofd mijnheer Tj. Dijkstra. 8. Huishoudschool, hoofd mejuffr. C. Baarbé. 9. Maleisch-Chineesche School, hoofd mijn heer M. Wenas. 10. Hollandsch-Chineesche School, Temang- goeng, hoofd mijnheer Bakker. 't Zou moeilijk zijn deze scholen rechtstreeks van de Zending te doen uitgaan er is zooveel te bedisselen ter plaatse er moeten zooveel be slissingen genomen worden, dat een beheer van die scholen van uit Holland voor groote moei lijkheden zou plaatsen. Toch heeft deze organi satie wel zijn bezwaren. Ook door onze onder wijzers, die aan deze scholen werken, is het meermalen gevoeld, dat het prettig zou zijn, in dien de scholen in de Zendingsorganisatie waren ingeschakeld en het personeel van de scholen, evenals dat het geval is met de onderwijzers van de Kweekschool te Solo en de Keucheniusschool te Djokja konden deelnemen aan de Zendings vergaderingen, die op geregelde tijden in Djokja worden gehouden en waar alle takken van Zen dingswerk besproken worden en waar men eerst goed op de hoogte komt, wat er op de Zendings terreinen gebeurt en voor welke moeilijkheden men alzoo komt te staan. Omdat dit niet het geval is, hebben veel onderwijzers het gevoel, ietwat buiten de Zending te staan. Een ander bezwaar tegen deze organisatie is ook, dat de Kerken in Holland minder met dezen voornamen tak van Zendingsarbeid op de hoogte zijn er wordt vanuit Indië over deze school- arbeid ook niet zooveel meegedeeld en dat alles heeft tengevolge, dat de arbeid op onze Hol landsche scholen niet die plaats heeft in de be langstelling en in het gebed van ons Gerefor meerde volk als dit wel het geval is met de andere takken van Zendingsarbeid. En dat be- teekent geestelijke schade voor dezen school- arbeid. Mijn bedoeling is echter niet om nu het pleit te gaan voeren voor een andere organisatie, maar wel om U eens iets over die scholen mee te deelen en te laten voelen de groote Zendings- beteekenis, die deze scholen hebben en Uw be langstelling op te wekken voor dezen tak van arbeid. Van een der onderwijzers van Magelang kreeg ik inzage van een aantal opstellen, waarin de leerlingen van de Mulo eens wat meedeelen over hun innerlijke overleggingen en van hun moei lijkheden en ook van de leelijke gevolgen die de arbeid heeft van allerlei secten. Hieronder volgen enkele stukjes uit de op stellen „Ik was vroeger onverschillig omtrent den godsdienst. Maar nu geloof ik m den Heere Jezus en wil ik graag zijn schaap worden. Soms als mijn moeder in gepeins zat, zei ik tegen haar „Moeder, wees niet zoo onge rust, want anders wordt U ziek". Dan ant woordde moeder„Hoe kan dat, ik heb geen rust gevonden". Dan vertelde ik haar van den Heere Jezus en zeide „Vertrouw op Hem, moeder, dan zult U niet meer on gerust zijn". Sommige jongens zijn te deftig, om de Christelijke godsdienst aan te nemen en spotten met de Christenen. Maar daar trok ik me niets van aan." Een andere jongen schrijft „Wat een geluk voor mij, dat ik het mocht doen (n.l. naar de catechisatie te gaan). Maar zus zei, dat ik het niet mocht noodgedwongen lichtwachter werd, nog wel wat leeren." „Wat bedoel je?" vroeg de ander. „Denk je soms, dat je alléén leed op de we reld hebt God bezoekt ook anderen. Heb je mijn vrouw gadegeslagen, toen je bij ons waart? Dacht je, dat zij altijd zóó geweest was. Zij was vroeger een vroolijke vrouw, de zon in huis. Maar dat is afgeloopen. Zij lijdt vreeselijk. Ook op dit oogenblik. Want als de storm zoo loeit, kan zij heelemaal niet slapen. Hoor eens. Wij hadden kinderen. Maar wij brachten ze naar het kerkhof, op één na. Een jongen. Hij groeide flink op en voer al met mij op den botter. Hij was een goede kracht. Ook een goede jongen. Wij hadden nooit iets met hem. En wij hadden ons brood, al was het dan niet breed. Maar toen kwam de ellende. Hij wilde met alle geweld van huis weg, naar de groote vaart, naar Indië en zoo. Dat was niet goed van Evert. Evert heette hij, moet je weten." Jacob van der Walle zweeg even. Ook Ba rendsz sprak niet. Hij luisterde naar het verhaal, dathij kende. Gehoord van den zoon. Nu van den vader. Maar de zoon was nu dood, naar hij stellig vermoedde, al had hij geen zeker heid. „Om verschillende redenen konden mijn vrouw en ik dat niet toestaan. Het kon eenvoudig niet. Wij weigerden. Dat gaf wel eens tooneelen. Hij was, vooral tegen mijn vrouw, wel eens brutaal, j Wij hielden voet bij stuk. Dat kon niet anders. Als ik nu weer voor zoo'n geval stond, zou ik het weer doen. Ik dacht, dat het verlangen naar de groote zee wel zou overgaan, als hij ouder werd. Maar dat was niet zoo. Want wat ge- doen. Ik bleef toch zeuren. Ofschoon ik van zus niet mag, wil ik het toch doen, omdat ik den Heere Jezus liefheb. Want vader heeft gezegd „Je mag doen, wat je wil". Ik ben erg blij, dat vader zoo sprak. Na het baden denk ik soms „Ja, van zus mag ik niet. Maar pa en ma geven mij toestem ming". Het kan me niks schelen, of ik be knord zal worden door zus. Want ik heb den Heere Jezus lief. Hij is ook mijn Hei land, mijn Verlosser. Dus, al mag ik niet, ik wil de catechisatie bijwonen. Soms, als i'k in mijn kamer alleen ben, zeg ik„O, God, hoe is dat nou. Mag ik gaan of niet. Ik wil U dienen en de Heere Jezus ook. Ik heb U en Hem lief met mijn heele hart". Op een dag vroeg ik weer aan zus „Zus, mag ik het doen Ik zal doen, wat U zegt". Eindelijk kreeg ik ten antwoord„Nou, omdat je blijft zeuren, mag je het nu wel doen". Toen ik zus zoo hoorde spreken, begon ik te dansen en te zingen als een gek. Mijn zusje heeft ook aan zus gevraagd, of zij het mag doen. En ook was het een geluk voor haar. Zij mag wel meedoen. Als ik thuis niets te doen heb, vertel ik soms over den Heere Jezus aan mijn broertjes, en zus jes, wat ik op school gehoord heb. Dan zeggen ze „Later, als ik groot ben, wil ik ook Christen worden"." Van een meisje „O, mijnheer, hoe graag wil ik den Heere Jezus dienen, maar altijd verleidt de Satan mij om weer dit of dat te doen. Soms luis terde ik wel naar zijn praatjes en dan heb ik er altijd spijt van en ook berouw. Voor dat ik naar bed ga, zeg ik mijn gebed op of de Heere Jezus mijn zonden vergeven wil en of Hij mij helpen wil. Mijnheer ik wil zoo graag gedoopt worden. Want ik wil graag een schaapje wezen van den Heere Jezus, voordat het te laat is." Van een Chineesche jongen „Ik heb Jezus wel lief en geloof wel in Hem. Ik wil Hem wel dienen, maar mijn ouders willen het niet hebben. Want die kennen geen Bijbel. Ze brengen een offer aan de voorouders, die gestorven waren. Ze zeiden, dat ze heusch gezegend waren. En bijna elk maand of jaar vieren zij feest. En ik moet ook doen, wat mijn ouders zeggen. Ik weet wel, dat ik eigenlijk niet tot zoo'n beeld mag bidden, maar natuurlijk ben ik bang voor mijn ouders. Ik heb hen de Bijbel willen voorlezen, maar ze willen niet. En eiken Zondag wil ik eigenlijk wel naar de kerk, maar ik mag niet. Maar toch heb ik den Heere Jezus lief en wil gelooven. Ik heb ook wel eens een teeken van Hem ge kregen, toen ik met mijn vriend een ongeluk kreeg. Van dat ongeluk zal ik U nu ver tellen. Toen ik nog op de lagere school was, ging ik eiken morgen met den trein naar K. Eens had mijn vriend een duur vulpenpot lood. Het kostte wel 20.Ik had het van hem geleend en per ongeluk viel het potlood uit den trein, terwijl die liep. Toen de trein een oponthoud had bij een halte, stapten we er uit en gingen zoeken. Na lang zoeken, vonden we het potlood toch niet. Naar huis gaan durfden we niet. We hebben toen samen gebeden. Enhet lag precies voor ons. Op die plek hadden we ook lang gezocht, maar we konden toch niet vinden. Daarom hebben we nu Jezus lief. Voor dien tijd niet zoo erg. Mijn vader gaat nu eiken Donderdagavond ook naar de kerk. Maar een geloof heeft hij nog niet in Jezus. Ik heb mijn eene grootmoe, die heele maal niet gelooven wil, willen waarschuwen, om niet tot die beelden te bidden, maar ik ben bang, dat ze boos zal worden en me wegstuurt." Deze stukjes heb ik gegeven met vele stijl fouten er in maar ik vind het aardiger, dat ge het leest, zooals de leerlingen der Muloschool het zelf hebben neergeschreven. Ge zult daarom wel eens een zin vinden, die gij anders zoudt formuleeren niet alleen uit taalkundig oogpunt. Maar toch zult ge moeten toestemmen, dat we bij deze kinderen vruchten zien van het Chris telijk onderwijs, die eenigszins de beteekenis van onze Christelijke scholen duidelijk maken. De volgende keer nog enkele van die stukjes. Als steeds Uwe A. MERKELIJN. beurde er Ik was ziek en Evert voer met Simon Krepel, je weet wel, uit. Zij verkochten de visch in Vlissingen, maar daar verdween Evert en liet zich aanmonsteren op een Indiëvaarder. Dat is nu zeven jaar geleden. Zonder afscheid ver trok hij. Nooit hebben wij iets meer van hem gehoord. Zijn moeder hoopt er altijd nog op, dat hij terugkeert, maar ik heb voor mijzelf uit gemaakt, dat Evert dood is, al is het altijd nog mogelijk dat denk ik ook wel eens dat hij nog in leven is." Weer zweeg Jacob van der Walle. „Dat was ook een slag, Van der Walle", zeide Barendsz, op zulk een zonderlingen toon, dat de lichtwachter verbaasd opkeek. „Zwijg er over, man. Mijn vrouw komt dien slag nooit te boven. Zij komt er nooit meer bovenop. Als je mijn vrouw vroeger gekend had! Zoo'n flinke vrouw. En nu Je hebt het zelf gezien. Een schim, man. Altijd maar ziek ziels ziek dan. Altijd denkt zij aan dien ondankbaren jongen. Toen hij weg was, om niet weer te kee- ren, moest ik wel een knecht nemen op de boot. Het kon er moeilijk af, maar het moest. Nu, het ging. Maar het ging niet met mijn vrouw, die altijd zoo alleen was. Als ik thuis kwam, be merkte ik het wel. Gelukkig kreeg ik spoedig het baantje van lichtwachter. Voortaan was ik op den dag altijd thuis. Maar het heeft mij moeite gekost, mijn scheepje te verkoopen. Dat vertel ik je. Doch dat is lang vergeten. Het is nu goed. Al lijdt mijn vrouw veel onder het verkeerde gedrag van Evert, zij kan met mij toch berusten in Gods wil." (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1933 | | pagina 2