No* 1
Vrijdag 6 Januari
47e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND*
UIT HET WOORD.
DADERS DES WOORDS.
ZEEUWSCHE KERKBODE
REDACTIE: Ds. A. C. HE IJ TE KOUDEKERKE en Ds. D. SCHEELE TE MIDDELBURG.
MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA LITTOOIJ 6 OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
ÉÉN DING IS NOODIG.
En Jezuszeide tot haar Martha,
Marthagij bekommert en ontrust LI
over vele dingen, maar één ding is
noodig.
Lukas 10 41 en 42.
Het leven met z'n groote mannen en groote
dingen, met z'n groote vragen en groote zorgen,
dreigt ons onder den voet te loopen, te over-
heerschen. Wij loopen gevaar den koers kwijt
te raken. En nu roept Jezus ons weg uit de
drukte van het alledaagsche naar een stille
dorpswoning tusschen de bergen van Judea, waar
Hij gaf de centrale ordinantie voor heel het
Christelijk leven, deze dat God en zijn Woord
hebben de eerste en hoogste plaats in ons leven.
Martha is een vrouw die den Heere vreest.
Wij lezen in het evangelie van Johannes „Jezus
nu had Martha lief", dus, had zij Jezus lief. Zij
is ook een vrouw met een groot geloof. Daar
van weet zij een heerlijk getuigenis te geven
wanneer zij Jezus ontmoet op zijn weg naar het
graf van haar gestorven broeder, niet het minst
in deze belijdenis „Ja, Heere ik heb geloofd,
dat Gij zijt de Christus, de Zone Gods, die in
de wereld komen zou".
Martha is ook een sympathieke vrouw. Een
echte gastvrouw. Wanneer Jezus aanklopt aan
de deur van haar huis, dan ontvangt ze Hem
gul en hartelijk.
Geen werk is haar te veel en geen moeite te
groot, om Jezus te onthalen op het beste wat
ze geven kan. De Heiland behoeft haar niet te
klagen als in het huis van Simon den Farizeeër
dat Hem geen water werd aangedragen om zijn
voeten te wasschen, geen kus op het hoofd werd
gedrukt en geen zalfolie over Hem werd uitge
goten. Jezus wordt door Martha goed ontvan
gen en wil goed ontvangen zijn. En in al de
zorg voor Jezus klopt de liefde van haar hart.
Toch is er een fout, een ernstige fout, in het
leven van deze vrouw. Niet vandaag alleen nu
Jezus haar gast is, maar een fout die loopt door
heel haar leven. Een fout, die ze niet ziet en
waaraan de Heiland haar ontdekt. Deze fout
dat zij dreigt geheel op te gaan in de dingen
van het natuurlijke leven. Zoo erg, dat wan
neer Jezus zich voor een enkelen dag neerzet
in haar huis om te spreken de woorden des
eeuwigen levens, zij nog geen oogenblik tijd weet
te vinden om aan Zijn voeten te zitten en te
luisteren. Daarom die diep ernstige en toch
vriendelijke waarschuwing „Martha, Martha
gij bekommert en ontrust U over vele dingen,
maar één ding is noodig".
Het „ééne ding" haar noodig, moet Martha
voor haar zuster Maria leeren. Als de overige
huisgenooten zit Maria ook, aan de voeten van
den Meester.
Maria óók, waarin ligt opgesloten, dat zij
haar taak kende in het „veel dienens" waarmede
Martha bezig was. Maar in haar hart over-
heerschte de drang naar de dingen die boven
zijn, waardoor de „vele dingen" van beneden
naar hunne juiste plaats worden teruggedrongen.
Maria, hoewel van dieper zieleleven dan hare
zuster, is niet de vrouw die haar leven laat op
gaan in vroom gepeins. Zij weet haar deel aan
de vele dingen van het leven die den mensch
bekommeren en onrustig maken. Zij is niet een
soort religieuse die het leven niet aangaat. Maar
ze kent het geheim van den tijd uit te koopen
om aan de voeten van haar Heiland neer te
zitten en Zijn woord te hooren. Zij weet te
grijpen naar het ééne ding dat noodig is, name
lijk, Jezus en Zijn woord te geven de éérste
plaats in haar hart en leven. Zij kent het geheim
om door het „ééne ding", de „vele dingen" te
beheerschen. Zoo komt haar leven in het licht
van het Woord te staan en is het geloof de
kracht die daarin werkt.
Uit dit Schriftwoord valt een enkele, felle
straal .van ontdekkend licht over mijn eigen
leven en 't is als hoor ik in dat Martha, Martha
het noemen van mijn eigen naam.
Neen, ik mag de vele dingen die een mensch
bekommeren en verontrusten niet miskennen,
want God heeft ze vlak voor mijn voeten gevat,
Hij gaf mij daarin een roeping, een taak.
Maar al dat aardsche mag mij niet overheer-
schen.
Het mag in mijn leven niet het een en het al
zijn. Maar wat sta ik dan schuldig tegenover
mijn God.
Daarom kunnen de lasten en zorgen van het
leven mij zoo neerdrukken.
Daarom kan ik soms geen licht, geen uitweg
zien.
Ik heb Jezus wel lief, ik acht zijn woord wel
hoog, maar Hij heeft in mijn leven niet altijd
de plaats die Hem toekomt.
En nu komt Hij in Zijn Woord op mij toe,
noemt mij bij mijn naam en waarschuwtgij
bekommert en ontrust U over vele dingen, maar
één ding is noodig, dat gij Mij en mijn Woord
geeft al de plaats in Uw hart, dat gij Mij laat
beschikken over Uw tijd, Uw leven, Uw lot.
O nu zie ik het, Jezus plaatst Zijn ééne ding
tegenover mijn vele dingen, want dat ééne doet
mij in het vele Hem zoeken en dienen.
Ik dank U Heere, dat Gij over mijn leven laat
schijnen het licht van Uw Woord.
In dit Schriftwoord laat Jezus schijnen het
licht der Christelijke levensbeschouwing, laat
mij dat licht dan uitdragen de Wereld in en
haar toeroepengij bekommert en ontrust U
over veie dingen, maar één ding is noodig, dat
gij Jezus Christus erkent als Uw Koning en Zijn
Woord een plaats geeft in Uw leven.
W. VAN HEININGEN.
PROF. L. LINDEBOOM, f
In den ouderdom van bijna 88 jaren is te
Kampen zacht en kalm overleden Prof. L. Linde
boom, emeritus-hoogleeraar van de Theologische
School van de Geref. Kerken in Nederland.
Prof. Lindeboom, geboren 17 Januari 1845. stu
deerde aan de Theol. School te Kampen en
werd 14 October 1866 predikant bij de Chr.
Afgesch. Gem. te 's-Hertogenbosch. 2 Februari
1873 verbond hij zich aan zijn tweede en laatste
gemeente n.l. Zaandam. In 1882 werd hij tegelijk
met de Prof. Bavinck en Wielenga benoemd tot
hoogleeraar aan de Theol. School. Den lOen
Januari 1883 aanvaardde hij dat ambt met eene
rede over„De Bijbelsche Geschiedenis de on~
omstootelijke Godsopenbaring en de onmisbare
sleutel tot de wetenschap". Hij bleef hoogleeraar
tot 19 December 1917, toen hij wegens emeritaat
zijn laatstt rede als hoogleeraar der School uit
sprak over „De Weerhouding van den mensch
der zonde" (2 Thess. 2).
Met gemengde gewaarwordingen werd het be
richt van het overlijden des hoogleeraars gelezen
en lang trok het portret van den grijsaard in
onze Rotterdammer de aandacht.
Een „in memoriam" over dezen Professor te
schrijven is zeker niet gemakkelijk, omdat hij
zich bewogen heeft op velerlei terrein en hij
steeds gereed stond den degen te kruisen met
ieder, die het wagen durfde, zich te verzetten
tegen de openbaring Gods in Zijn Woord en
ook menige broeder op eigen erf weet bij er
varing, dat hij in polemiek niet van transigeeren
wist en hij ridder was zonder vrees en blaam.
Door en door oprecht en steeds zoekende de
eere van zijn God en Koning.
De groote verdienste van Prof. Lindeboom
ligt in zijn arbeid aan de Theol. School, waar
hij een geslacht van predikanten heeft helpen
opleiden, die steeds in hem bewonderden het
kinderlijke en vaste geloof in den Heiland en
Heere, dat van geen wankelen en wijken wist.
Dat heeft steeds nagelaten een onuitwisbaren
indruk en heeft in later dagen meermalen be
krachtigd, omdat zijn woord en voorbeeld nabij
bleef.
En wat heeft Prof. Lindeboom een liefde ge
had voor de School der Kerken. Toen zij in
1902 den ondergang nabij was, heeft hij met
mannenmoed en geloof en gebed geworsteld en
ingespannen al zijne krachten tot haar behoud.
Het zal wonderlijk in zijn oogen zijn geweest,
toen hij later weer haar opbloei zag, al heeft
hij niet verkregen den wensch zijns harten, dat
in 1930 haar gegeven werd het jus promovendi.
Prof. Lindeboom heeft om zijn standpunt wel
eens smaad moeten verduren, maar toch is op
hem van toepassing, dat genade en eer zijn deel
was.
Veel, wat hij heeft aangevat en opgericht, is
in den loop der jaren uitgebouwd en als we
denken aan dezen pionier op het terrein der
Christelijke barmhartigheid, is het hart met oot-
moedigen dank vervuld. Als man des geloofs
wist hij bezwaren te overwinnen en anderen te
gorden tot strijd en arbeid.
Met dank aan God zien wij den geachten
Professor na in de wetenschap, dat hij niet te
vergeefs heeft geleefd en gearbeid en dat hij
alsnog ons toeroepen blijftbewaar toch het
pand u toebetrouwd. Htt troost te weten bij het
heengaan van het voorgeslacht, dat ook deze
laatste wist in Wien hij geloofde en dat hij thans
in volkomenheid geniet, waarvan hij zoo gaarne
getuigde zalig uit genade alleen in Christus
Jezus.
De Heere, Die zooveel in hem schonk, sterke
de familie in dezen weg en geve haar ook veel
dank in het hart, dat vader en grootvader zoo
veel in 's Heeren kracht heeft mogen zijn en
doen op velerlei levensterrein, zoodat zijn naam
nog lang met eere en dankbaarheid zal worden
uitgesproken.
K. A. SCHEELE.
DE CRISIS EN HET GEESTELIJK LEVEN.
Slot.
Het geestelijk leven moge wat zijn wezen aan
gaat onverwoestbaar zijn, de mensch, in wien
dat geestelijk leven gevonden wordt, is vatbaar
voor beproeving, en vanwege de verdorven na
tuur, die hem nog aankleeft, is hij voor die be
proeving bijzonder toegankelijk.
Zoo zal de malaise, waardoor nu menigeen
in dezen crisistijd in ernstige moeilijkheden is
gekomen, niet zonder invloed gebleven zijn op
z'n geestelijk leven.
We denken aan Asaf, die zeide „Immers is
God Israël goed, dengenen, die rein van harte
zijn. Maar mij aangaande mijn voeten waren
bijna uitgeweken". Ps. 73.
We denken aan Zijn Woord „Immers heb
ik tevergeefs mijn hart gezuiverd en mijn handen
in onschuld gewasschen, dewijl ik den ganschen
dag geplaagd ben en mijn bestraffing is er alle
morgens. Ps. 73.
Daar is de klacht in Ps. 77 „heeft God ver
geten genadig te zijn, heeft Hij zijne barmhar
tigheden door toorn toegesloten Ps. 77. De
klacht ook van de neergebogen en onrustige ziel.
Ps. 42.
De benauwing kan zoover gaan, dat de lust
opkomt tegen God op te staan, met Hem te
twisten, Hem te verlaten.
Met het gevaar, dat alzoo het geestelijk leven
bedreigt moeten we rekening houden. Zeker,
daar is de volharding der heiligen, maar die vol
harding wordt dan gevonden in een weg van
een zich ootmoedig aan God onderwerpen. De
Canones van Dordt zeggen hier„Doch zoo
verre is het vandaar, dat deze verzekerdheid der
volharding de ware geloovigen hoovaardig en
vleeschelijk zorgeloos zou maken, dat zij daaren
tegen een ware wortel is van nederigheid, kin
derlijke vreeze, ware Godzaligheid, lijdzaamheid
in allen strijd, vurige gebeden, standvastigheid
in het kruis en in de belijdenis der waarheid,
mitsgaders van vaste blijdschap in God.
In dezen crisistijd is het geestelijk leven ge
roepen tot lijdzaamheid. In de malaise is ook te
zien een oordeel Gods, waarmede Hij de zonden
der menschheid bezoekt. Er gebeurt niets bij
geval. Niet alleen de voorspoed maar ook de
tegenspoed komt door Gods voorzienigheid,
naar Zijn bestel. Hier geldt het groote woord
van Job „Zouden wij het goede van God ont
vangen en het kwade niet ontvangen (Job 2:10).
Hier geldt het woord uit Hebr. 12 „Wij heb
ben de vaders onzes vleesches wel tot kastijders
gehad en wij ontzagen hen, zullen wij dan niet
veel meer den Vader der geesten onderworpen
zijn en leven
In dezen crisistijd heeft het geestelijk leven
ook actief te zijn om het kwaad, dat er is met
de van God gegeven middelen te bestrijden. De
gevorderde lijdzaamheid mag niet in lijdelijkheid
ontaarden. Tegenover de krankheden gebruiken
we de van God gegeven middelen, om daarmede
die krankheden te bestrijden. Zoo hebben we
ook te staan tegenover de malaise in dezen tijd.
De nooden moeten wij pogen weg te nemen.
Waar dat niet gelukt, moeten we toch zoeken
die nooden te beperken. Afwerend moet de
geestelijke mensch staan tegenover alle kwaad,
dat de ééne mensch in een weg van onrecht,
brengt over den anderen mensch. En wanneer
er nu veel kwaad is in 't leven van menigen
mensch, is er dat soms ook wel, door het on
recht, dat de ééne mensch den anderen aandoet
en het ééne volk het andere volk. Daartegen
te strijden is heilige roeping van het geestelijk
leven.
Maar dan moet het ook kennen en beoefenen
een kinderlijk vertrouwen in God ook nu juist
nu. Is er nu in de crisis een oordeel Gods over
de menschheid vanwege haar groote afgoderij,
dan moet temeer bedacht de eisch van het eer
ste gebod, dat naar de schoone omschrijving
van den Catechismus vordert, „dat we ons
aan God onderwerpen met alle ootmoedigheid
en lijdzaamheid" maar dan ook „Hem alleen
vertrouwen, van Hem alles goeds verwachten".
En wat een reden is er voor dat vertrouwen,
wanneer we bedenken, dat het ware, uit God
geboren, geestelijk leven onverwoestbaar is.
Dan zal het geestelijk leven in deze crisis ook
een zegen verspreiden. Dan zal ook nu geschie
den wat er staat in Zach. 8 23, dat de heidenen
degenen, die God niet kennen zullen grij
pen de slip van een Joodschen man van één,
die God vreest en zullen zeggen wij zullen
met ulieden gaan, want wij hebben gehoord,
dat God met ulieden is.
Zal echter het geestelijk leven daartoe in staat
zijn, dan moet het zich in alle dingen laten lei
den door het Woord Gods. Zoo het ooit noodig
is te vragen „Heere, wat wilt Gij dat wij doen
zullen dan nu. Als het erg donker is, en het
is nu erg donker, dan moeten we, om een veili-
gen weg te gaan, geen stap verzetten vóór we
bij het licht van Gods Woord gezien hebben,
waar onze voet moet worden gezet.
En zullen we zóó bij Gods Woord kunnen
leven, zoo is noodig, dat de Geest van Christus
ons in dien weg der gehoorzaamheid leidt.
Wat God ook nu vraagt van Zijn volk, waar
aan Hij het nieuwe geestelijke leven gaf, is in
één woord te zeggen gehoorzaamheid. En op
den weg dier gehoorzaamheid kunnen we alleen
wandelen, wanneer die geest, die aan Christus
gehoorzaamheid leerde, ook ons leidt. En zoo
ééne belofte ons dierbaar moet zijn, dan wel de
belofte van dien Heiligen Geest. Dan moet op
die belofte gepleit, opdat ze ons vervuld worde
en wij door den H. Geest leeren wandelen in
den weg der gehoorzaamheid.
En als de H. Geest ons zoo leidt in den weg
der gehoorzaamheid, dan kan er ook nu nog
blijdschap zijn. De blijdschap der zekerheid, dat
God de zijnen niet laat verzocht worden boven
hetgeen zij vermogen, maar dat Hij met de ver
zoeking ook de uitkomst geven zal, opdat zij ze
kunnen verdragen. (1 Cor. 10:13.)
HEIJ.
KERKELIJK OVERZICHT 1932.
Niemand zal het verwonderen, dat wij in
vogelvlucht nog eens nagaan, wat 1932 ons
bracht met betrekking tot het kerkelijke leven
in Zeeland.
Ook nu een jaar van verandering en wisseling,
van vreugde en teleurstelling, van vooruitgang
en achteruitgang.
De toestanden in onze provincie, die hoofd
zakelijk moet leven van land- en tuinbouw, doen
zich ook gevoelen in het kerkelijk leven. De in
komsten verminderden en menige kerk moest al
het mogelijke doen, zou zij voldoen aan hare
verplichtingen. De finantiën waren dikwijls de
hoofdschotel op de classikale vergaderingen en
in de vergaderingen van de kerkeraden zal dit
punt ook wel dikwijls aan de orde zijn geweest.
Volkomen te verstaan Zooveel mogelijk zul
len wij ons kerkelijk leven naar de omstandig
heden moeten inrichten, gelijk wij dat ook moe
ten doen in onze huisgezinnen, wanneer de tijd
onder Gods voorzienig bestel daartoe dringt,
maar ruw op alle uitgaven maar inhakken, met
voorbijzien van de groote belangen, die er op
het spel staan, is niet naar Gods Woord, is
zondig.
Men krijgt tegenwoordig wel eens de gedach
te, als men hoort, wat in onze kringen gezegd
wordt, wat in onze kringen geschreven wordt,
dat er geen andere nooden zijn dan stoffelijke
en als wij op alles maar een flinke korting toe
passen, wij uit den brand zijn.
Wij redeneeren dikwijls, alsof door ons het
kerkelijk leven in stand gehouden moet worden
en niet door den Almachtigen Herder, Die zorgt
voor Zijn schapen.
1932 sprak van weinig vertrouwen in de be
loften Gods, dat ons brood en water gewis zou
zijn.
Wij rekenden steeds en rekenen nog en dit is
op zichzelf niet te veroordeelen, maar op den
duur is er geen plaats meer over voor het geloof.
De Zendingsuitgaven, zegt men, zijn te veel.
Moeten wij dan scholen laten sluiten, den geze-
genden arbeid inkrimpen De arbeid voor de
komst van Gods Koninkrijk breidt zich steeds
meer uit, de kansen voor de aanvaarding van
de evangelieprediking worden steeds grooter,
omdat in onze dagen alles zijn vastheid heeft
verloren. Moeten wij dit werk stil leggen