FEUILLETON.
EVERT VAN DER WALLE.
KERKNIEUWS.
ZENDING*
Maar zoo moeten in alle Javaansche ker
ken (we hebben er nu 10 in het Solo'sche)
geholpen worden.
Juist hebben we de zaak van de Kerst
feestviering van de inlandsche scholen ge
regeld. Daarvoor was 2700.noodig.
Dat bedrag is nu bijna geheel aan giften
bij elkaar. Maar dat kost heel wat moeite
in dezen tijd. We deelen dit jaar kleeren
uit, omdat in de eenvoudige kringen, waar
uit de leerlingen van die scholen komen, het
grootste gebrek bestaat. Men heeft nog wel
voedsel, maar geen kleeren. En de kinderen
komen niet meer op school, als ze geen
kleeren hebben."
Wat eene armoede en lijden spreekt er uit,
maar ook de activiteit des schrijvers, die elke
gelegenheid hem geboden aangrijpt om door
woord en daad te laten zien, wat de liefde van
en tot den barmhartigen Hoogepriester vermag.
Mooi in het bijzonder is de Diaconale Kro
niek", waaruit ter wille van de ruimte in de
Kerkbode slechts enkele grepen kunnen gedaan,
o.a.
,,Mr. Dr. Rozemond heeft in een rede
over ,,de werkloosheid en wij", wijzende op
de noodzakelijkheid van het samengaan van
stoffelijke met geestelijke hulp, gezegd ,,En
zelfs als de kassen uitgeput mochten zijn,
zullen deze (n.l. de geschikte persoonlijk
heden in de kerkelijke armenzorg) de kracht
vinden van Petrus aan de tempelpoort
„Zilver en goud heb ik niet, maar wat ik
heb, dat geef ik u in den naam van Jezus
Christus den Nazarener, sta op en wandel"!"
Door het stellen van deze mogelijkheid
is tevens het gevaar aangewezen, dat in een
verwijzing naar overheidsorganen besloten
ligt wanneer de Diakonie dit doet, mist
zij de gelegenheid tot het regelmatig contact,
waarbij de „troostelijke woorden" van ons
Bevestigingsformulier een onmisbare factor
zijn. En het is juist dat geestelijk contact,
dat van zoo groote beteekenis is voor de
getroffenen, niet alleen om hun persoonlijk
leven in donkere dagen, maar ook om de
collectieve waarde van een goede, dat is
door den vrede Gods geheiligde stemming
in het maatschappelijk bestel.
Er is nog een andere reden, waarom het
verwijzen van door de crisiswerkloosheid
getroffenen naar de overheidsorganen zoo
lang mogelijk moet uitgesteld worden. Door
Dr. Adriani is op een kerkelijke vergadering
t^e Goes medegedeeld, dat in de Geref. Ker
ken per hoofd en per jaar 6.voor de
Diakonieën wordt bijeengebracht."
Dit evenwel is nog geen reden om er ons op
te verheffen, al stemt het tot blijdschap, dat er
gedaan wordt, wat er kan of misschien beter
nog, dat men streeft naar het ideaal. Vooral
wat er gevoegd wordt bij „troostelijke woorden"
is goed gezegd en dat dit ook steeds beter in
onze provincie verstaan wordt, verheugt, vooral
als we terugdenken hoe enkele jaren geleden bij
een referaat, waarin verdedigd werd de stelling,
dat ook de diakenen de gemeente in moesten
om de arme broeders en zusters te bezoeken en
met hen te spreken, van verschillende zijden be
denking werd uitgesproken en wel omdat men
vreesde te zullen praten in het werk der opzie
ners. Gelukkig ook dit ligt weer al ver achter
ons.
Eindelijk nog een puntje, waarover we op
eene Diaconale Conferentie te Goes gehouden,
al eens hebben gesproken n.l. of op een Classis
of Synode bij behandeling van diaconale zaken
niet ook aan diakenen kan gegeven het recht
van meespreken en beslissen en of zij ook plaats
•hebben moeten in de meerdere vergaderingen
Naar ik meen, wijst Prof. Bavinck hier wel
eenigszin heen, maar een communis opinio be
staat in deze zaak niet.
1932 was voor de Diaconieën, zegt de Kro-
nieker, een krachtsmeting en hij wekt op te lui
den de noodklok en niet te vergeten de vermeer
dering des gebeds en hij eindigt met een woord
van Dr. Sikkel„zonder de toewijding der lief
de, die herstelling zoekt, is het geld geen genade
middel, maar slechts een werktuig van den mam
mon, dat ontzenuwt en de ellende vergroot".
Dit stuk is enkel en alleen ingezonden ten
bewijze, dat door ons het Diaconaal Correspon
dentieblad ten zeerste wordt aanbevolen en onze
broeders diakenen zij het eene verzekering dei-
belangstelling in den moeilijken en toch zoo
heerlijken arbeid van Christus' wege hen op
gelegd.
K. B. S.
(VAN EEN ZEEUWSCHEN JONGELING
IN DE ZEVENTIENDE EEUW)
DOOR
H. KINGMANS
LUI.
,,'k Weet het niet, moeder", antwoordde hij,
als altijd. „God alleen weet het. Op Hem moe
ten wij ons vertrouwen stellen, dat weet je toch?"
Ja, zij wist het, de arme ziel. En zij deed het
ook. Maar haar weggeloopen jongen was geen
moment uit haar gedachten.
„Als hij nog in leven was, heeft hij vast in
den oorlog meegevochten. Als hij maar niet ge
dood is."
Jacob van der Walle gaf geen antwoord. Bij
hem had de stellige meening post gevat, dat
Evert niet meer in leven was. Anders was de
jongen toch wel te een of anderen tijd naar huis
teruggekeerd, al was het dan slechts tijdelijk.
Slecht was Evert immers nooit geweest. Hij had
wel eens getracht, dat zijn vrouw aan het ver
stand te brengen. Maar het was hem tot dien
dag niet gelukt. Zij kon niet gelooven, dat haar
jongen niet meer in het land der levenden was,
hoewel zij geen enkel steekhoudend motief van
het tegendeel kon aanvoeren.
Jacob van der Walle had zijn pogingen maar
ONS RUSTHUIS TE MIDDELBURG.
Ofschoon er in ons Rusthuis altijd een gezel
lige rustige sfeer heerscht, was het Maandag j.l.
aan alles merkbaar, dat er iets bijzonders aan
de hand was.
Deze buitengewone drukte vond haar oorzaak
in de herdenking van het tienjarig bestaan dezer
inrichting.
In den loop van den dag ondervonden onze
verpleegden reeds, dat wij dit tot dankbaarheid
stemmende feit niet onopgemerkt zouden laten
voorbijgaan, en des avonds vereenigden zich in
de feestelijk met palmen en bloemen versierde
conversatiezaal, de bewoners van het Rusthuis,
alsmede het Bestuur en de Dames van Bijstand,
Brs. Wijkouderlingen, Diakenen en dhr. Neijen-
huis (laatstgenoemde als plaatsvervanger van
Ds. Scheele).
De Voorzitter der Diaconie, br. Kögeler,
opende deze herdenkings-samenkomst, liet zingen
Ps. 75 1, las Ps. 103 en ging voor in gebed.
Na een woord van welkom tot alle aanwezigen,
wees spreker er in eerste instantie op, dat hier
geen feestgedruisch, doch dankbare herdenking
op zijn plaats is. Hij memoreert in het kort de
geschiedenis der heengevloden periode, herdenkt
daarbij allen die hun gaven en krachten voor
dezen arbeid ter beschikking stelden, inzonder
heid hen, die aan de oprichting hebben mede
gewerkt en constateert, dat God ons tot nu toe
in rijke mate Zijn zegeningen deed ervaren. Ons
past Hem daarvoor ootmoedig dank te brengen.
Schenke Hij aan allen die daartoe geroepen zijn,
de kracht en opgewektheid om met moed en
volharding op den ingeslagen weg voort te gaan
tot zegen van al onze verpleegden, doch bovenal
tot Gods eer. De Voorzitter sprak er ook zijn
blijdschap over uit, dat gebleken is, dat de dage-
lijksche leiding bij Vader en Moeder in goede
handen berust. Dat ook de Dames van Bijstand
het daarmede eens waren, bleek in den loop van
den avond, doordat namens haar door Mevr.
Kruyswijk aan Vader en Moeder een schemer
lampje werd aangeboden.
Br. Kögeler leest voor een schrijven van br.
en zuster L. Joosse en laat zingen Ps. 133 3.
Hierna wordt gepauzeerd.
Vervolgens brengt br. Olthoff namens den
Kerkeraad gelukwenschen over en wees o.a. op
de hartelijke samenwerking die steeds ten op
zichte van het Rusthuis tusschen Kerkeraad en
Diaconie bestaat.
Moeder van Commenée gaf blijk over de gave
te beschikken om in dichtvorm de eigenschappen
van elk der bewoners zóó nauwkeurig te scnet-
sen, dat van ieder een goed gelijkend portret
werd gegeven, hetwelk tevens was voorzien van!
een passend onderschrift.
Mej. Huybregtsen zorgde voor een aardige
afwisseling door enkele luimige stukjes ten beste|
te geven.
Br. van Driel, die zoovele jaren deel van het
Bestuur uitmaakte, wees er o.m. op, dat de,
bestaansmogelijkheid en bestaansnoodzakelijkheid,
in de afgeloopen jaren ten volle bewezen is. Een
ieder die met den Rusthuisarbeid van meer nabij
bekend is, weet bij ondervinding, dat hier nog
meer te doen is dan barmhartigheid. Hij spreekt
de hoop uit, dat het Bestuur ook verder be
krachtigd mag worden. Met dankbaarheid mag
geconstateerd worden, dat in de Gemeente zoo
veel belangstelling en liefde voor ons Rusthuis
bestaat.
Br. Janse bracht in een historisch 'overzicht
de noodzakelijkheid der oprichting ter sprake,
er op wijzend, dat dit juist met het oog op het
geestelijk leven onzer ouden van dagen zoo wen-
schelijk was.
Namens de verpleegden zegt Vader van Com
menée hartelijk dank. Met genoegen zullen zij
op dezen dag terug zien. Zij hebben het hun
gebodene op hoogen prijs gesteld. Ook zijn
wensch en bede is, dat ons Rusthuis nog velen
tot zegen mag zijn.
De Voorzitter dankt br. Sanderse, die belan
geloos de palmen en bloemen ter beschikking
stelde en voorts allen die tot het welslagen van
dezen avond hebben meegewerkt.
De heer Neijenhuis sprak het slotwoord en
eindigde met dankzegging.
F. DAMEN, Secretaris.
Middelburg, 16 Februari 1933.
opgegeven, hoewel hij er meer en meer van over
tuigd was, dat hij wel gelijk zou krijgen. Immers,
het was nu vrede met Engeland. En de koop
vaardijvloot, hij had er genoeg over gehoord,
was opgelegd. Evert had dus geen emplooi.
Waarom zou hij dan niet naar huis terugkeeren,
nu de oorlog voorbij was
„Kom, moeder, op God vertrouwen", zeide
hij, zich gereed makend, naar den lichttoren te
gaan. „Hij maakt het toch goed met ons Ik ben
nu toch bij je, al die jarenal
„Ja, ja. Hij maakt het goed met ons. Daarover
klaag ik niet. Ik ben alleen wel eens in opstand
over Evert. Maar dat is niet goed. De Heere
moge het mij vergeven."
„Kom, zit er niet zoo over in, vrouw. Probeer
nu eens te slapen vannacht, nu de storm uitge
raasd is. Ik ga hoor. Tot morgenochtend."
Jacob van der Walle verliet zijn huisje in de
Hoofdpoortstraat, om naar den lichttoren te gaan.
De nachten werden langer, 't Was midden
November. Al vroeg viel de duisternis in. En
laat kwam het eerste morgenkrieken. De licht
toren deed nu wel goeden dienst.
Met stevigen pas liep Jacob van der Walle,
die overigens de laatste jaren oud geworden was,
over den langen dijk, die het lage land bescherm
de tegen het Dijkwater, dat de laatste dagen
onstuimig geweest was, zóó, dat geen enkele
botter de haven verlaten had.
Gelukkig was het booze weer nu bedaard ge
worden. Tjonge, tjonge, dat was me een Novem
berstorm geweest, zoo'n dag of drie aan één
stukHoeveel menschenlevens zou die gekost
TWEETAL TE
Hilversum (vac.-D. Tom Wzn.):
H. van de Elskamp te Groningen.
H. A. Wiersinga te Vlissingen.
BEROEPEN TE
Middelburg J. C. Houtzagers te Voorschoten.
Oudshoorn (gem. Alphen a. d. Rijn):
E. T. v. d. Born te Oud-Loosdrecht.
Haamstede (Z.) en te Gameren:
Cand. M. de Regt te Middelburg.
Begrafenis Prof. Dr. H. Bouwman.
Aan de groeve voerden het woord Dr. C. N.
Impeta, wijkpredikant en Prof. Dr. S. Greyda-
nus, namens het College van Hoogleeraren aan
de Theol. School.
Prof. Greydanus zeide, dat wij bij dit graf
niet moeten spreken over de heerlijkheid van
den mensch, want hier blijkt, evenals bij elk
graf, de nietigheid van den mensch. Juist daar
om wordt bij dit graf slechts weinig gesproken.
Ook bij dit graf zien wij weer de macht en de
verschrikkelijkheid van den dood. „Wie redt
zijn ziel van 't graf Prof. Bouwman, zoo
krachtig en gezond, is nu reeds gestorven. Geen
medische wetenschap en geen trouwe zorg en
liefderijke verpleging der zijnen heeft zijn dood
kunnen verhinderen. De dood vroeg niet naai
de eenheid van Prof. Bouwman met zijn gezin,
met de Theol. School, met de Geref. Kerken.
Prof. Bouwman had nog veel te doen dit jaar
én als rector-magnificus van de Theol. School
én als Anti-revolutionair voor de komende ver
kiezingen, maar de dood rukte hem weg. De
macht van den dood is groot en de dood heeft
in rouw gedompeld de familie Bouwman, de
Theol. School, de Geref. Kerken.
En tochneen, de dood nam hem niet weg.
De dood is geen persoon, de dood is in zichzelf
niets hij is slechts' werktuig in Gods hand. Wij
staan hier voor het werk Gods en dit geeft ons
ook op dit graf een gansch anderen kijk. God
is de Machtige, maar ook de wijze. God stelt
hier in het licht de nietigheid van den mensch
en Zijn eigen grootheid en macht over den
mensch.
Echter wil spr. ook nog hierop wijzen, dat
God den geloovige kracht en genade wil schen
ken om den dood zonder vrees in het aangezicht
te zien, omdat de geloovige weet, dat de dood
hem voert naar de Hemelzalen. En daarom heeft
God ons Zijn Zoon gegeven. Ook voor Prof.
Bouwman was de schrik des doods verdreven
door het bloed des kruises. Dit is dè groote
genade Gods aan Prof. Bouwman geschonken.
Daarom, nu hij gestorven is, staan wij wel in
droefenis hier, maar staat hij voor Gods troon,
God prijzende voor de genade hem in zijn gan-
sche leven betoond.
Moge dit de familie troosten en moge God
de familie daarvoor geven een open oog om
aanbiddend deze smart te dragen. Moge voor
allen dit sterven leeren, dat de dood ook eens
tot ons komt. God heeft Zijn Zoon gegeven tot
verzoening onzer zonden, waardoor Hij den
mensch groot en heerlijk maakt tot in eeuwigheid.
Hierna sprak Ds. O. Bouwman, van Zalt-
Bommel, een zoon van den overledene, woor
den van dank. Spr. las de laatste twee verzen
van Psalm 27 voor. Dit is een woord van be
moediging en troost. De wereld heeft aan dit
woord niets, maar als wij buigen voor God in
den hemel en verhooring weten, hebben wij aan
dit woord troost en bemoediging. Het is een
moeilijke taak doch ook een eere voor spr. allen
dank te mogen zeggen voor al het goede, dat
de familie in deze dagen mocht ondervinden.
God geve, dat wij meer en meer mogen zeggen
met Job „De Heere heeft gegeven, de Heere
heeft genomen, de Naam des Heeren heeft ge
nomen, de Naam des Heeren zij geloofd". Voor
spr.'s vader gold het woord van Paulus „Ik
heb den goeden strijd gestreden, ik heb den
loop geëindigd, ik heb het geloof behouden
voorts is mij weggelegd de Kroon der recht
vaardigheid, welke de Heere, de rechtvaardige
Rechter, mij in dien dag geven zal en niet al
leen mij, maar ook allen, die Zijn verschijning
hebben liefgehad". Op verzoek van den spreker
zongen daarop de aanwezigen het lied dat Prof.
Bouwman zoo dikwijls in zijn leven had gezon
gen en dat hij ook op zijn sterfbed gezongen
heeft
„Zoo ik niet had geloofd, dat in dit leven,
Mijn ziel Gods gunst en hulp genieten zou
hebben Hoeveel schepen waren in de diepte
der zee verzonken
In Zierikzee waren geen verliezen te betreu
ren. Nog altijd waren alle botters binnen komen
vallen, behalve die van Simon Krepel, den ouden
visscher, die nog steeds op zijn schuit voer, niet
tegenstaande zijn kinderen hem telkens aanraad
den, om voortaan aan wal te blijven. Maar hij
deed het niet. Hij had de zee te lief. Niet tijdig
was hij binnen kunnen komen, maar hij had el
ders een veilige haven gevonden, om, toen er
eenige bedaring gekomen was, toch nog binnen
te vallen, met zich voerend een zeeman, die op
zee was opgepikt, een schipbreukeling.
In die stormnachten, zittend bij het licht, dat
heftig flikkerde van de windvlagen en dat hij
met moeite intact had kunnen doen blijven, had
hij met deernis aan zijn vrouw zitten denken.
Wat zou zij, die zooveel slapelooze nachten had,
liggen luisteren naar het loeien van den orkaan.
En dan daarbij natuurlijk aan Evert denken.
Hij dacht ook nog vaak aan zijn jongen. Maar
met zijn vrouw was het anders. Die leed er nog
steeds onder. De tijd had bij haar de wonde niet
geheeld. Zij leed. „Vel over been", zeiden de
menschen in Zierikzee, Van der Walle wist het
wel.
Maar wat was er aan te doen Daarvoor
baatten geen kruiden. Alleen God de Heere kon
zijn vrouw sterken. En dat deed Hij ook wel.
Als dat niet gebeurde, och, dan was zij al lang
van verdriet gestorven.
Peinzend liep Jacob van der Walle verder.
Dan zag hij om. In de verte zag hij de breede
Mijn God, waar was mijn hoop, mijn moed
gebleven
Ik was vergaan in al mijn smart en rouw".
Hiermede was de droeve plechtigheid ten
einde.
In het Gereformeerd Tijdschrift, aflevering
9, Januari 1933, komt voor een zeer lezenswaar
dig artikel van Dr. D. J. de Groot over den
grondslag van het pensioen van den emeritus
predikant. De schrijver herinnert er aan, dat de
Gen. Synode van Utrecht 1905 eene regeling
aanbeval, waarbij tusschen het laatstgenoten
tractement en het pensioen, een zoodanig ver
band is gelegd, dat genoemd tractement kan ge
noemd, de grondslag van het pensioen. Bij het
bereiken van den 70-jarigen leeftijd of op grond
van. 40-jarigen dienst is den emeritus verklaar
den predikant beloofd 3/s van het tractement met
alwat daartoe kan gerekend.
In de jaren van opgaande conjectuur liep alles
uitstekend, maar nu regent het klachten en in
elke courant staan voorstellen inzake Art. 13
te lezen.
Nu zij hier de gedachte van den schrijver in
Theol. Tijdschrift overgenomen, omdat er iets
in zit, dat de overweging waard is.
„Zuiverder toepassing van het gehuldigde be
ginsel zullen wij hebben, wanneer het verband
niet gelegd wordt tusschen het pensioen en het
tractement, dat den emeritus-verklaarde laatste
lijk werd uitgekeerd, maar tusschen dit pensioen
en het tractement, dat gedurende den tijd van
zijn emeritaat door de gemeente, welke hij ge
diend heeft, aan zijn opvolger(s) wordt gegeven.
Het tractement, waarvan het pensioen afhanke
lijk is, zal dan niet langer een starre onverander
lijke grootheid zijn, maar een bedrag, dat vat
baar is voor toe- en afname. Iedere verhooging
of verlaging van het tractement zal zich dan
automatisch voortzetten in het pensioen."
Na het advies van Generale Deputaten Art.
13 K.O., dat reeds is rondgezonden en bekend,
kan rustig ook deze zaak besproken en menige
Classis zal wel tot behandeling van voorstellen
inzake Art. 13 geroepen worden. Dat het alsdan
gebeure met beleid
Met leedwezen werd het bericht gelezen,
dat Ds. R. K. M. Hummelen van Gorinchem
genoodzaakt is wegens gezondheidsomstandig
heden emeritaat aan te vragen tegen 1 Mei 1933.
Ds. Hummelen diende o.m. de Geref. Kerk van
Kapelle-Biezelinge 26 Maart 190511 Maart
1907.
K.B. S.
GREPEN UIT ONZE ZENDINGSWERELD.
Mededeelingen van den heer Lok, vroeger te
Magelang werkzaam.
(Slot)
Ook op Magelang hebben we tal van Para-
nakans en Singkehs. Meer dan 4000 wonen er
en in de omgeving, zooals te Moentilan, Para
kan, Temanggoeng en andere plaatsen. Onder
deze nijvere bevolking verdienen velen hun brood
door het beoefenen van ambacht en handel.
Onder deze Singkehs is in China het Evan
gelie verkondigd en tientallen van deze Singkehs
zijn reeds Christenen, die nu onverzorgd rond
zwierven op Java. Onder hen het Evangelie te
brengen, was reeds lang de begeerte van de
Europeesche Gereformeerde gemeenten in Indië.
Zeker, deze bevolking mocht zich niet in de
sympathie verheugen van de Hollanders, ze be
stond naar veler meening slechts uit woekeraars
en uitzuigers en waren schier een plaag van de
niet-economisch aangelegden Inlander. Maar, al
zou dat waar zijn, verkondigde de Heiland niet
het Evangelie aan de tollenaren en zondaren,
die geen haar beter waren dan deze Singkehs
Waren Mattheüs en Zacheüs geen tollenaren,
die bekend stonden als groote woekeraars en
afzetters En toch bezocht de Heere hen in hun
woningen en at met hen.
Dus ook aan deze verachte Chineezen hebben
we het Evangelie te brengen, want ook zij heb
ben een ziel te verliezen. Ook zij zijn schepselen
Gods. En wellicht dat bij nadere kennismaking
dat slechte volk nog wat meevalt, een ervaring,
die allen hebben opgedaan, die zich de moeite
getroosten eens nader met hen kennis te maken.
De Geref. gemeente te Magelang besloot
figuur van den vreemden man, over wien veel
in Zierikzee werd gepraat.
Hij was de schipbreukeling, dien Simon Krepel
had meegebracht. Hij had den man, in wien di
rect de zeeman te herkennen was, in het Mastgat
gevonden, drijvende op een groot stuk hout van
een stukgeslagen botter.
Simon Krepel had hem aan boord kunnen krij
gen, zij het met groote moeite, want de zee stond
nog zéér hol en alles wees er op, dat de storm
nog niet was uitgeraasd en weer opsteken zou,
waarom Krepel haast had, om in Zierikzee te
komen.
De drenkeling, hoewel doornat en verkleumd
van koude, was bij zijn volle bewustzijn, maar
toonde zich schijnbaar niet dankbaar, dat hij ge
red was. Hij vertelde Barendsz te heeten en op
weg van Holland naar Zeeland schipbreuk te
hebben geleden. Aan boord waren nog een man
en een vrouw geweest, maar voor zijn oogen
waren zij door de zee verzwolgen.
Simon Krepel had hem meegebracht naar Zie
rikzee, wa^i: de man in een herberg spoedig ge
heel bekomen was. Zijn eerste werk was, een
leegstaand huisje te huren in de Hoofdpoort
straat, heel dicht bij de Van der Walles. Hij
sprak niet veel. Bij den herbergier had hij ge-
informeerd naar verschillende dingen en ook na
men van menschen gevraagd. Men vond hem een
vreemd iemand en hij bleef eenige dagen het
onderwerp van het gesprek, zoodat ook vader
en moeder Van der Walle van hem hoorden.
(Wordt vervolgd)