FEUILLETON.
EVERT VAN DER WALLE.
KERKNIEUWS,
openbaring erkennen, hooren wij metterdaad
Gods stem, daardoor krijgt onze ziel gemeen
schap met Hem en als wij den inhoud daarvan
in ons opnemen, denken wij Zijne gedachten na.
Barth graaft, geheel onnoodig en tegen de ziels
ervaring van talloos velen in, een kloof tusschen
het Bijbelboek en het subjectieve contact met
de Openbaring Gods.
Bovendien, wat is het wezenlijke onderscheid
tusschen het gesproken èn het geschreven woord,
tusschen de openbaring Gods aan profeten en
apostelen èn den Bijbel als Heilige Schrift, als
Goddelijk boek der openbaring Het is immers
hetzelfde woord dat eerst niet geschreven was
en vervolgens geschreven werd.
Volgens Barth is de H. Schrift zoowel Gods
Woord, als woord van menschen heeft ze on
middellijke autoriteit, hoewel ze ook juist weer
klaarblijkelijk slechts middellijk gezag bezit ze
kan absoluut genoemd worden hoewel ze slechts
het relatieve is dat van het absolute getuigenis
geeft. Dit is dan een niet op te lossen paradox
en de uitspraak, dat de Bijbel Gods Woord is,
heeft alleen zin, wanneer ze gedaan wordt als
resultaat van een beslissing, die plaats heeft als
op het scherp van een mes tusschen geloof en
ergernis.
Hiertegen merkt Prof. Aalders op, dat een
paradox alleen mag aanvaard worden, wanneer
de H. Schrift daartoe dwingt en dat hier die
dwingende noodzaak niet aanwezig is. Wij er
kennen juist omdat de Schrift ons daartoe dwingt
haar gezag als volstrekt en niet relatief, als on
middellijk en niet middellijkwij aanvaarden
haar als werkelijke Goddelijke openbaring en
daarom onfeilbaar.
Wanneer Barth spreekt van „ergernissen",
dan zijn die ergernissen er zeker niet vanwege
de „resultaten" der Bijbelcritiekdie „resulta
ten" ruimen juist heel wat „ergernissen" uit den
weg, waarmee men anders te kampen heeft. Ligt
dan de „ergernis" in het feit, dat de critiek den
Bijbel als geheel qualificeert als gebrekkig men-
schenwerk? Ook dat behoeft niet, als dat zoo
ware zou het alleen leiden tot de doodnuchtere
conclusie, dat men dan niet met volstrekte ze
kerheid tot de eigenlijke openbaring Gods kan
doordringen. Daarom komt de z.g.n geloofs-
triumf, die op het scherp van een mes behaald
wordt, niet uit boven een hinken op twee ge
dachten. Er behoort meer geloofsmoed toe en
er ligt sterker triomf van het geloof in om, in
weerwil van alle moeilijkheden, die zich kunnen
voordoen en ook metterdaad voordoen, op grond
van het eigen getuigenis der Schrift onvoor
waardelijk te blijven vasthouden, dat zij geheel
en ten volle het onfeilbare Woord van God, dat
zij zelve de Goddelijke Openbaring is.
Van het gedeelte van Prof. Aalders' boek,
dat over het Openbaringsbegrip handelde, gaven
we een breed overzicht, omdat daarin de hoofd
vragen behandeld worden, die op de Synode
van Assen moesten beantwoord worden.
Om een indruk te geven van wat verder in
dit boek besproken wordt, hopen we in een
slotartikel nog op enkele dingen te wijzen.
HEIJ.
ONZE GESCHIEDENIS.
XXXIV.
Alleen onderwerping aan de Synodale orga
nisatie bleef voor de afgezette predikanten en
ambtsdragers van de kerk van Amsterdam over,
doch waar zij dit niet konden en mochten doen,
moest de breuk komen. Zij richten tot de ge
meente, de echte kerkeraad een verklaring,
waarin beschreven werd wat hen er toe had ge
leid, dat zij met de Synodale hiërarchie braken.
Ten volle waren deze broeders er van overtuigd,
dat zij metterdaad door Christus waren geroepen
tot het ambt en dat zij, vanwege hun trouw aan
Christus als Koning der Kerk afgezet zijnde, de
kerkelijke uitspraak niet konden aanvaarden. Zij
konden niet anders doen dan hun bediening blij
ven uitoefenen, waarom zij dan ook als kerke
raad het „Bericht van Reformatie aan de leden
van de Nederduisch Gereformeerde Kerk te
Amsterdam" deden uitgaan.
Op enkele zaken in dit „Bericht van Refor
matie" voorkomend willen we wijzen.
De kerkeraad meende een einde te moeten
maken aan de doodelijke omarming van de Sy
nodale hiërarchie, welke sinds 1816 zoo onnoe
melijk veel leed in de kerk had teweeggebracht.
De kerkeraad wenschte weer terug te keeren
(VAN EEN ZEEUWSCHEN JONGELING
IN DE ZEVENTIENDE EEUW)
DOOR
H. KINGMANS
LIL
De vrede was gesloten. De vloot werd ten
deele opgelegd, ten deele weer veranderd in
koopvaardijschepen. Maar uit te varen behoefde
zij niet. Het was een onmiskenbaar feit, dat
Engeland de macht ter zee had en het zou ge
weldige inspanning kosten, om den handel weer
te doen herleven, al twijfelde niemand er aan,
dat Hollandsche durf en Zeeuwsche stoutmoe
digheid, met Gods hulp, het land er weer boven
op zouden helpen.
Intusschen was de Novembermaand aange
broken, toen Enkhuizen door drie personen ver
laten werd. Kapitein Bardensz had een afge
dankte botter gekocht, waarmede de beide zeelui
de reis naar Zeeland, naar Zierikzee maken
zouden. Zoo behagelijk, als het eenigszins mo
gelijk was, werd het achteronder voor Marijke
ingericht de mannen zouden hun slaapplaats in
het vooronder hebben. Wanneer de ontmoeting
in Zierikzee van dien aard was, dat het gerezen
plan kon worden uitgevoerd, zou Barendsz naar
Enkhuizen terugkeeren, om zijn huisje te ver-
koopen en zich daarna voorgoed in de oude
tot de zuivere belijdenis des Evangelies en tot
de Kerkorde, daarop gegrond. Aan Koning en
stedelijke overheid zal hiervan mededeeling wor
den gedaan.
De gemeente wordt opgewekt den kerkeraad
te volgen, opdat Gods Naam, door de losmaking
van de onnatuurlijke banden der kerk, wordt
groot gemaakt, mede in vereeniging van al de
kerken in het vaderland, die het Synodale juk
niet langer kunnen en willen dragen.
De gemeente zal in haar volgen een offer
moeten brengen veel zal van haar worden ge
vraagd, wijl er hulpkerken zullen worden ge
bouw worden, de kerkedienst en de scholen
onderhouden, om alzoo trouw te betoonen aan
Koning Jezus. Ontroerend klinkt het
„Tenslotte vragen wij ook dit nog, dat ge de
reformeering Zijner Kerk tot een zaak van geest
en waarheid wilt stempelen, door ook te komen
tot een reformatie in uw huis en hart.
Broeders en zusters, er is zooveel en zoo lang
gezondigd, wel mag er dan in zoo ernstig oogen-
blik diepe verootmoediging onder ons voor den
Heere onzen God zijn.
Kome er toch een einde in ons midden aan
die wereldgelijkvormigheid, die ook onder ons
roept tegen ons geloof, en ons verdeelt in ons
belijden.
Werpe een iegelijk uwer zijn afgoden weg en
laat ook de verborgen Terafim in het licht van
Gods aanschijn worden gehoord, opdat Hij ze
vermalen moge tot assche.
Het moet een wederkeeren in gebrokenheid
der harten en met beschaamdheid des aangezichts
tot den God onzer vaderen zijn.
Alle hoogheid onder ons moet nedergeworpen
en geslecht al wat verheven was en de Heere
moet onder ons groot zijn.
Dan eerst zijn wij Gereformeerd
(Dr. Rullmann.)
In het hart van duizenden vond dit stuk weer
klank. Overal in de lande ging het spannen,
overal medewerking. Het op den 11 den Januari
1887 kerkelijk congres gehouden te Amsterdam,
zegt in dezen genoeg.
Dit kerkelijk congres gaf een krachtigen stoot
aan de uitbreiding van de Doleantie, want de
Synode besloot de bezoekers van het congres
te achtervolgen.
Dit besluit werd uitgevoerd op welk een
onrechtmatige en onrechtvaardige wijze behoe
ven wij niet te beschrijven. Indien de kerken uit
de Doleantie haar archieven in orde hebben,
kunnen wij daar uit leeren, wat er in die dagen
is geschied. Persoonlijk namen wij kennis van
de Doleantie in Oudewater onder leiding van
Ds. Winckel en in Middelburg, onder leiding
van Ds. Klaarhamer, door middel der kerkelijke
archieven.
Gelijk elders, ook hier molestatie, tegenwer
ken der burgerlijke overheid, afname der kerke
lijke goederen, in het ongelijk gesteld door den
rechterlijke macht. De proceskosten van de kerk
van Oudewater bedroegen ruim 1600 gulden. De
kosten voor de processen werden door het ge-
heele land gezamenlijk gedragen. Gelijk in de
dagen der Afscheiding moesten predikanten en
gemeenteleden groote offers brengen en zij deden
dit, al was het soms, na veel strijd, gewillig. Een
groote steun hadden de kerken der Doleantie in
den juristen Mr. Savornin Lohman en Mr.
Heemskerk, maar al de pogingen om recht te
verkrijgen, mislukten.
Op het genoemde kerkelijk congres, volgde
het Synodale Convent in 1887 en in 1888 de
voorloopige Synode van Utrecht, waar besluiten
inzake het kerkelijk leven werden genomen.
Het woord doleerend toegevoegd aan den
naam „Nederduitsch Gereformeerde Kerken"
bedoelde het lijden aan te duiden, waarin de
kerken van die dagen verkeerden.
Dat in die dagen de Afscheiding altijd juist
door de mannen der Doleantie en omgekeerd,
is verstaan, zouden wij niet durven zeggen.
Achter de geschiedenis staande, hebben wij
beiden te beschouwen als het werk Gods. God
werkt nooit op eenvormige wijzeHij werkt
zooals het in een bepaalden tijd noodzakelijk is.
Daarom zal de actie van 1834 en 1886 straks
in een bedding worden geleid.
Wat bij de Afscheiding geschiedde, is hetzelf
de als wat bij de Doleantie gebeurde. Gode al
leen de eer.
M.
SCHEELE.
„Dat is Duiveland, Maaike", zeide Evert, op
het eiland wijzend, „nog een halve dag, neen,
niet eens meer en wij zien den dikken toren van
Zierikzee".
Hij sprak vroolijk en opgewekt, blij in het
vooruitzicht, dat spoedig zijn oude vaderstad zou
opdoemen. Maar dan waren er ook de stille
oogenblikken zou hij vader en moeder levend
weerzien
Er was afgesproken, hoe er gehandeld zou
worden. Het was natuurlijk niet doenlijk, dat
Evert rechtstreeks op huis zou aanstappen. Vlak
bij den lichttoren zouden zij gaan liggen en dan
zou Barendsz op kondschap uitgaan en als hij
zekerheid had verkregen, de Van de Walles op
de hoogte brengen van Everts terugkomst.
Deze afspraak was niet noodig geweest
Toen zij in het Zijpe voeren, was het water
wel niet kalm, maar toch niet zoo, dat er van
voorzichtigheid sprake behoefde te zijn. Het
laatste uur kwam er wijziging. De wind stak
meer en meer op. De zee werd onstuimig. Ka
pitein Barendsz fronste de wenkbrouwen en
keek ernstig, te meer, daar hij de Zeeuwsche
gaten niet kende. Evert lachte er eerst om. Er
was geen gevaar. Maar tenslotte werd ook hij
voorzichtiger.
Na kort beraad werd besloten, den onderwal
op te zoeken en daar een ligplaats uit te kiezen,
teneinde de nu onmiskenbaar opkomenden storm
te laten overgaan.
,,'t Wordt tijd, Evert", waarschuwde Ba
rendsz. „Ik vertrouw het niet. Het lijkt mij hier
verraderlijk."
Hij had gelijk. Het Keeten en het Mastgat
GEVAARLIJK PLEIDOOI.
II.
We wezen er op hoe het pleidooi om de altijd
jonge boodschap des Evangelies op te sluiten
in de verouderde vormen van een allengs onver
staanbaar wordende taal niet zonder gevaar is.
Trouwens den oorspronkelijken Statenbijbel
leest zoo goed als niemand meer. Wie de moeite
neemt een hoofdstuk uit de Statenvertaling te
vergelijken met zijn huisbijbel zal vele wijzigin
gen ontdekken.
Op de vraag, wie ze heeft aangebracht is het
antwoord niet te geven. Ze zijn er waarschijn
lijk langzamerhand door correctors, die voor een
of anderen uitgever werkten, in aangebracht.
Het is bekend, dat dit lang niet altijd precies
ging.
Er bestaan uitgaven, waarin men van Hosea
6:5: „Ik heb ze behouwen door de profeten"
gemaakt heeft„Ik heb ze behouden door de
profeten".
De fout van Op. 14 15 „De ure om te maaien
is nu (inplaats van u) gekomen" merken velen
niet op.
De kromme slomme slang van de Statenverta
ling in Jes. 27 1 heeft men, onbekend met het
woord kromslom veranderd in de kromme, kron
kelende slang.
Het ruchelen van den wondezel, dat balken
beteekent, maakte men tot rochelen, waarbij we
aan heel iets anders denken.
Het is echter ons hoofdbezwaar niet maar
de voorstelling, die gegeven wordt alsof wij nog
de S. V. bezitten zouden, is onjuist. Die is op
allerlei wijzen veranderd.
Werkwoordsvormen, oude buigings uitgangen,
de dubbele ontkenning als „ik en weet niet",
het woordje „ende", ge vindt het alles niet meer
terug in uw huisbijbel.
„Het land verwelckert" niet langer in onze
uitgaven, en „de hoogste van het volck des lants
queelen" er niet meer in.
Men maar wie dat zijn weet niemand
heeft er van gemaakt „verwelkt" en voor
„queelen" schrijft men „kwijnend", hoewel het
ook in vele andere uitgaven bleef staan.
En sla nu den Ouden Bijbel op waar ge wilt,
gij zult die veranderingen op elke bladzijde kun
nen aantreffen.
Maar wanneer nu iemand zegt „Welnu, even
min als men het woord queelen meer verstaat,
evenzeer zijn andere woorden, zelfs geheele uit
drukkingen „verouderd", dan plaatst men een
zeer willekeurig „halt
Bejegenen is tegenwoordig heel wat anders
dan er b.v. in Ps. 18:19 onder verstaan wordt.
„Rot te hoop" uit Joël 3:11; muilen inplaats
van muilezels rotelen uit Job 39 iemand na-
trachten nederloopende oogende nederheid
van Maria in Lucas 2 de tuin in Jeremia 49
een mond die zichzelf verdoemt nademaalde
spade regen een hoeksteen verwerpen 't ge
weld des doods een vaste stad ergernis en er
geren men verstaat die uitdrukkingen niet meer
of verstaat ze verkeerd.
Doch deze verouderde uitdrukkingen zijn het
niet alleen, en het is ook niet de ouderwetsche
zinsbouw, waarvan we denk maar aan 't her
haaldelijk gebruik van het tegenwoordig deel
woord en van als in de beteekenis van toen
honderden voorbeelden kunnen geven, die ons
het pleidooi voor de ongerepte handhaving van
de Statenvertaling misplaatst doen achten.
Er zijn ook verschillende plaatsen, die noodig
anders vertaald moeten worden.
De Statenvertalers zelf zijn veel bescheidener
geweest, dan de handbijbels het ons doen ver
moeden. Ik doe maar een greep Het begin van
Klaagl. 4 luidt
„(Hoe) zijn de steenen des Heylighdoms
voor aen op alle straten verworpen De
kostelicke kinderen Zions, tegen fijn gout
geschatt, hoe zijnse (nu) gelijck gereeckent
den aerdenen flesschen, het werck van de
handen eens pottebackersSelfs laten de
zeekalveren de borsten neder, sij zoogen
hare welpen(maer) de dochter mijnes
volcks is als een wreede geworden."
De nieuwe vertaling van Dr. G. A. Aalders
is deze
„Hoe... zijn neergeschud de heilige stee
nen op alle hoeken der straten de kinderen
van Zion, de kostelijken, die opgewogen
werden tegen goud, ach hoe zijn ze geacht
als aarden kruiken, het werk van potten
Scheldestad vestigen.
Welgemoed vertrok het drietal naar de nieu
we bestemming. Evert was brandend van ver
langen. Hij zou niet rusten, vóór hij thuis was.
En hij hoopte vurig, dat vader en moeder nog
in leven zouden zijn, opdat hij hun vergiffenis
erlangen kon en weer goed kon maken, wat hij
misdreven had.
Om op te schieten wilde hij, in wel wat dries
ten overmoed, met het kleine huikje, dat nog
wel zeewaardig was, maar toch zijn beste dagen
gekend had, het Vlie uitstevenen, om langs de
Noordzeekust Zeeland op te zoeken. In enkele
dagen zou Zierikzee dan bereikt zijn. Maar ka
pitein Barendsz was er ook nog. Hij dacht er
geen oogenblik aan, de Noordzee te volgen. Het
was hem te gevaarlijk in de Novembermaand,
die meestal een storrnmaand was. Dus nam men
de binnenwateren door Holland, met de bedoe
ling vervolgens tusschen de eilanden in het Zui
den van Holland in het Zijpe te komen. Vandaar
was Zierikzee spoedig bereikt. Evert bewilligde
er in, vooral toen Barendsz hem op Marijke op
merkzaam maakte. Zij mocht toch in geen geval
aan gevaar worden blootgesteld. Hoewel Evert
er naar hunkerde spoedig thuis te zijn wat
klonk dat woord hem nu liefelijk in de ooren
en wat voelde hij zich gelukkig, dat hij nu vol
komen vrede had liet hij zijn voornemen
vallen, 't Was waarMarijke was aan boord.
En Marijke was hem net zoo lief als zijn moeder.
De reis had een voorspoedig verloop. Bepaald
gunstig was het weer niet, maar van stormen
was geen sprake ook niet toen zij in het Zijpe
voeren.
bakkershandenZelfs jakhalzen reiken de
borst, zoogen hunne welpen de dochter
van mijn volk werd tot een wreede..."
Of nu de S. V. meer een „gongklank" in dit
stuk heeft dan deze nieuwe, willen we daar
laten. Maar wie de Randteekening nagaat, leest
bij de steenen „Of steenen der heiligheid" bij
„vooraan „d.i. aan de einden en hoeken" bij
verworpen Hebr. uitgestort en bij zeekalveren
staat er een zeer breede aanteekening, waarin
naar andere vertalingen als zeehonden, of draken
wordt heengewezen men heeft de laatste niet
durven overnemen omdat geen drakensoort met
borsten bekend is.
Ten slotte wordt bij vrs. 3 inplaats van „als
een wreede" gezegd Hebr. tot een wreede.
Anders moet onbarmhartig zijn. Anders van
wege de wreeden.
Wie er de moeite toe neemt zal niet alleen
in dit stuk maar in vele andere bemerken, dat
de nieuwe vertaling dikwijls niet anders is, dan
het kiezen van een overzetting, die de Staten
vertalers zelf reeds als evengoed mogelijk en
misschien ook beter aan den rand hebben gezet.
Want dat beteekent het wanneer er staat
„Hebr
We zullen het om niet te lang te worden,
hierbij laten.
Maar zooveel hopen wij duidelijk gemaakt te
hebben, dat zij die aandringen op een nieuwe
vertaling, volstrekt geen bestrijders zijn van de
S. V. Integendeel, dat zij geen andere bedoeling
hebben dan in hunne nieuwe overzetting te be
houden in woordkeus en constructie, wat maar
even behouden kan worden. M.i. doen zulke
ernstige werkers voor het behoud van den Bijbel
veel en veel meer, dan al de verdedigers van
een vertaling, die onze vaderen zelf in hun dui-
zende aanteekeningen als een keuze uit meerdere
mogelijkheden hebben aangegeven, 't Ergste wat
wij met Gods woord kunnen doen is er een
reservaat van te maken.
Zaandam.
VAN DIJK.
TWEETAL TE
Middelburg H. van Dijk te Nieuweroord.
J. C. Houtzagers te Voorschoten.
BEROEPEN TE
Groning'en P. C. de Bruyn te Apeldoorn.
Baarland C. Veenhof te Doorn.
In de jongste Kerkeraadsvergadering der
Geref. Kerk Den Haag-West is besloten met
het voortgaan van het beroepingswerk drie
maanden te wachten met het oog op den alge-
meenen maatschappelijken toestand, en om aan
de Gemeente gelegenheid te geven duidelijk haar
offervaardigheid te betoonen.
Ds. D. Tom Wzn., aan wien na 40-jarigen
dienst op de meest eervolle wijze emeritaat was
verleend, nam afscheid van de Kerk te Hilver
sum. Als tekst voor zijn afscheid had hij ge
nomen Hand. 2032, waar hij in dit „Gode
bevolen", vooreerst de uitdrukking van zijn
teederste wenschen, en voorts de omschrijving
van de hoogste behoeften der Gemeente vond.
Hij droeg haar op met al haar belangen, voor
nu en de toekomst aan God, en dit deed hij met
goede verwachting op grond van Zijn allerwer-
kende genade, Zijn onweerstaanbare macht, en
Zijn onveranderlijke trouw.
Ds. U. Faber te Ee (bij Dokkum) heeft
bij de Classis Kollum zijn emeritaatsaanvrage
ingediend. Ds. Faber, die ruim 70 jaar oud is,
stond 5 jaren te Monnikendam en 33 jaren te Ee.
Ds. A. D. C. Kok te Idskenhuizen, en
Ds. B. Roorda te Tijnje, werd, resp. na 40- en
38-jarige ambtsbediening, door de Classis Hee
renveen eervol emeritaat verleend.
Emeritaat. De Classis Apeldoorn heeft
eervol emeritaat verleend, ingaande 1 Mei a.s.,
aan Ds. A. Doorn te Heerde, en Ds. L. J. C.
Kreyt te Dieren, aan beiden om gezondheids
redenen.
Ds. Doorn werd in 1871 geboren, en diende
de kerken van Axel, 1894'97Franeker,
18971908 Apeldoorn, 1908'23, en die van
Heerde sinds Mei 1923.
Ds. Kreyt werd in 1874 geboren, en diende
de kerken van Monnikendam, 1900'04 Berkel
waren (en zijn nog gevaarlijk. Het was niet
meer mogelijk, den onderwal te bereiken.
Eensklaps stak er zoo'n storm op, dat het
huikje stuurloos een spel der golven werd.
Het eind was, dat het uit elkaar werd gesla
gen. Er klonken noodkreten. In het gezicht der
haven brak de botter uit Enkhuizen in tweeën
en drieënEn toen niets meer
HOOFDSTUK XVII.
De vreemde man,
„Zou de wind weer gaan opsteken, Jacob
„Ik denk het niet, moeder, maar met zekerheid
durf ik het toch niet zeggen. Gistermorgen dacht
ik van wel en het was toch mis. Maar nu lijkt
het er toch op, of de storm uitgeraasd is."
,,'t Is te hopen. Ik lag te schudden in bed. En
dat zoover van de zee af."
,,'t Was in mijn huisje ook raak. Soms dacht
ik, dat het van den dijk zou afvliegen. Misschien
was dat het beste. Dan kreeg ik een nieuw.
Toen Kees Evertsen er nog was, werd er al van
een nieuw gesproken. En 't is er nog niet."
Jacob van der Walle zeide het zonder erg.
En te laat bemerkte hij, dat hij zijn vrouw weer
had herinnerd aan den tijd, zeven jaren terug,
toen Evert
„Zou Evert nog in leven zijn, Jacob
De lichtwachter zuchtte. Altijd was het die
zelfde vraag. Hij kon er immers geen antwoord
op geven.
(Wordt vervolgd)