No, 4
Vrijdag 27 Januari 1933
47e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND,
UIT HET WOORD,
DADERS DES WOORDS-
ZEEUWSCHE KERKBODE
REDACTIE: Ds. A. C, HE IJ TE KOUDEKERKE en Ds. D. SCHEELE TE MIDDELBURG.
MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE cn R. J. VAN DER VEEN
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
DAVIDS KLACHT OVER ABSALOM.
,,Toen werd de Koning zeer beroerd,
en ging op naar de opperzaal der poort
en weende, en in zijn gaan zeide hij
alzoo Mijn zoon Absalom, mijn zoon,
mijn zoon Absalom Och, dat ik, ik,
voor u gestorven ware, Absalom, mijn
zoon, mijn zoon
I"
2 Sam. 18 33.
Kunt ge U grooter tegenstelling indenken, dan
die besloten is in de beide namen David en
Absalom David, de man naar Gods hart
Absalom, de man, die met God niet rekenen
wilde.
David, de man, die altijd klein van zichzelven
dachtAbsalom, de hoogmoedige, die voor zich
zelven 'n gedenkzuil in het Koningsdal oprichtte,
en dien het woord van den modernen dichter
Kloos uit 't hart gegrepen zou zijn ,,Ik ben 'n
God in 't diepst van mijn gedachten, en 'k zit
in 't binnenst van mijn ziel ten troon David,
het begenadigde verbondskind en de gezalfde
des Heeren Absalom, de afkeerige bondeling
en daarom de gevloekte des Heeren. David, de
koning bij de gratie Gods Absalom, de revolu
tionair, die in zondigen overmoed niet schroom
de zijn vorst en vader uit Jeruzalem te verjagen.
David, de overwinnaar zijner vijanden tot 't
einde zijns levens Absalom, de overwinnaar en
smadelijk gedoode.
Ja, en toch David, de triumfator, beweenen-
de den overwonnen rebel,,Mijn zoon Absalom,
mijn zoon, mijn zoon Absalom Och, dat ik, ik
voor u gestorven ware, Absalom, mijn zoon,
mijn zoon
I"
Welke vader of moeder is er, die déze ziele-
klacht van David niet verstaat Want, al had
Absalom ook de kinderliefde geofferd op 't al
taar van zijn eerzuchtal was hij ook geweest
'n opstandige, 'n ongehoorzame, 'n ondankbare
en 'n liefdelooze zoon David was toch z'n
vader gebleven Z'n vader, die ook dit kind,
ja, dit kind vooral, op 't hart was blijven dragen>
Een dichter zegt hiervan „Al 't verkeerde bleek
David vergeven te hebben in dat ééne woord
kindEn de vaderoogen waren door tranen
van hef de verblind".
David had gedaan wat hij als z'n plicht had
gezien. Hij had het gezag, dat hem van Gods
wege was opgelegd, gehandhaafd. Harde plicht
had geëischt, dat hij zijn zoon bevocht. Maar
nu was gebeurd, wat hij had willen voorkomen,
nu de ruwe Joab het koninklijk bevel om „zacht-
kens te handelen met den jongeling Absalom"
had overtreden en Absalom had gedood, nu is
de smart over dit sterven grooter dan de vréugde
om de overwinning ja, nu dénkt David aan
geen overwinning meer, nu ziet hij slechts dat
ééne, vreeselijke zijn opstandig kind Absalom,
midden uit z'n zondig, goddeloos leven opge
roepen om voor den heiligen God te verschij
nen En, bij die gedachte, krimpt het vaderhart
van ontzetting ineen en vloeit de droeve klacht
van onzen tekst over zijn trillende lippen.
Want David vreesde God
Maar toch moeten we hier nog diéper blikken
om hét eigenlijke van Davids leed te verstaan.
Weet ge wie hier 'n klaaglied aanhief
Dat was de dichter van den 51 sten Psalm,
die het daarin had uitgeroepen „Want ik ken
mijn overtredingen en mijn zonde is steeds voor
mij".
Dat was de man, die naar het vleeschelijke
niet onbevlekt was en in wien de natuurlijke
mensch nog o, zoo sterk was, al behield dan
ook in den regel de geestelijke mensch de over
hand.
Dat was de moordenaar van Uria, den He-
thiet, en de overspeler met Bathseba
Dat was de geslagene Gods, tot wien de pro
feet Nathan eenmaal de woorden der godde
lijke gerechtigheid sprak „Waarom hebt gij
dan het woord des Heeren veracht, doende wat
kwaad was in Zijne oogen Gij hebt Uria, den
Hethiet, met het zwaard verslagen en zijne huis
vrouw hebt gij u ter vrouwe genomen en hém
hebt gij met het zwaard der kinderen Ammons
doodgeslagen
Nu dan, het zwaard zal van uw huis niet af
wijken tot in eeuwigheid, daarom, dat gij Mij
veracht hebt en de huisvrouw van Uria, den
Hethiet, genomen hebt, dat zij U ter vrouwe zij".
Zie, lezers, die eigen zonde zag David ook
hier voor zich en in dezen ontzettenden dood
van Absalom voelde hij de slagen van Gods
zwaard, dat van zijn huis niet zou afwijken tot
in eeuwigheid.
Nü zag hij weer, fel en duidelijk, eigen over
treding.
Nü zag hij weer Nathans opgerichte gestalte.
Nü hoorde hij weer de woorden, die hem
tóen hadden gestriemd.
Nü dreunde dat oude wetswoord in zijn ooren:
„Want Ik, de Heere uw God, ben 'n ijverig God,
Die de misdaad der vaderen bezoek aan de
kinderen".
En, in bangen weedom, klaagt zijn ziel„O,
Absalom, mijn zoon, mijn zoon Absalom Ach,
dat ik, ik voor u gestorven ware, Absalom, mijn
zoon
Zoo wekt de afdwaling der kinderen, de
ouders altijd weer op tot nauw en rustig zelf
onderzoek, in 't licht van de vraag „Ben ik
misschien mede schuldig aan de zonde van m'n
kind Heb ik altijd wel 'n goed voorbeeld ge
geven, zóó, dat m'n kind niet smalend kon wijzen
op 't contrast tusschen mijn belijdenis en mijn
leven
O, zeker, de zonde der jongeren blijft voor
hun eigen rekening en in 't gericht zal niemand
zich op 'n ander kunnen beroepen. Maar weinig
grijs hoofd is met smart ten grave gedaald om
afkeerige bondskinderen, in 't besef van eigen
zonden, die hiertoe hadden medegewerkt
Dat dan heden ouden en jongen zich spiegelen
aan de droeve voorbeelden van David en Ab
salom en den Heere bidden om de hulp van
Zijn Geest, om hen te houden in 't rechte spoor!
Dan is er altijd nog bekeering mogelijk, zoo
lang de dood die mogelijkheid niet heeft weg
genomen.
De godvreezende David wenschte te zijn ge
storven voor den goddeloozen zondaar Absalom.
Maar, ach, ook David zélf had genade en
vergeving noodig voor zijn véle zonden, tegen
den heiligen God bedreven.
Doch Davids groote Zoon, onze Heere Jezus
Christus, heeft willen sterven voor de zondaren,
om hen te behouden van den ontzaglijken toorn
Gods, en opdat zij in 't gericht zouden worden
vrijgesproken.
Hij heeft den vloek gedragen voor afkeerige
kinderen, die, in hun zondeschuld, tot Hem de
toevlucht zouden nemen. Geen kind kan, tegen
over God, wijzen op de zonden zijner ouders
en geen ouder kan, door te sterven, z'n kind
redden maar in Jezus Christus alleen is voor
beiden behoudenis mogelijk.
Die behoudenis heeft de Heere bij uw Doop
beteekend en verzegeld! Zie dan toe, dat gij de
weldaden van 't genadeverbond niet veracht.
Wees niet blind voor Gods rijke gaven Heb
Hem lief en dien Hem met al de kracht, die
in u is, en met de gaven van lichaam en geest,
die Hij u heeft geschonken, opdat ze niet een
maal tégen u getuigen. Dan zult ge nog wél veel
te strijden hebben met den ouden mensch der
zonde, maar dan zal niets u toch meer kunnen
scheiden van de liefde Gods, in Christus Jezus,
uwen Heere.
Want dan zult ge, in alle dingen, méér dan
overwinnaar zijn, door Hem, Die u heeft lief
gehad En die Zijn Zoon in de wereld gezonden
heeft, om Zijn volk zalig te maken van hunne
zonden
Die gunst heeft God Zijn volk bewezen,
Opdat het altoos Hem zou vreezen
Zijn wet betrachten, en voortaan
Volstandig op Zijn wegen gaan.
Men roem' dan d' Oppermajesteit,
Om zóóveel gunst, in eeuwigheid
Grijpskerke.
H. PESTMAN.
OPDRACHT OF MACHTIGING.
In Utrecht werd een provinciale ouderlingen
conferentie gehouden, waar ouderling J. Vos uit
Utrecht een referaat hield over „Ouderling en
Dominee", van welk referaat in het Ouderlingen
blad een breed verslag werd gegeven.
Volgens dat verslag zijn door den referaat
dingen gezegd, die ons wonderlijk aandeden en
ook onjuist lijken. Temeer hebben we er ons
over verwonderd, dat het referaat op die con
ferentie van onderscheiden zijden geprezen werd
o.a. als nuchter, waar en klaar. We hebben
even gewacht of in onze kerkelijke pers hierop
niet zou geattendeerd worden. Nu dat voor
zoover ons bekend nog niet geschiedde, ach
ten we ons gedrongen daarbij toch eenige op
merkingen te maken.
Allereerst doet al eigenaardig aan wat refe
rent zei over het „doorzitten" der ouderlingen.
Onze K. O. bepaalt in art. 27, dat de ouderlin
gen en diakenen twee of meer jaren zullen die
nen en dan aftreden. Ouderling Vos vindt dat
onlogisch en niet gegrond in de H. Schrift. Hij
hoopt dan ook, dat het rechte inzicht in dit ge
val zich nog eens zal baan breken. Dit alles is
dan niet de conclusie van een studie, die afzon
derlijk aan dit punt gewijd is, maar zoo maar
en passant, wordt uitgesproken, dat het rechte
inzicht in deze materie ontbreekt bij al die ge
leerde en vrome mannen, die onze kerkenor
dening opstelden en bij onze kerken, die ook
dat artikel van de K. O. handhaafden.
Wat ons echter bijzonder opviel in dit refe
raat zijn de sterke uitdrukkingen, waarin de re
ferent meent te moeten aangeven het gezag en
de macht van den kerkeraad.
Men oordeele over de volgende
1. De Dienaar des Woords kan zijn kansel
arbeid slechts verrichten in opdracht van den
kerkeraad.
2. Het is de kerkeraad van waaruit de kerk
wordt geregeerd, die 't Woord en de Sacramen
ten doet bedienen.
3. De kerkeraad beslist dat inzonderheid op
den dag des Heeren, de gemeente des Heeren
meerdere malen samenkomt om te hooren het
Woord des Heeren, enz.
4. De leiding van de samenkomsten der ge
meente heeft de kerkeraad opgedragen aan den
Dienaar des Woords.
5. Door den kerkeraad worden de broeders
in 't ambt gezet en des noodig afgezet.
Om nu maar bij het laatste te beginnen. Als
een ouderling of diaken moet geschorst of afge
zet, moet dat volgens art. 79 geschieden naar
voorgaand oordeel des kerkeraads der kerk èn
der naastgelegen gemeente. Geldt het een Die
naar des Woords, dan is voor diens afzetting
noodig het oordeel der Classe met advies van
de in Art. 11 genoemde Deputaten der Particu
liere Synode. De macht van den kerkeraad is
dus beperkt.
En wat de bevestiging betreft, leert het ge
wone spraakgebruik al, dat het niet de kerkeraad
is, die de ambtsdragers bevestigt, maar de Die
naar des Woords. Men zegt immers, dat dominee
X. bevestigd is, door Ds. IJ. Al is een heele
kerkeraad compleet tegenwoordig, dan kan de
bevestiging van ouderlingen en diakenen niet
door gaan, wanneer daar ook niet is een Dienaar
des Woords, om de handeling der bevestiging
te verrichten. Duidelijk inzicht geeft hier de
preek door Prof. Geerink gehouden bij de be
vestiging van Ds. Krüger te Delden en onder
den titel„Een kerkelijke ambtsbevestiging op
Kreta", uitgegeven in „Menigerlei Genade", 5
j Sept. 1922. Hij spreekt daar dan niet van de
opdracht, maar van de machtiging van den ker
keraad om Ds. Krüger te bevestigen.
Gaan we verder terug dan komen we bij het
beweren, dat de leiding van de samenkomsten
der gemeente door den kerkeraad wordt opge
dragen aan den Dienaar des Woords. Ook dat
lijkt ons onjuist. Die leiding komt den Dienaar
des Woords toe krachtens het ambt, waarin hij
gesteld is door den Koning der kerk en de kerke
raad heeft dat te eerbiedigen en daarom te zor
gen, dat geen ander dan die daartoe van den
Koning der kerk opdracht ontving, dat werk ver
richt. Volgens art. 37 van onze K. O. komt het
presideeren van den kerkeraad toe aan den Die
naar des Woords. Dat recht krijgt hij niet door
opdracht van den kerkeraad, maar dat recht
heeft hij krachtens zijn ambt en de kerkeraad
heeft dat te eerbiedigen en te erkennen.
Nog wonderlijker lijkt ons het beweren, dat
de kerkeraad beslist dat inzonderheid op den
dag des Heeren de gemeente des Heeren zal
saamkomen. De kerkeraad heeft hier niets te
beslissen. De kerkeraad heeft hier eenvoudig te
gehoorzamen aan het Woord van den Koning
der Kerk zie het vierde gebod naar de uitleg
ging van den Catechismus. En wanneer een ker
keraad zou meenen, dat hij hier een beslissings
recht had en het in z'n hoofd zou krijgen om
eens anders te beslissen en bijv. op een anderen
dag der week de gemeente op te roepen tot den
Dienst des Woords, zoo zou die kerkeraad moe
ten vermaand worden en bij volharden in de
ongehoorzaamheid aan den boven hem staanden
Koning der Kerk, moeten worden geschorst en
afgezet.
Zoo komen we eindelijk bij de stellingen, dat
de Dienaar des Woords zijn kanselarbeid zou
verrichten in opdracht van den kerkeraad, en
dat het ook de kerkeraad zou zijn, die de Sacra
menten zou doen bedienen. Het is ons onbegrij
pelijk hoe men tot deze stellingen kan komen
tenzij dan dat men opdracht en machtiging ver
ward.
Het Woord Gods toch wordt niet bediend
in opdracht van den kerkeraad, maar van den
Koning der Kerk, die bepaalde mannen roept
tot Dienaren van het Woord en deze hebben
dan in gehoorzaamheid aan den Koning der Kerk
het Evangelie tc prediken. De Dienaren des
Woords worden dan ook wel genoemd Diena
ren der gemeente maar nergens dienaren van den
kerkeraad. Ze zijn dienaren der gemeente omdat
zij Dienaren van Christus zijn. En evenzoo de
Sacramenten worden niet bediend, omdat de
kerkeraad die doet bedienen, maar omdat Chris
tus de Koning der Kerk, daartoe bevel gaf. Hij
doet de Sacramenten bedienen en Hij heeft ook
aangewezen, wie de Sacramenten moeten bedie
nen in Zijn naam niet in naam van den ker
keraad.
De kerkeraad heeft hier niets op te dragen.
De taak van den kerkeraad is hier een heel
andere. Die is allereerst om zelf dienaar te zijn
en te gehoorzamen aan den Koning der Kerk,
en te zorgen, dat diens opdracht inzake den
dienst des Woords en der Sacramenten wordt
uitgevoerd. De kerkeraad heeft toe te zien dat
dit alles geschiedt naar den eisch van Gods
Woord. Hij heeft toe te zien dat geen onbe
voegden dit werk verrichten. Alleen bepaalde
personen mag hij machtigen tot dat werk. Maar
die machtiging is dan geen opdracht. Als een
gezant van een vreemde mogendheid naar onze
Koningin wordt gezonden, levert die man z'n
geloofsbrieven in en wanneer die dan in orde
bevonden worden, wordt hij gemachtigd zijn
volk hier te vertegenwoordigen, maar de op
dracht tot die vertegenwoordiging krijgt hij dan
niet van onze Koningin, maar van de regeering
van z'n eigen volk. Zoo krijgt ook de dienaar
des Woords zijn opdracht niet van den kerke
raad maar van den Koning der Kerk, en de
taak van den kerkeraad is te onderzoeken of hij
hem als een gezant van den hemelschen Koning
kan erkennen en dan ook machtiging verleenen
om als gezant van den hemelschen Koning het
werk te verrichten, dat deze hem opdroeg.
Als Gereformeerde Kerken doen we belijdenis
van het volstrekte Koningschap van Christus
over Zijn Kerk, die Hij zich kocht tot den prijs
van Zijn bloed.
Volgens die belijdenis moet alles in het ker
kelijk leven geschieden in gehoorzaamheid aan
dien Koning der Kerk. Wanneer dan ook ouder
ling Vos de stelling poneerde „Onder den ker
keraad staan alle ambtsdragers, de predikanten,
de gewone ouderlingen, de diaken" dan kunnen
we die stelling alleen aanvaarden, wanneer met
dat „onder" bedoeld wordt „onder toezicht
van". En dan trekken we daaruit niet de con
clusies die ouderling Vos daaruit o.i. ten onrechte
trok. En die verkeerde conclusies zullen we
voorkomen, wanneer we ons houden aan de
waarheid Onder Christus, den Koning der Kerk,
staan alle ambtsdragers, de predikanten, de ge
wone ouderlingen en diakenen.
HEIJ.
HET NATIONAAL-SOCIALISME.
VI.
Maar velen zullen zeggen, ik ben niet voor
fascistisch-nationaal-socialistische politiek, om
dat zij het nationale zoozeer op den voorgrond
brengt, zij vinden dat zoo mooi, dat met vurige
bestrijding van het Marxisme hier een stelsel
is, dat ook geen vrede heeft met het „kapitalis
me" en toch een uitweg schijnt te openen voor
de juiste oplossing van den grooten, maatschap-
pelijken nood.
En wij kunnen dat verstaan. Wij geven niet
af op het „kapitalisme", wij stemmen volkomen
in met het woord, dat eens Mr. S. van Houten
schreef, aangehaald bij Bavinck in zijn „Over de
ongelijkheid" „Al valt ook het gebrek en de
ellende te betreuren, die er geleden worden, als
wij de bezwaren van den strijd der menschheid
tegen de natuur, en bovendien nog de hulpbe
hoevendheid, zwakheid en liederlijkheid van zoo
talloos vele individuen overwegen, dan verwon
deren wij ons er over, dat er nog niet veel meer