No* 53 Vrijdag 30 December 1932 46e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND* UIT HET WOORD. DADERS DES WOORDS. ZEEUWSCHE KERKBODE. REDACTIEDs. A. C. HE IJ TE KOUDEKERKE en Ds. D. SCHEELE TE MIDDELBURG. MEDEWERKERS t D.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.—. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE: FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 BIJ DE WISSELING DES JAARS. DE OOGEN OPHEFFEN. Ik hef mijne oogen op naar de ber gen, vanwaar mijne hulp komen zal. Mijn hulp is van den Heere, die hemel en aarde gemaakt heeft. Ps. 121 1 en 2. Ps. 121 draagt tot opschrift „een lied voor de optochten". En dat zal ook wel de oorspron kelijke bedoeling zijn geweest om hem te doen zingen door Israëlieten in de verstrooiing op weg naar Kanaan of later door feestgangers op weg naar Sion op één der groote feesten. Op zulk een tocht was het uitermate geschikt om vertrouwen in te boezemen in het hart van woestijnreiziger of feestganger. Het is toch het lied der blijde verzekerdheid veilig geborgen te zijn in de hoede van Zijn God. Ik hef mijn oogen op naar de bergen. Mijn hulp is van den Heere, die hemel en aarde gemaakt heeft. Dit blijde vertrouwen hebt ge ook zoo noodig bij het einde van het oude- en de intrede van het nieuwe jaar. Een bewogen verleden ligt achter ons vol angsten en zorgen en vreezen. Voor velen onzer was het afgeloopen jaar geteekend door het woord van PaulusStrijd van buiten, vrees van binnen. En nog hangen de dreigende wolken laag. Nog vraagt het geloovig hart„Waarheen gaan wij De toekomst is voor ons verborgen. Wij weten niet, wat ons in het komende jaar boven het hoofd hangt. Wat zal 1933 voor ons brengen Zullen we het einde van het jaar be leven Of zal in dat jaar het uur van onzen dood slaan Zullen we in de ruimte leven of door vrees en zorg gekweld worden Zal het zijn een nader komen tot God of een verachteren in de genade Een toenemen van geloof en heiligmaking of een geloofsinzinking Wat heeft dit jaar met ons voor Zal de maatschappelijke nood nog verergeren Moeten we nog meer naar de diepte Of zal de Heere een wending ten goede geven Hoevelen verlangen er naar Wat al een gebeden en zuchtingen zullen door Gods geloovige volk aan het begin van den nieuwen jaarkring worden opgezonden om uit redding of lotsverbetering Maar, wat het zal zijn, weten we niet. En het is maar goed ook, dat we dit niet weten. Ziet, zouden we dan geen plannen ma ken en op eigen kracht gaan bouwen. Of, zou het kleinmoedige hart niet gebroken worden De Heere wil ons juist in een afhankelijke stem ming zien, om het alleen van Hem te verwach ten. Hier leidt ons ook toe het woord van dezen psalm. De dichter wendt zijn oog en zijn ge dachten af van de trouweloozen en lasteraars, waarover hij klaagt in den vorigen psalm. Hij heft nu zijn oogen omhoog, naar de bergen. Biddend heft hij zijn oogen op tot God den Heere en vraagt Hem om hulp. Hij verwacht het niet meer van de aarde, maar van den hemel. Zoo ver is hij nu reeds. Zoo doet het geloovige hart immers. In de grootste smarten, als geen mensch meer hulp kan bieden, neemt het kind van God de toevlucht naar boven. En daar vindt het hulp en heil. De Satan en de wereld trach ten, ook in deze dagen, onzen blik naar beneden te richten. Het hier te zoeken in deze wereld vol onrust en ellende om ons zoo ontrust en ontmoedigd te doen zijn. Gods kind weet echter een beteren weg. Door Jezus, Zijn verzoenen in hem een levenden weg geopend. De weg tot het licht en naar de uitkomst. Gelukkig hij, die geleerd heeft dezen weg te bewandelen in de onzekerheid van het leven, ook in de onzeker heid van de toekomst de oogen opheffen naar de bergen» Is dit ook uw zielsstemming bij de wisseling des jaars Nu, nu alles in dubbele mate onzeker is en we niet weten wat 1933 in zijn schoot verborgen houdt De oogen ophef fen naar boven Naar de bergen Kent ge dat zoeken van God niet? Om U te hulpe te komen? Zoekt dan met dezen dichter een beteren weg En 1933, wat het dan ook moge brengen, zal voor U een gezegend jaar zijn. Heft uw oogen naar de bergen. Van deze aarde met alle be kommernissen en zorgen het oog omhoog naar het licht. Is de dichter daar zoo geheel zeker van, dat hem vandaar hulpe beschoren is Velen lezen de tweede zin van dit vers als een vraag „Van waar komt mijn hulp Op velerlei wijze kan deze vraag worden verstaan. Als uiting van twijfelmoedigheid, of van blijdschap en vertrou wen of van vreeze en angst. En is het niet zoo, zóó opgevat, in al deze nuances van beteekenis, weerspiegelt deze versregel zoo het menschelijk hart Niet altijd toch verkeert onze ziel in dat blijde, rotsvaste vertrouwen. Ze kent ook oogenblikken van vrees en twijfelmoedigheid. Als de Satan ons begeert te ziften als de tarwe, en de Heere laat dit toe, waar is dan dat blij moedige geloofsvertrouwen? Dan beven we vaak als een riet. Dan vragen ook wijZal God ons nog het goede doen zien in het land der leven den Ook in 1933 Vanwaar komt ons de hulp? Vanwaar de uitkomst Zoo ducht onze toe stand ons dan temeer, dat we de trouw en de genade van onzen God niet meer zien. En ook het onzekere van de toekomst kan ons benau wen. Dan overtreft de angst en de vrees ons geloof. Dan voelen we ons o, zoo kleinO, mijn ziel, wat buigt ge U neder en wat zijt ge onrustig in mij Van deze wisselende stemming onzer ziel nu hangt het af, hoeveel tijd er tus- schen deze vraag en het antwoord in vs. 2 verloopt. Niet dadelijk, zoo maar inééns verheft onze ziel zich op de vleugelen des geloofs uit deze zorgvolle stemming of deze twijfel. Van waar komt mijn hulp Hoe velen vragen dat ook nu in twijfelmoedigheid Vanwaar mijn hulp voor het komende jaar Gelukkig hij, die met den dichter kan zeggen „Mijn hulp komt van den Heere, die hemel en aarde gemaakt heeft". In blijde geloofsverzekering zegt hij dit. Hij is zeker van zijn zaak. Hij vertrouwt. Hij geeft zich in vertrouwen over. Kent ook gij dit zalig makend vertrouwen Kunt ge U boven twijfel en vrees en angst verheffen tot dit kinderlijk vertrouwend geloof Dat zich vastklemt aan Zijn God In de stormen des levens Kunt ge zoo 1933 binnentreden Dan is het goed. Dan zegt ge Mijn ziel, het ga zoo 't wil, berust in 's Heeren welbehagen. Hij doet welhaast zijn heilzon dagen. Niet allen kunnen dit zoo zeg gen. Zulk een verzekerdheid kost strijd en oefe ning. Zulk een blij geloofsstandpunt moet door velen nog veroverd worden. Toch kan het bid dende verkregen worden. Wat heerlijk, als we zoo het nieuwe jaar kunnen binnengaan Mijn hulp is van den Heere, die hemel en aarde ge maakt heeft. Hier treft ons de verbinding van deze twee namen Heere, Jehova, en de Schep per van hemel en aarde, God, de Almachtige. Als ge dat kunt zeggen„Mijn hulp is van den Heere", dan is Uw verwachting van geen vreemde, maar van Uw trouwen Verbondsgod. De „Ik zal zijn, die ik zijn zal". Uw leven is in Zijn hand. Van dien God is dan uw hulp. Uw hulp. Die hebt ge zoo noodigkrachtdadige, afdoende, daadwerkelijke hulp. Ook in 1933. Vertrouwt dan in het komende jaar op den Heere. Als ge dat vertrouwen nu reeds bezit, dan zijt ge gelukkig, want dan weet ge, dat Uw hulp reeds onderweg is. Die hulp des Heeren faalt niet. Dat rotsvaste vertrouwen bidden we U dan ook toe voor het nieuwe jaar. Zoo bij den Heere te schuilen voor tijd en eeuwigheid is veilig. Zoo bij Jezus Christus te schuilen, die al onze zonden op Zich nam en verzoende, is veilig. Alleen door Zijn genade, voor U ver worven, is God Uw Heere, Uw Verbondsgod. Maar, en dat is de laatste troost van dit psalm woord. Deze Heere is ook den Schepper van hemel en aarde. Die alles in Zijn hand houdt. Ook heel het wereldgebeuren. Die ook den in gang en den uitgang van 1933 bepaalt. Hij kan U ook alles ten goede doen medewerken. Al leen, als die Almachtige God ook onze God is, gaan we, ook al dreigt de toekomst, toch deze toekomst met kinderlijk vertrouwen tege moet. Zij dit geloof onze steun, onze hulp ook in het nieuwe jaar. Wie God bewaart, is wel bewaard. Schoondijke. D. DE VRIES Jzn. DE CRISIS EN HET GEESTELIJK LEVEN. IV. Na omschreven te hebben wat we verstaan onder „de crisis" en wat onder het „geestelijk leven", is noodig vóór we gaan spreken over het verband tusschen het één en het ander, te bedenken den nauwen band, die er is tusschen het geestelijk leven en het Woord Gods. Daarop wijst Prof. Bavinck in het vierde deel van zijn dogmatiek bl. 88 vlg. en daaruit willen we dan hier iets citeeren. „De wedergeborene" zoo zegt hij „put de kennisse Gods in Christus niet uit zijn eigen hart, uit de inwendige onderwijzing des HL Gees- tes. De mystiek heeft ten allen tijde Woord en Geest tegenover elkander gesteld, de letter ver acht, het inwendige woord ten koste van het uitwendige verheven en daarvoor zelfs zich be roepen op de H. Schrift." Dit beroep op de Schrift wordt dan afgewezen en de gronden worden daarvoor bijgebracht. „Op geestelijk ter rein moet bij het Woord de Geest, bij de revolu tie de illuminatie bijkomen, om ons God te doen kennen in het aangezicht van Christus. In 1 Joh. 2 2027 verbiedt de apostel de zalving des Geestes, die de geloovigen van den Heilige, die van Christus ontvangen hebben, ten nauwste met de waarheid, welke zij gehoord hebben, vs. 2124, als zij daarin blijven, blijven zij ook in den Zoon en den Vader en hebben zij geene nadere onderwijzing meer noodig. Overal ver wijst de Schrift den geloovige buiten zich, naar de openbaring Gods in natuur, wet en Evan gelie heen". En verder „In het natuurlijke is het zoo, dat de mensch wel een bewustzijn, verstand, rede meebrengt, maar dat hij toch allen inhoud der kennis van buiten verkrijgen moet. Veel meer is dit in het geestelijke het geval. Want al zijn alle geloovigen ook door den Heere geleerd, zij leven toch nog in het vleesch, en blijven tot dwaling geneigd. Telkens verheffen zich in hen gedachten, die zij gevangen hebben te leiden tot de gehoorzaamheid van Christus. Aan zichzelven overgelaten, zouden zij terstond vervallen tot dwaling en leugen. En daarom is hier een ob jectieve openbaring noodig, die tot regel strekt van leer en leven". En eindelijk, gelijk in het natuurlijke ieder schepsel voedsel zoekt naar zijn aard, zoo trekt ook in den geloovige het nieuwe leven altijd weer naar het Evangelie, naar het Woord van Christus, naar de Schriften heen als naar den grond, waarop het steunt, als naar het voedsel, waardoor het gesterkt wordt. Niet ontbeerlijker maar steeds onmisbaarder en heerlijker wordt de Schrift dengene, die opwast in het geloof. Het getuigenis des H. Geestes in zijn hart bindt hen in dezelfde mate en kracht aan de Schrift als aan den persoon van Christus zelve." In wat hier gezegd wordt van de onmisbaar heid en heerlijkheid van de Schrift voor het gees telijk leven en het opwassen in het geloof ligt een ernstige waarschuwing, die we, vooral he den ten dage, wel ter harte mogen nemen. Christus is de spijze des levens, waardoor onze zielen ten eeuwigen leven gevoed worden. Het is, zooals het staat in Zondag 29 van den Catechismus, dat Christus het brood des Avond- maals Zijn lichaam noemt en den drinkbeker Zijn bloed om ons daarmede te leeren, dat, gelijk brood en wijn dit tijdelijk leven onderhouden, alzoo ook Zijn gekruisigd lichaam en Zijn ver goten bloed de waarachtige spijs en drank zijn; waardoor onze ziele ten eeuwigen leven gevoed worden. Toch heeft het beteekenis, wanneer Prof. Bavinck, het geestelijk leven zoo nauw verbindt met de Schriften en die Schriften noemt als het voedsel, waardoor het geestelijk leven gesterkt wordt. Christus komt naar het woord van Calvijn niet anders tot ons dan in het gewaad der Heilige Schrift. Geen wonder dus dat Satan er op uit is het gezag der Schriften te ondermijnen. Niets is hem aangenamer dan dat het geestelijk leven kwijnt. Hoe gaarne zou hij het geheel uitroeien! En wat beter middel kan hij daartoe aanwenden dan dat hij tracht die Schriften als onbetrouw baar voor te stellen En volgaarne aanvaardt hij dan de hulp van een ongeloovige wetenschap, die in naam en met het gezag der wetenschap onbetrouwbaar is. Wie nu de worsteling der geesten in onzen tijd opmerkzaam gadeslaat ziet, dat de groote strijd nu gestreden wordt om het gezag der Hei lige Schrift, maar ziet daarin dan ook het wer ken van Satan tot verleiding der wereld. En als we hierop letten dan verstaan we dat, zal het geestelijk leven kunnen standhouden en krachtig zijn, het dan telkens alle gedachten moet gevangen geven tot de gehoorzaamheid aan Christus én aan de Schriften. Nu moet meer dan ooit gelden „daar staat geschreven daar is geschied Maar ook iets anders mag hier onze aandacht niet ontgaan. Het Schriftwoord, waarin het geestelijk leven Zijn voedsel vindt, gaat ook uit door middel van menschen. Bepaaldelijk geschiedt dat in den dienst des Woords, waartoe God immers men schen roept. Maar ook in het Woord, waarmee de ééne geloovige den anderen moet vermanen en stichten. „Daarom vermaant elkandeï' en sticht de één den ander, gelijk gij ook doet." 1 Thes- sal. 5:11. Als dan Satan poogt de Schriften in discre- diet te brengen om daardoor de kracht van Gods Woord te breken, dan zal hij zeker niet nalaten te diskwalificeeren de menschen, die dat Woord Gods brengen en inzonderheid de die naren des Woords. En op velerlei wijze kan dat geschieden. Zie daar ligt iemand op een ziekbed en aan zijn ziekbed komt een mensch om hem Gods Woord te brengen tot vertroosting, maar ook wel tot vermaning om voor den troost den weg te banen. En dan kan het wel zijn dat Satan poogt de kracht van dat Woord Gods te breken, door dien zieke de gedachte bij te brengen, dat die man goed praten heeft, omdat hij zelf niet in die ellende verkeert, want, dat als hij zelf maar eens daarin verkeerde, hij wel anders zou spre ken. Hoe listig is hier de verleiding des Satans Want, is het onmogelijk, dat die man, als hij zelf eens in die ellende verkeerde, wel anders zou spreken Neen, onmogelijk is dat zeker niet! Alleen genade kan ook dien mensch, die dat Woord Gods dan brengt, staande houden en in den weg van Gods Woord doen wandelen. De redeneering bevat dus een element, dat weieens waarheid kon bevatten. Maar hier is dan toch de verleiding van Satan. Want of die man dan staande zou blijven of niet, doet niets af van de waarheid van Gods Woord. En die zieke zal wel doen, wanneer hij dan niet het Woord Gods verwerpt, maar het als Gods Woord aanvaardt. Zal het geestelijk leven in de crisis kunnen standhouden en krachtig zijn, zoo moet het zich laten voeden en leiden door Gods Woord, gelijk dat Woord Gods tot hen komt in de Schriften, en ook tot hen komt, wanneer dat Schriftwoord hen door een mensch wordt gebracht. VOOR DE KERK VAN GöRLITZ e.a. We willen even onzen kerkeraden vragen bijzondere aandacht te geven aan de hun gezon den circulaire van de deputaten der Generale Synode voor de correspondentie met de buiten- landsche kerken, voor wat betreft den daarin gevraagden steun voor de Geref. Kerken te Görlitz, Ebersbach en Oderwitz. Gedurende een groot aantal jaren werden deze kerken gesteund vooral door de Zeeuw- sche Geref. Kerken. Er was een Comité, dat deze steunverleening regelde en één en ander maal niet tevergeefs een beroep deed op onze kerken. Toen de Generale Synode aan haar deputaten voor de correspondentie met de bui- tenlandsche kerken opdroeg, met die kerken nader contact te zoeken, is dat Comité ont bonden. Toch zullen onze kerken altijd nog wel een bijzonderen band voelen, vooral aan de kerk te Görlitz met haar sympathieken predikant Ds. Graefe. En wanneer nu de genoemde deputaten tot alle kerken zich richten met een vraag om steun, hopen we, dat de kerken in Zeeland niet achter zullen blijven, maar zullen kunnen be sluiten daarvoor een collecte te houden. GEEN SPIJT; WEL SPIJT. De heer Grashoff meent, dat, als we nog eens overlezen wat we schreven over het verschil in eischen voor een catechisatie en een meisjes kamp, we dan - daartoe genoopt door een op merking zijnerzijds er wel spijt van zullen hebben, dat die woorden onze pen ontglipten. Hoewel we aan die opmerking onze aandacht gaven, hebben we van die woorden nog geen spijt, omdat ze ons nog altijd juist lijken. Ook gevoelen we geen spijt, dat we onze ar tikelen schreven, waarmee ons van onderschei den zijde instemming werd betuigd. Maar wel spijt het ons, dat we bij den heer Grashoff zoo weinig konden bespeuren een ern stige poging om onze bedoeling te verstaan. Wel spijt het ons, dat we op het bepaalde

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1932 | | pagina 1