No. 6 Vrijdag 10 Februari 1933 47e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND. UIT HET WOORD. DADERS DES WOORDS* ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIE: Ds. A. C. HE IJ TE KOUDEKERKE en Ds. D. SCHEELE TE MIDDELBURG. MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE: FIRMA LITTOOIJ 6 OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 „HEENGEDRONGEN NAAR DE BESLISSENDE KEUZE." II. „Toen naderde Elia tot het gansche volk en zeide zoo de Heere God is, volgt Hem na, en zoo het Baal is, volgt hem na Maar het volk ant woordde hem niet één woord". 1 Kon. 18:21b. Nadat de profeet Elia het op den berg Kar- mel saamvergaderde volk Israël in scherpe woorden op de droeve zonde der tweeslachtig heid heeft gewezen, dringt hij dit van God af- hoereerende volk naar de beslissende keuze heen. De besluiteloosheid van het volk Israël heeft volgens Elia nu lang genoeg geduurd. Het heeft nu drie en een half jaar den tijd gehad om na te denken over de vraag, wie God is nu moet het, naar God Zijn profeet verkondi gen doet, ook uit zijn, nu is de ure der beslis sing gekomen. Nu moet het voor Israël in zijn geheel, alsook hoofd voor hoofd, tot een be slissing komen. Is de Heere God, dan moeten ze Hem navolgen, d.w.z. wandelen in den weg, dien Hij voorhoudt, opdat ze op dien weg Hern ook mogen vinden. Maar is Baal God, dan moeten ze zich bij hem voegen, maar dan niet half, doch heelemaal. Dan moeten ze ook radi caal breken met alles, wat den dienst van Je hovah betreft. Aan halfslachtigheid heeft God niets, heeft Baal niets, en hebben ze ook zelf niets. Welnu dan, Israël, kiest u heden, wien gij dienen zult. Hoe bemerken wij hier Gods groot heid in Zijn opvoeden van den mensch in vrij heid. De Heere eischt alles, onverbiddelijk en onvoorwaardelijk, maarGod dwingt nooit. Velen zijn geneigd bij zoo'n woord te gaan redeneeren over wat de mensch van nature kan en niet kan. Om dan tenslotte hun ongehoor zaamheid te verbergen achter de belijdenis der natuurlijke onmacht. En ongetwijfeld is het waar, dat de van God afgevallen mensch niet meer de macht heeft om „ja" tegen God te zeggen, doch alleen om het „neen" des ongeloofs uit te spreken. Wie echter, zooals God van hem vraagt, uit het Verbond leeft, die weet, dat in de Verbondsbelofte den geloovige ook de macht tot „ja-zeggen" door God is toegezegd. Daarom mag de mensch bij het vernemen van dit woord niet gaan redeneeren over wat hij kan of niet- kan, maar moet ernst gemaakt worden met Gods Verbond en Verbondseisch„Kiest u heden, wien gij dienen zult". Want beide is waar, eener- zijds kan de mensch niets goeds zonder God, uit Wien alle dingen zijn, terwijl anderzijds bin nen den kring van het verbond toch de van God afhankelijke mensch beslist. Dit woord van den profeet Gods drijft den mensch dan ook in de engte, daar, waar hij niet meer aan het beslis sende antwoord ontkomen kan. Daar, waar hij weet, er niet meer om heen te kunnen draaien, maar rechtuit zeggen moet, wat hij in het diepst van zijn hart wil. En dan kan het wel zijn, dat we antwoorden moeten„Ach, de aardsche dingen liggen bij mij bovenaan". Tot dezulken komt dit Woord Gods dan, zeggende Gaat dan heen en volgt uw Baal, uw zonde, den weg der dwaling, dien gij niet loslaten wilt. Maar doet dan niet langer alsof gij toch ook tot het volk Gods behoort. Of beter nog Bekeert u Laat de vreemde goden los Breekt met de we reld in uw hart. Want alles, wat er in uw hart niet naar de Schriften is, ook uw onschriftuur lijke gedachten over wat kan en niet kan, het is alles uit den onbekeerlijken mensch en daarom uit de wereld. De Heere wil ons hier brengen tot de belij denis, die later uit den mond van Israël op den Karmel vernomen wordt„De Heere is God Mocht deze belijdenis ook uw antwoord hier zijn, lezer, volg Hem dan ook na als den God des Verbonds, die het beloofd heeft, u in Chris tus barmhartigheid te bewijzen en u mét Hem alle dingen te schenken, die u noodig zijn tot uwe zaligheid. Maar dan kunt ge uw heil en vreugde ook niet langer buiten God verwachten en zoeken. Dan verwacht ge in eenig ding uw hulp niet meer van eenig aardsche grootheid, die als een god door sommigen vereerd wordt. Dan verwacht ge b.v. ook de oplossing van het broodvraagstuk in onze dagen niet van eenig in vijandschap tegen God opgebouwd mensche- lijk stelsel. Maar dan verwacht ge, gelijk als Elia voor Israël, den bloei van staat en maat schappij alleen van God en Zijn Woord en van een leven in gehoorzaamheid aan dat Woord. Ja, dan bouwt ge uw hoop voor leven en sterven niet op den zandgrond van geestelijke kenmer ken, die ge in uzelf meent te ontdekken, maar waarin ge u ook zeer kunt vergissen. Neen, dan bouwt ge uw hoop enkel op Gods belofte in Christus, op het Verbond en Gods Verbonds- trouw. Hetgeen ge ook bewijst door in het ge loof den weg der middelen te bewandelen, waar in God beloofd heeft de Zijnen te zullen bevestigen. Dan zult ge steeds meer het voor recht der gemeentelijke samenkomsten verstaan, alsmede de bediening van Woord en Sacrament. Ja, naarmate deze middelen der genade verstaan, zal ook de begeerte er naar bij u wakker ge roepen worden. Van Israël lezen wij tenslotte„Maar het volk antwoordde hem niet één woord". De Schrift constateert dit feit alleen. Over de beteekenis en de zielkundige gronden van dit zwijgen zegt zij niets. Wij kunnen hier dus alleen maar gissen. Men kan meenen, dat dit zwijgen een goed teeken is. Denkend aan het spreekwoord„Wie zwijgt, stemt toe". En deze veronderstelling behoeft inderdaad ook niet geheel onjuist te zijn. Alleen het feit, dat de massa op de donderende aan klacht van den profeet niet opstuift in toorn en heftig protesteeren, bewijst reeds, dat Elia zijn doel niet geheel gemist heeft. De mond zwijgt toch gewoonlijk, wanneer de consciëntie spreekt. Maar er is ook een andere zijde aan het feit van dit zwijgen. Elia heeft een zonde ontmas kerd, de zonde der tweeslachtigheid. En daarop is het eenig rechte antwoord berouw, buiging. Elia's roepstem is een roepstem van God. Dus moet Israël antv/oorden met de daad der be keering. Want tegenover het absolute woord van den absoluten God is niet-verzetten tóch verzet, en nog-niet-bekeeren ongehoorzaamheid. Hier helpt ook geen enkele verontschuldiging. Ook niet het schijnbaar schriftuurlijke antwoord „Ik kan mijzelf niet bekeeren". Dit toch is inderdaad het antwoord des ongeloofs, getuigend van innerlijk verzet. Als God ons dan ook op een zonde wijst en ons tot bekeering roept, is zelfs het ons-beden- ken-daarover, ja, de minste aarzeling, zonde. Want wij toonen daardoor, Gods aanklacht in twijfel te trekken. Zoo is het ook bij Israël hier. Duidelijk toch heeft God dit volk aangetoond, dat Israëls be keering niet alleen een kwestie is van Gods éér, maar ook van Israëls leven. Van Israël hooren we echter later, dat het op den Karmel niet in dit zwijgen volhard heeft Na het verslaan der Baaispriesters door 's Hee- ren profeet en het antwoord des Heeren door vuur van den hemel is dit volk toch nog tot het besliste getuigenis des geloofs gekomen, n.l. dat de Heere God is. Dat ook zij, bij het vernemen van dit woord, dan niet volharden in een zwijgen des ongeloofs, maar ons voor het eerst of bij voortzetting heen laten dringen tot de beslissende keuze. „Want Hij is onze God, en wij Zijn 't volk van Zijne heerschappij, De schapen, die Zijn hand wil weiden Zoo gij Zijn stem dan heden hoort, Gelooft Zijn heil- en troostrijk woord Verhardt U niet, maar laat u leiden." Bruinisse. J. P. UNGER. PROF. Dr. H. BOUWMAN, f Wat we reeds eenigen tijd vreesden, is wer kelijkheid nu. Heden meldde een telegram, dat des nachts 2.15 is overleden Prof. Dr. H. Bouw man en dat zijn heengaan was in vrede. Zoo komt de kring van de Gereformeerde Kerken en hare Theologische School in korten tijd voor de tweede maal in rouw en nu door het afster ven van den oudsten nog dienstdoenden hoog leeraar. Prof. Bouwman is geboren te Uithuizen 30 Augustus 1863 uit een geslacht, dat gloeide van liefde voor de Afscheiding van 1834 en die zoo diep de voren trok in het Groningerland. De zin voor studie was hem eigen en de weg er toe is hem op 's Heeren tijd geopend en wel is hij in alles door zijn God en Zender rijkelijk gezegend, want met de hem geschonken gaven heeft hij gewoekerd. Na afgeloopen te hebben het gymnasium te Assen, studeerde hij verder aan de Theologische School en aan de Vrije- en Gemeentelijke Uni versiteit te Amsterdam aan welke laatste hij is gepromoveerd tot Doctor in de Godgeleerdheid op een proefschrift over „Het begrip Gerech tigheid in het Oude Testament". Te Berlikum nam hij de herderstaf op 8 Oc tober 1893 om 10 October 1897 intrede te doen in zijn tweede en laatste gemeente Hattem, waar hij werkzaam bleef tot de aanvaarding van het hoogleeraarsambt 11 Februari 1903. Het is in dien tijd, dat ook wij Prof. Bouw man leerden kennen, want tot aan het eind van dien loopenden cursus behoorden we nog even dus tot zijne leerlingen, 't Was een tijd, die door oud-Kampenaren niet licht zal worden vergeten. Het studentental was gering, 't Was nog zoo kort na Arnhem 1902. De vacature Prof. Wie- lenga was nog niet vervuld een tweetal onzer Professoren stonden gereed naar Amsterdam te vertrekken en met belangstelling werd uitgezien naar de beslissing van de vergadering der cu ratoren, die met 10 deputaten uit elke Pro vincie één en die in de wandeling wel eens ge noemd werden professoren-vaders door de Gen. Synode aangewezen waren in de vacatures te voorzien, 't Is eene lange vergadering geweest, maar eindelijk is toch tot benoeming overgegaan van twee Professoren, waarvan een was Dr. H. Bouwman. Toen hij uit de Aula kwam in de vestibule van het Schoolgebouw had hij eene spontane en warme hulde van de studenten in ontvangst te nemen. 11 Februari 1903 aanvaardde hij het ambt van hoogleeraar aan de Theol. School met eene rede over„Het Object der Kerkgeschiedenis". Kerkgeschiedenis en Kerkrecht waren de hoofdvakken, die hij te onderwijzen had, al is hij in den loop der jaren ook nog wel voor meerdere aangewezen. In elk geval staat dit vast, dat Prof. Bouwman veel werk heeft verricht, waaruit blijkt, dat hij was een man van dege kennis en scherpen blik, gepaard met een vroom gemoed en een jagen naar waarheid en vrede. Veel heeft hij ons ook nagelaten als vrucht zijner studie op het terrein van Kerkgeschiedenis en Kerkrecht. Met dank wordt gebruikt zijn „Gereformeerd Kerkrecht, het Ambt der Dia kenen en de Kerkelijke Tucht naar het Gerefor meerd Kerkrecht". Verschillende studies over de geschiedenis der Afscheiding en der Theol. School staan door zijn arbeid ten onzen dienste. In „de Bazuin" schreef hij als hoofdredacteur verschillende be langrijke stukken over allerlei onderwerpen, te veel om hier op te sommen. Tijdens zijn hoog- leeraarschap trad hij vele malen op in den dienst des Woords en zijne onderscheidende prediking was bij het Gereformeerde volk geliefd. Hij was een man aangenaam in den omgang en die zocht in alles het beste voor 's Heeren volk in deze landen. Zeker, ook hij erkende ten volle, dat er in alle werk is veel zondigs, maar hij wist ook, dat door Gods genade Christus was zijn Koning en Borg. En nu is Prof. Bouwman heengegaan. Zijn strijd is volstreden en nog in zijn diensttijd is hij afgelost, 't Stemt weemoedig, dat hij juist drie dagen, vóór hij 30 jaren hoogleeraar zou zijn, is ontnomen aan zijn arbeid en gezin. Ook had hij reeds op de curatorenvergadering kennis ge geven, dat hij dit jaar emeritaat dacht te nemen, zeker met de bedoeling om ook als emeritus nog niet te rusten. God heeft het anders beschikt. Voor hem is eene andere en betere rust weg gelegd door genade kon hij getuigen, zooals ons verleden week werd bericht, hetzij wij leven, hetzij wij sterven, wij zijn des Heeren. En zoo kunnen wij met dank Prof. Bouwman nazien met dank aan God voor alles, wat Hij in hem onze Kerken schonk met dank ook als oud-leerlingen voor zijn onderwijs en liefde met dank voor alles, wat hij voor veler persoonlijk leven mocht zijn. Nog is het niet voor te stellen, dat hij hier in de Zeeuwsche dreven niet meer zal worden gezien en dat er weer warme vriendschap en hartelijke belangstelling door hem op allerlei wijze getoond, zal moeten gemist. Maar niet is dat te vergelijken met het gemis voor Mevrouw Bouwman en de kinderen, want man en vader was zoo aller steun. Dat de Heere hen naar Zijne rijke genade gedenke en hunne harten verrijke met Zijne vertroostingen in Christus, zoodat zij het hoofd in 's Heeren kracht opheffen leeren met de erkentenis, dat 's Heeren Naam zij geloofd voor het vele goede in man en vader geschonken. De geachte familie zij er ook van verzekerd, dat de liefde en het gebed van ons Gerefor meerde volk ook in deze smartdagen haar ge denkt. Ook het leven en sterven van Prof. Dr. H. Bouwman roept het ons allen toe werkt, terwijl het dag is, maar ook meer dan dat n.l. ook te weten, dat Christus is onze persoonlijke Borg en Zaligmaker om bij het bewust-worden, dat onze aardsche roeping is afgeloopen en dat het weldra scheiden wordt van onze geliefden nog met verzwakte stem te kunnen zingen van 's Hee ren genade en trouw, zooals hij dat deed met het geloofslied uit Psalm 27 7. Zoo zal ook deze Professor na zijn sterven nog tot zegening zijn. Kapelle-Biezelinge, 8-2-33. A. SCHEELE. BEZWAAR TEGEN BARTH c.s. In zijn boek over „De Goddelijke Openbaring in de eerste drie hoofdstukken van Genesis" richt Prof. Aalders zijn aanval niet alleen tegen Prof. Cramer en de Ethischen maar ook tegen de z.g.n. Zwitsersche theologie, die haar voor- naamsten vertegenwoordiger vindt in den bekend geworden hoogleeraar Barth. Schijnbaar houdt Barth het gezag der H. Schrift hoog. Hij verklaart, dat men Gods Woord als oorspronkelijke openbaring en Gods Woord als Heilige Schrift niet mag scheiden dat men de oorspronkelijke openbaring niet van het ge tuigenis der profeten en apostelen kan losmaken; dat de Openbaring plaats heeft in de Schrift, niet achter haar dat zij geschiedt in de Bijbel- sche teksten, in de woorden en zinnen, in dat gene wat de profeten en apostelen als hare ge tuigen zeggen wilden en gezegd hebben dat men daarom in zooverre kan zeggen, dat de Bijbel zelf Gods Woord is. Lijkt dit alles heel schoon, daarbij mag niet vergeten worden, dat Barth ontkent dat de H. Schrift in den eigenlijken zin zelf openbaring is. De eigenlijke openbaring is alleen het Woord Gods, dat eenmaal rechtstreeks en onmiddellijk tot de Bijbelschrijvers gesproken werd. De eigen lijke Godsopenbaring is niet zoozeer het woord dat zij gesproken en geschreven hebben als wel het woord dat zij gehoord en vernomen hebben. Wat de kerk nu hoort is feitelijk niet de openbaring Gods, maar alleen een getuigenis omtrent die openbaring. En dat getuigenis is een woord van menschen. Dat getuigenis is eenvou dig historisch het woord der profeten en apos telen, heeft deel aan de eigenschappen die aan al het historische uit den aard der zaak toe komen. Het getuigenis der profeten apostelen, of m.a.w. de H. Schrift is feilbaar en gebrekkig. Barth spreekt van de „menschelijk-tijdelijke beperktheid van het getuigenis des Bijbels, die zonder eenig voorbehoud moet erkend worden. Afkeurende critiek op den Bijbel is dan ook onder hen geen contrabande. Barth ontkent de historiciteit van den zondeval. Brunner, een ander vertegenwoordiger van de Zwitschersche theologie zegt, dat Bijbelge- loof Bijbelcritiek insluit en gaat zelf heel ver in zijn critiek op het Evangelie van Johannes. Nog een ander van die school, W. Vischer, zegt dat de beschrijving van schepping en zondeval mythen zijn. Tegen die Schriftcritiek van Barth c.s. geldt natuurlijk hetzelfde wat tegen Prof. Cramer werd ingebracht. En wanneer Barth bezwaar maakt tegen het denkbeeld van een geschreven openbaring op zichzelf, dan verwart hij de idee van een geschreven openbaring met de mecha nische inspiratietheorie, die niet is die van Cal- vijn en van de beste Gereformeerde theologen. Wat Barth inbrengt zoo zegt Prof. Aal ders tegen de mogelijkheid van persoonlijk contact met de Goddelijke Openbaring door middel van het geschreven boek, geldt evenzeer de mogelijkheid daarvan door middel van het getuigenis der profeten en apostelen, dat deze eens verkondigd hebben, waarmee wij niet an ders dan door het geschreven woord in kennis komen. Het is volkomen onjuist, als Barth, een tegen stelling te maken tusschen het geschreven Boek en het persoonlijk contact met het Woord Gods. Juist in dat geschreven Boek, dat wij zonder eenig voorbehoud als Gods eigen Woord, Gods

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1933 | | pagina 1