li
No. 5JU
Vrijdag ±6 December 1932
46e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND.
UIT HET WOORD.
DADERS DES WOORDS.
ZEEUWSCHE KERKBODE
REDACTIE: Ds. A. C. HE IJ TE KOUDEKERKE en Ds. D. SCHEELE TE MIDDELBURG.
MEDEWERKERSD.D, L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA LITTOOIJ 6 OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
GROOTE BLIJDSCHAP.
En de Engel zeide tot hen Vreest
niet, want zie, ik verkondig u groote
blijdschap, die al den volke wezen zal,
namelijk dat U heden geboren is de
Zaligmaker, welke is Christus de
Heere, in de stad Davids.
Lukas 2 10 en 11.
Kerstfeest is het feest van groote blijdschap.
Voor allen, die in het duister van de zonde
nacht dwalen ligt in de verkondiging van de
geboorte van den Zaligmaker een oorzaak van
groote vreugde. Die de droefheid naar God
kennen, kunnen opspringen van vreugde over
Hem, die die droefheid heeft weggenomen. De
zulken worden door deze boodschap van den
Engel bij vernieuwing geroerd in het hart en
hun geheele ziel gaat uit, overal op dit geboorte
feest naar Hem, die de oorzaak van hun honger
en kommer, de zonde heeft weggenomen. Ziet,
zoo moet ge deze Engelenboodschap verstaan,
zal ze ook U heden tot groote blijdschap wezen.
Er is zooveel droefheid in de wereld. Droefheid
om gebroken geluk. Droefheid over slagen en
tegenspoeden. Droefheid, omdat de wereld ons
niet bracht, wat we van haar verwachtten.
Droefheid omdat onze plannen in duigen vielen.
Maar dat is niet de ware droefheid, niet de
droefheid naar God. Deze gaat dieper. Het is
een recht peilen van onze ellende, van onzen
onbevredigden toestand. De ware droefheid komt
op in de ziel, als we met het recht Gods te doen
krijgen en onder dat recht gebogen en gebukt
liggen. Als ge daarom treurt, dan js deze bood
schap des Engels ook voor U.
Dan schept ook gij op het Kerstfeest vreugde
uit de fontein van heil door dezen Zaligmaker
geopend. Want deze boodschap komt uit den
hemel, niet van den een of andere gebrekkigen
trooster op aarde. Neen, het is God, die zich
over U erbarmt en U wil opheffen uit het slijk.
Het is God, die naar zijn beloften van ouds aan
de vaders gedaan, nu aan Zijn vreeverbond ge
denkt. Hij zendt Zijn Engel, om de komst van
den Zaligmaker aan te kondigen. Den Heraut,
die den Koning voorafgaat.
Hier is vreugdeolie voor treurigheid, en het
gewaad des lofs voor een benauwden geest. Nu
wordt het waar„Het volk, dat in duisternis
wandelt, zal een groot licht zien". Deze herders,
die de nachtwacht hielden over de kudde, wa
ren ook verwachtende de vertroosting Israels.
Ook zij hadden het komende heil aan de vaderen
beloofd, overpeinsd. Ook zij waren ellendig in
zichzelven. Bezwaard door hunne zonden. Ook
zij waren onrustig in zichzelven, omdat ook zij
tot die levendgemaakte behoorden, die op het
heil des Heeren wachten. En het woord van de
herdersknaap uit Efratha vertolkte ook dikwijls
hun zielestemming „O, mijn ziel, wat buigt gij
U neder in mij en waarom zijt gij onrustig in
mij 7 Hoop op God, want ik zal Hem nog loven!"
Wat een voorrecht zoo reeds het heil te
verwachten
Zij kenden de Godswoorden van ouds, de
heilsprofetieën. Daar klemden ze zich aan vast.
Daar leefden ze in. Ach Wanneer zou God
de hemelen scheuren en hun klachten hooren 7
Droefheid was er in het hart over het lange
uitblijven der belofte. Vrees op het gezicht des
Engels. Wat nu Wat onheil overkwam hen 7
Maar God liet hen nu weten, dat het groote
heil er was. Eerst aan hen. U verkondig ik
groote blijdschap. U, arme, eenvoudige herders.
godvreezende, heilbegeerige zielen. U, die in
het duister dwaalt. Ja, God heeft het zwakke
en onedele naar de wereld uitverkoren, opdat
Hij hetgeen iets was, teniet zoude maken en
geen vleesch zoude roemen voor Hem. Opdat
het alleen zou zijn„Door Hem, door Hem
alleen, om 't louter welbehagen".
Wilt ook gij daarin roemen, in 't louter wel
behagen Gods Het is God, die op U nederzag.
Die deze blijdschap ook voor U weglegde. Hij
zag U aan in den geliefde. Viert dan ook zoo
uw Kerstfeest weder. Laat er blijdschap zijn
ook in Uw hart. Roemt dan ook heden weder
Uw God, die U deze blijdschap geeft. De oor
zaak van Uw kommer, de zonde wordt door
dezen Zaligmaker weggenomen. Blijdschap ver
schaft dit Christuskind aan een ieder, die met
zijn zonden te doen krijgt en het recht Gods
erkent. Blijdschap aan een ieder, die een mis
hagen aan zichzelven heeft en geen rust kunnende
vinden, nu in dezen Immanuël mag rusten. Blijd
schap aan een ieder, die diep-gevoelde behoefte
heeft aan verzoening, omdat hij weet„Ik heb
God op 't hoogst vertoornd
En dan mag het ook een groote blijdschap
heeten. Het is een vreugde in God door Chris
tus, die alle verstand te boven gaat. Ge proeft
daarin de herstelde gemeenschap met Uw Vader.
De vreugde, dat God ook weer Uw God wil
zijn. De terugkeer van het Paradijs op aarde.
Paradijsweelde en Paradijsvreugde. Hemel en
aarde weer vereend. Geen scheiding meer. Ja,
zeker, een groote blijdschap ook omdat ze nooit
weer van U kan worden weggenomen. Het is
een eeuwige blijdschap, die hier in den aanvang
wordt gesmaakt, en straks in den hemel vol
komen zal worden genoten. Wel moet ge nog
klagen, dat de dagelijksche struikelingen U vaak
van het genot dier blijdschap berooven. Dan
worden de zonnestralen der vreugde onderschept
door droefheidswolken. Maar de ondergrond de
blijdschap wordt niet weggenomen. Diep in het
hart blijft er een stille blijdschap. De blijdschap
der wereld is zoo kort van duur. En ze is maar
zelden onvermengd. De bitterheid der droefheid
mengt er zich dikwijls onder. Deze blijdschap
echter, die de komst van den Zaligmaker wekt
voor allen die Hem verwachten, kan niet weer
vergaan. Ze is in den hemel geboren en daarom
eeuwig van duur. Die blijdschap wordt ook
weder verkondigd op dit Kerstfeest. Ook gij
in deze donkere tijden kunt deze blijdschap
smaken. Bij alle droefheid, die er in de wereld
is. Het kindeke in de kribbe spreidt der vreugde
glans op Uw pad. Wat doet ge met die vreugde
boodschap. Gaat ge ze voorbij, achteloos, on
verschillig Of roert ook deze Engelen tijdig de
teederste snaren Uwer ziel De Heere wil het
ook licht in Uwe harten maken. Christus maakt
waarlijk blij Want Hij troost U over Uwe
zonden en ellenden. En dat predikt de Engel al
den volke. Niet slechts een bevoorrechte pries-
sterstand, niet de afgesloten kasten der wetge
leerden. Aan alle scheiding tusschen rangen en
standen, tusschen kringen en kasten maakt dit
Christenkind een einde. Alle liggen in de ellende.
Alle hebben behoefte aan redding. Welnu, hier
is Hij, die zonder aanzien des persoons U roept
tot het heil. Die ware blijdschap wil doen ken
nen. Want Hij is de Zaligmaker. Hij brengt een
volheid van genade voor iederen zondaar, die
zichzelven kwijt geworden zijnde, den vrede des
harten zoekt bij God. Hij kan volkomen Zalig-
maken. Ziet, daarom is deze geboren Zaligmaker
ons lief. Daarom is er zulk een groote reden
voor blijdschap. Daarom juicht ons hart ook
weder op dit Kerstfeest. We paren onze juich
stem aan die der Engelen. Want in Hem is ook
onze zaligheid. Hij is ook de Christus. Dit zegt
de Engel allereerst voor de Joden, die den Mes
sias verwachtten. Hier is Uw Messias, de lang
verwachte, de Gezalfde van eeuwigheid, de
Spruite Davids, die zou zitten op den troon
zijns vaders en heerschen tot in eeuwigheid.
God heeft Zijn erfvolk gedacht. En daarom, dit
kind, in een stal geboren is ook het pand, dat
God Zijn belofte aan ons zal waarmaken. Ze
zijn in Hem Ja en Amen.. Kerstfeest wijst naar
Gods rijke verbondsbelofte aan de vaderen ge
daan. Ze blijven ook nog waar voor U. En ten
slotte is Hij de Heere. Ook dit is ons tot groote
blijdschap. Ja, daarvan mocht de Engel zekerlijk
spreken. Groote blijdschap, want den geboren
Zaligmaker, dit kindeke in de kribbe, is de
Heere van 't heelal. Bekleed met onbeperkte
macht en Goddelijke mogendheid. Zijn liefde tot,
Zijn barmhartigheid over Zijn erfvolk kwam uit
in Zijn komen in deze wereld. Hij wilde U
redden. Hij wil de Zijnen de eeuwige zaligheid
verwerven. Maar nu hoeft ge ook niet de minste
twijfel te koesteren, of Hij dit wel doen kan.
Zijns is de Goddelijke almacht. Wat Zijn liefde
wil bewerken, ontzegt Hem zijn vermogen niet.
Hij is de vertegenwoordiger der Goddelijke sou-
vereiniteit. Is dat niet een reden van groote
blijdschap, ook voor U Dat heft Hem weder op
uit de menschelijke sfeer, waarin Hij nederdaalt.
Hij is de Heere van allen en zwaait Zijn konings
scepter in Naam des Vaders over 't gansch heel
al. Straks zal dan ook gezegd worden „Hooger
dan de hemelen geworden". Looft Hem dan, gij
troongeesten Looft Hem, gij schepselen hier
beneden. Looft Hem gij menschenkinderen En
gij, mijn ziel, loof gij Hem bovenal
Schoondijke. D. DE VRIES Jzn.
DE CRISIS EN HET GEESTELIJK LEVEN.
III.
Uit het citaat, dat we de vorige week ont
leenden aan Sikkel's „De groote toekomst en
de vrouw", blijkt wel duidelijk, dat deze profe
tische figuur den tegenwoordigen tijd met zijn
groote beroeringen en hooggaanden nood, ziet
als een „crisis", als een doorgangstoestand.
„We beleven" zoo zegt hij „niet maar
wereldondergang, we beleven ook wereldop
gang."
Eenzelfde beschouwing treffen we aan bij
Prof. Bavinck. In z'n biografie over Prof. Ba-
vinck geeft Prof. Hepp de citaten daarvoor,
waarvan we dan hier ook iets willen aanhalen.
In zijn „Wijsbegeerte der Openbaring" heeft
Prof. Bavinck op de toekomst een heel donkeren
tijd. Daarover zegt hij „De toekomst is donker
en onzeker want wie denkt aan het zedelijk
bederf dat onze cultuur inwendig aantast, en
wie daarbij ook in rekening brengt de gevaren,
die van buiten dreigen, het roode, het zwarte
en het gele gevaar, dien rijst de angstige vraag
op de lippen, of onze gansche moderne cultuur
niet eenmaal, evenals die van Babel en Egypte,
Griekenland en Rome voor de verwoesting en
den ondergang bestemd is. (Wijsb. der Open
baring, bl. 263.)
Zoo schreef Prof. Bavinck in 1908. Maar
enkele jaren later schreef hij in zijn „Moder
nisme en Orthodoxie" weer heel anders. Daar
is te lezen „Wij staan blijkbaar niet aan het
einde, maar aan het begin van een ontwikke
ling welke veroveringen er nog in wetenschap
en techniek gemaakt zullen worden en welke
nieuwe toestanden tengevolge daarvan in maat
schappij en staat zullen intreden, wij kunnen
het niet zeggen, maar voor grootsche verwach
tingen bestaat er alleszins grond. God is bezig
groote dingen in deze tijden te doen". (Moder
nisme en Orthodoxie, bl. 11.)
Wanneer in 1914 de wereldoorlog uitbreekt
en de gruwelen daarvan ook hem diep in de
ziel grijpen wordt zijn toon weer pessimistisch.
Dan schrijft hij in zijn „Het Probleem van den
oorlog" (verschenen in 1915): „De verschrik
kingen en gruwelen van den oorlog zijn zoo
talrijk en zoo groot, dat wij ze ons niet in den
geest realiseeren kunnen. Maar toch blijft hij
ons bezighouden dag aan dag hij neemt schier
heel onze ziel in beslag en legt aan ons verstand
en geweten een probleem voor, zwaar als een
rotsblok, dat voor de voeten van den wande
laar van de bergen valt en hem den weg ver
spert. Wij zitten met dezen oorlog in groote
verlegenheid en weten hem geen plaats te geven
in onze redelijke, zedelijke, Christelijke wereld
beschouwing. Wie kan ook aangeven, wat de
oorzaak van dezen oorlog is, waarom hij on
dernomen werd, en waartoe hij dienen moet 7
Van welke zijde men hem ook beziet, nergens
valt een lichtpunt op te merken, rondom is hij
in duisternis gehuld" (bl. 28).
Toch en dat is opmerkelijk doet Prof.
Bavinck dan tegelijkertijd ook nog een optimis
tische toon hooren en schrijft hij „Niemand
kan berekenen, wat een mensch, wat een volk,
wat de menschheid niet lijden kan. Uit deze
onverwoestbare levenskracht en levenshoop laat
zich verklaren, dat na den oorlog menigmaal
een krachtige herleving komt. IJdel zijn gebleken
de onzinnige verwachtingen, die soms door men-
schen gekoesterd zijn, maar Christendom, we
tenschap en cultuur zijn regenereerende krach
ten, die God in Zijn genade schenkt en die
ieder in Zijne mate en op Zijne wijze ons van
de ellende des levens bevrijden".
Deze getuigenissen van denkers als Ds. Sik
kel Sr. en Prof. Bavinck geven wel het recht
te spreken van een „crisis" en bij dat woord
dan te denken aan een toestand, die, hoe ernstig
ook, niet noodzakelijkerwijze moet leiden tot
den ondergang maar een doorgansstadium kan
zijn naar een hoogere opbloei van het leven.
Spreken we van „crisis" dan moet echter ook
gewezen worden op een andere beteekenis, die
dat woord nog hebben kan en dan moet de
„crisis" onze gedachten ook daarheen leiden.
Het woord „crisis" beteekent „scheiding"
maar dan ook „oordeel" en „veroordeeling".
Als we maar niet alleen spreken van de malaise
maar van „de crisis", dan wordt daarmee ook
aangewezen, dat we in de beroeringen en ellen
digheden van dezen tijd ook hebben te zien
oordeelen Gods, waarmee God in deze wereld,
die Hem veracht en naar Hem niet vraagt, zich
zelf handhaaft en zorgt voor Zijn eere.
Ondanks het veelvuldig gebruik van het
woord „crisis", „oordeel" ontbreekt echter het
denken aan en beven voor de oordeelen Gods
maar al te veel. Dat blijkt wel uit het al maar
doorgaande murmureeren over „de crisis", waar
in ontbreekt alle eerbied voor Hem, die alle
dingen bestuurt uit Wiens hand het goede
komt maar ook het kwade.
Bij Gereformeerde Christenen moest dat zeker
alzoo niet zijn. Een Gereformeerd Christen wil
leven bij het Woord Gods en dat Woord Gods
zegt hem, dat er geen kwaad in de stad is, dat
de HEERE niet doet (Amos 3:6). En als er
dat kwaad is dan is er dat in de openbaring
van Gods toon over de zonden.
Voor wie opmerkzaam den loop der dingen
gadesloeg was wel duidelijk, dat God Zijn hei
lig ongenoegen openbaarde over de menschen,
die, hoewel zij nog den naam droegen van Zijn
Christus, naar Hem niet vroegen. Er waren
om met Hozea's profetie te spreken de
krankheden en gezwellen. En die waren er dan
opdat de genezing daarvan bij den Heere zou
worden gezocht in wederkeering tot Hem met
ootmoedige schuldbelijdenis. Daartoe kwamen
echter de Christenvolkeren niet. De krankheden
en gezwellen, waaraan het volksleven leed, wer
den wel gezien en erkend en medicijnmeesters
werden wel gezocht, alleen maar God de Heere
niet. Uit dien nood wilde de mensch zichzelf
nog weer redden.
Nu moet evenwel wel worden erkend, dat
dit den mensch niet gelukte. Niemand ziet nu
meer een uitweg. Van alle kanten worden er
nu angstkreten geslaakt.
En dat is nu ook „de crisis" daarin is het
oordeel Gods, die niet met zich laat spotten,
maar die, als de mensch Hem niet eert als den
God des levens, zichzelven eert door den mensch
te doen gevoelen, dat hij zichzelf niet verlossen
kan.
Vragen we dan, hoe we het verband hebben
te zien tusschen „De crisis en het geestelijk le
ven", dan moet op die drieërlei beteekenis,
waarin het woord „crisis" voorkomt gelet
worden.
Wordt voortgezet.
HEIJ.
KERSTFEEST.
De Christenheid zal weer het Kerstfeest vie
ren, dat ons moet brengen naar Bethlehem, waar
de profetie werd vervuld en in vollen luister de
heerlijkheid Gods zich openbaarde.
De menschheid wordt weer opgeroepen tot
bezinning en herinnerd aan het lied Eere zij
God, vrede op aarde, in menschen een wel
behagen.
Men maakt zich op om te herdenken het feit,
dat eenig is en zal zijn in de wereldgeschiedenis.
Naar dit feest zag men uit immers deze
dagen spreken van intiem samenzijn, van gezel
ligheid, van kaarslicht, van mysterie.
Enkele oogenblikken zal de levensgang wor
den onderbroken. Het leven zonder Kerstfeest
ondenkbaar wie de menigte ziet, die zich op
maakt tot deze viering, wie hoort de gesprek
ken, waarin zich één verlangen openbaart, moet
wel onder den indruk komen van dit feestelijk
gebeuren, dat zulk een stempel drukt op de
samenleving.
Alles rept zich om zich voor de Majesteit
van het kindeke Jezus te buigen doch dit alles
is schijn.
Kerstfeest voor velen een feest van licht en
vroolijkheid, maar helaas het ware Licht wordt
vergeten.
Kerstfeest voor velen een feest van ontroe
ring, maar waar er geen breking des harten is,
niet meer dan een morgenwolk.
Kerstfeest voor velen, het vredesfeest, dat
spreekt van ontwapening, terwijl aan den ont
wapening der zonde, waaruit toch alle oorlog
te verklaren is, niet gedacht wordt.
Als men op alles let, zou men tot de gedachte
komen, dat het evangelie van het Kerstfeest
door de wereld geheel anders wordt ontvangen,
dan in de dagen van Christus' geboorte.
Toen waren het de herders en zij, die naar
de vertroosting Israëls uitzagen, maar overigens
overal tegenstand.
En ieder ruimt nu een plaats voor het kind
Jezus in.