No* 50 Vrijdag 9 December 1932 46e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND* UIT HET WOORD. DADERS DES WOORDS* ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIE: Ds. A. C. HE IJ TE KOUDEKERKE en Ds. D. SCHEELE TE MIDDELBURG. MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE cn R. J. VAN DER VEEN ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE: FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 UW KONING. Zie, uw Koning zal u komen..." Zach. 9 9m. Door de korte, donkere dagen vóór het Kerstfeest, komt ons weer het vertroostend licht tegemoet, dat schijnt uit de kribbe van Bethle hem en klinkt weer het blij adventsgeluid ,,Het volk, dat in duisternis wandelt, zal een groot licht zien" „daar is uit 's werelds duist're wolken een licht der lichten opgegaan". Dit adventsgeluid is ook elk jaar weer het geluid van den Koning, Die komen zou. Jacob reeds sprak op z'n sterfbed van de komst van Silo, Wien de volken zullen gehoorzaam zijn. Bileam profeteerde van een scepter (het sym bool van koningsmacht en koningskracht), die voort zou komen uit Israël, en van Eén, Die uit Jacob heerschen zou. Jesaja heeft voorspeld van het Kindeke, Wiens naam zou zijn Vredevorst. En ook Zacharia zegt het hier wel heel sterk en blij „Verheug u zeer, gij dochter Sions Juich, gij dochter Jeruzalems Zie, uw Koning zal u komen En wanneer in deze adventsweken onze ge dachten weer telkens heengaan naar het nade rend Kerstfeest, dan willen wij den Heiland, Die neerkwam in de kribbe, ook zóó zien als onzen Koning. Immers, zoo is Hij gekomen hoewel het alles den schijn tegen had, en wij alleen door het geloof Zijn Koningsluister kun nen zien. Niet in een paleis werd deze Koning geboren, maar in een stal. Niet in een prachtige wieg en op zachte kussens werd Hij gelegd maar in een harde leemen krib. Geen in goud gedoste herauten met blinkende trompetten brachten aan het volk de blijde mare van Zijn komst maar een paar arme vergeten herders. Geen konings gedaante noch koningsheerlijkheid had het ko ningskind in de kribbe. En zoo is het gebleven, ook toen Hij later optrad onder Zijn volk. Het vleeschelijk oog heeft in den armen rabbi uit het verachte Nazareth geen koning herkend. Zijn volgelingen bestonden voor een groot deel uit wat eenvoudige visschers en gesmade tolle naars. Terwijl Herodes woonde in een prachtig paleis, was deze Koning nog armer dan de vos sen, die tenminste nog holen, en de vogels, die althans nog nesten hebben. En Zijn einde was, ja, dat Hij gekroond werd doch niet met een gouden koningskroon, maar met een doornen spotkroon. En ja, dat Hij verhoogd werd doch niet op een ivoren troon, maar aan een houten kruis En toch, Hij, Die in de Kerstnacht op aarde kwam, Hij was een Koning. Hij was de Koning, Die door het profetische Woord, dat zeer vast is, reeds eeuwen was voorzegd. „Zie, uw Koning zal u komen Herodes heeft dezen Koning niet geëerd. De Schriftgeleerden hebben Hem niet gezocht. Maar de engelen uit Gods hemel hebben bij de stal Zijn kroningslied gezongen. En de herders uit het eenzaam veld hebben bij Zijn kribbe zich neergebogen. En de wijzen uit verren lande hebben Jeruzalem in rep en roer gebracht door hun wondere vraag „Waar is de geboren Ko ning der Joden Want wij hebben Zijn ster gezien in het Oosten, en zijn gekomen om Hem te aanbidden". En een Koning is Hij ook ge weest, toen Hij wandelde onder Zijn volk. Ko ninklijk was Zijn Woord, waardoor Hij neer- gebogenen oprichtte, boetvaardigen hun zonden vergaf, maar huichelaars en onbekeerlijken het „wee u aanzegde. Koninklijk was Zijn daad, waardoor Hij zieken genas, duivelen uitwierp, stormen stilde, ja, waardoor zelfs de dood, de koning der verschrikking, voor Hem wijken moest. Koninklijk was bovenal Zijn liefde, waar door Hij, terwijl Hij met één hand Zich van al Zijn belagers had kunnen ontdoen, toch vrijwillig Zich voor de zijnen overgaf, in de angst en pijn van het kruis, in de donkerheid van den dood Koning was Hij, zelfs toen Hij Jeruzalem bin nen trok, om gekruisigd te worden want toen hebben de scharen de meien van de boomen getrokken en hun kleederen voor Hem uitge spreid op den weg, roepende„Gezegend is. Hij, Die komt in den Naam des Heeren. Hij, Die is de Koning Israëls Koning was Hij, zelfs toen Hij gewond en gehavend, bespot en ge hoond voor Pilatus stond want toen heeft Hij dat woord gesproken vol rustige majesteit„Gij zegt, dat Ik een koning ben. Hiertoe ben Ik ge boren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen, opdat Ik der waarheid (ook dié waarheid!) getuigenis zou geven". Koning was Hij, zelfs toen Hij machteloos aan het kruis hing want toen heeft Gods vinger boven Zijn hoofd dit opschrift beschikt„Jezus, de Nazarener, dé Koning"en heeft de stervende moordenaar Zijn koningschap beleden over den duisteren kruisheuvel„Heere, gedenk mijner, als gij in Uw Koninkrijk zult gekomen zijn." En niet anders is het ook nu. Hij is Koning. „Zie, uw Koning zal u komen." Doch niet met de maatstaf der zichtbare dingen, maar alleen door het gelóóf, zien wij de heerlijkheid en er varen wij de zaligheid van Zijn koning-zijn. Evenals de Koning hier op aarde incognito ging, Zijn koningsheerlijkheid bedekkend onder de sluier van Zijn vernedering, zoo is ook Zijn Rijk in deze bedeeling voor het vleeschelijk oog onkenbaar. Het komt niet met uiterlijk gelaat. Het Koninkrijk Gods is voor de armen van geest. De goederen van dit Koninkrijk bestaan niet in tastbare schatten, en doen op de wereldmarkt geen opgeld. Het zijn geestelijke goederen ge rechtigheid en vrede en blijdschap door den Heiligen Geest. En gelijk de Koning hier op aarde Man van smarten was, en het teeken van Zijn vorstendom was het teeken van kribbe en kruis, zoo geldt het ook voor de Zijnen hier op aarde „Wie z'n kruis niet draagt en Mij na volgt, die kan Mijn discipel niet zijn." En toch, al is de komst van Zijn Rijk hier omsluierd, het geloof ziet dóór dien sluier heen reeds de heerlijke schoonheid ervan. Het is waarlijk een Rijk, dat temidden van de wan orde dezer wereld een nieuwe eenheid brengt. Menschen uit de meest verschillende volken en rassen, menschen van de meest onderscheiden karakters en standen en werkkringen, voegt het samen tot één keus, één gehoorzaamheid, éen liefde en ook tot één verwachting en één bede: „Uw Koninkrijk kome". En de kracht van Zijn Koninkrijk dringt als een zuurdeeg al meer door in heel ons leven om ons al meer, met heel ons leven in al z'n uitingen, te doen buigen onder de scepter van Zijn Woord en Geest. Laat dan de heerlijkheid van onzen Koning, Die kwam én komt, al meer door het geloof ons sterken en bezielen. En zij tot Hem, ook bij de nadering weer van het Kerstfeest, ons advents- gebed O Vredevorst, Gij kunt gebieden den vrede op aard' en in mijn ziel. Doe ied'ren zondaar tot U vlieden dat al wat ademt voor U kniel'. Scharendijke. J. B. VOGELAAR. DE CRISIS EN HET GEESTELIJK LEVEN. In het vorig jaar werd van 28 September tot 2 October in het conferentie-oord te Lunteren een belangrijke sociale cursus gehouden. Drie onderwerpen werden daar behandeld „Houding en taak der Christelijke arbeidersbeweging in dezen tijd" „Hoe kunnen de huidige crisis moeilijkheden overwonnen worden". En„De gevolgen van de crisis in het landbouwbedrijf en de positie der landarbeiders". Een verslag van het toen besprokene werd onder den titel „Christelijk geloof en economi sche crisis" uitgegeven bij de drukkerij Edecea te Hoorn en verkrijgbaar gesteld voor 1. Bestudeering van dit boekje bevelen we har telijk aan. Het stemt zoo droef, wanneer men nu nog zoo velerlei klanken beluistert, die too- nen dat men nog niets geleerd heeft en met zijn gedachten nog vertoeft in de sfeer van vóór vijftig jaar en waant, dat terugkeer naar die tijden verbetering zou brengen. Bij Christenen moest dat toch anders zijn. De eenige veront schuldiging, die hier is aan te voeren is die van onkunde. Men praat over de dingen zonder er behoorlijk kennis van genomen te hebben. Maar die verontschuldiging van onkunde bevat dan tegelijk een beschuldiging. Die onkunde moest er niet zijn want ze Behoeft er niet te zijn. En als iemand dan onkundig is, laat hij dan zwijgen. Want dit is nog wel het ergste, dat velen dan de vruchten van hun onwijsheid pre senteeren als zouden die geleerd worden door Gods Woord en uitingen zijn van Christen-zin en Christen-plicht, terwijl ze daarmee kennelijk op vele punten in lijnrechten strijd zijn. Op dien cursus werd nu ook en het was uitnemend dat dit niet vergeten werd ge sproken over „Christelijk geloof en economische crisis" en Mr. Dr. A. A. van Rhijn zei daar over kostelijke dingen. Metterdaad is de vraag belangrijk hoe staan we in de economische crisis met ons Christelijk geloof Doen we dan naar de theorie der liberalen, die zeggen dat de godsdienst voor de binnenkamer is en met het leven voorts niets heeft uit te staan of pogen we temidden van de benauwende vragen, die de crisis stelt, te leven uit ons Christelijk geloof? Dat laatste is onder ons kan daarover geen twijfel zijn onze heilige roeping. Daarom leek het ons gewenscht iets te gaan zeggen over het onderwerp „De crisis en het geestelijk leven". En we willen dat dan gaan doen in overeenstemming met onze Gerefor meerde belijdenis, in de overtuiging dat in dezen donkeren tijd juist het Gereformeerd belijden kracht kan geven om staande te blijven. Wanneer we gaan handelen over „De crisis en het geestelijk leven" willen we alzoo begin nen met de heerlijke waarheid, dat de crisis aan het waarachtig geestelijk leven geen wezenlijke schade kan doen. Wat bedoelen we toch, wanneer we spreken van geestelijk leven? Dan denken we daarbij niet aan een zekere religieuze stemming, heel subliem, heel teer, maar ook vergankelijk als een nevel. Dan denken we daarbij ook niet aan het verstandelijk aanhangen van Christelijke denkbeelden en Christelijke beginselen. Maar al te dikwijls blijkt, dat, wie zoo de Christelijke I denkbeelden „aanhangt" ze ook wel weer eens loslaat om een aanhanger te worden van andere denkbeelden, zelfs van de socialistische. Wanneer we van „geestelijk leven" spreken, dan denken we daarbij aan iets heel groots en iets heel wonderbaars. Dan denken we daarbij, naar de H. S„ aan een leven, dat uit God zijn oorsprong nam door de werking van den H. Geest door de werking van dien Geest, die de Geest van Christus is. Er is geen waarachtig geestelijk leven dan door de wedergeboorte. Hoe bekend is Jezus' woord tot Nicodemus Voorwaar, voorwaar zeg ik u, tenzij dat iemand wederom geboren worde, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien. (Joh. 3:3). En „wat uit vleesch geboren is, dat is vleesch en hetgeen uit den Geest geboren is, dat is geest. (Joh. 3:6.) Zoo spreekt de H. S. van degenen, die uit God geboren zijn. 1 Joh. 3:3; 1 Joh. 5: 1 1 Joh. 5:4.) In die wedergeboorte is het wonderbare, het mysterie. Hier geldt het woord van Prof. Ba- vinckBij al wat God openbaart stuiten wij tenslotte op een ondoordringbaar mysterie, op dat punt, waar het eeuwige het tijdelijke, het oneindige het eindige, de Schepper het schepsel raakt. Zoo is het in de natuur, zoo is het nog veel meer in de genade (Dogmatiek IV bl. 80). Zoo is in die wedergeboorte en in de vrucht daarvan, het geestelijk leven, ook het groote. Immers, die goddelijke oorsprong van het gees telijk is tegelijk voor dat geestelijk leven beslis send. Omdat dit geestelijk leven uit God is, daarom kan het niet meer verdwijnen, waar het eenmaal was. En wanneer we dat zeggen dan is dat maar niet een conclusie uit een dogmati sche stelling daarbij zou vergissing nog mo gelijk zijn maar dat wordt met zooveel woor den in de H. S. geleerd. Een iegelijk, die uit God geboren is, die doet de zonde niet, want zijn zaad blijft in hem, en hij kan niet zondigen, want hij is uit God geboren. (1 Joh. 3:9.) Al wat uit God geboren is overwint de wereld (1 Joh. 5:4.) God, die het goede werk begint, zal dat voleindigen tot op den dag van Jezus Chris tus. (Fil. 1:6.) David zegt in Ps. 138 De HEERE zal het voor mij voleindigen. Uit het geloof aan die waarheid spreekt Pau- lus, wanneer hij in Rom. 8 zijn roemtaal laat hooren, dat noch dood, noch leven, noch En gelen, noch overheden, noch machten, noch tegenwoordige, noch toekomende dingen, noch hoogte, noch diepte, noch eenig ander schepsel hem zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus onzen Heere. Alvorens Gods oordeelen op de aarde komen in allerlei crisissen zoo leert ons Openb. 7 moeten de dienstknechten Gods verzegeld wor den aan hun voorhoofden. Maar die alzoo aan hun voorhoofden verzegelden worden dan ook door de verdervende engelen gespaard. Hun geschiedt geen wezenlijk kwaad. Als we letten op „De crisis en het geestelijk leven" en als die crisis ons dan de benauwing zou willen brengen, dat het geestelijk leven daardoor wel eens zou kunnen worden uitge roeid, dan moeten we bedenken, dat ook hier geldt het woord des Heeren Weest niet be- zogrd. Al wat uit God geboren is overwint de wereld. (1 Joh. 5:4). VAN DE 220 AL 6. Met dank kan ik weer drie giften a 5. voor de Schoolzending vermelden. En wel van N. N. te D. van J. M. O. te A. van A. F. te M. Nu zou iemand, die wat sceptisch tegenover dit plan staat, misschien zeggen „het gaat nog niet hard als er maar drie bijkwamen". Daartegenover zou ik dan willen opmerken, dat er evenveel bijkwamen als er al waren. Het getal drie werd verdubbeld. Als dat zoo door gaat dan zijn we al over vier weken bijna aan het eindresultaat. Dan komen er in de volgende week bij de 6 nog weer andere 6. Dan bij de 12 nog weer andere 12. Enzoovoort. Het gaat met deze dingen wel eens als met een trein, die eerst wat moeite heeft om aan den gang te komen, en zwaar puffend begint, maar dan gaat het hoe langer hoe sneller. Wanneer er waren die, door de schoone deugd der bescheidenheid, werden weerhouden omdat ze niet de eersten wilden zijn, dan vinden deze nu hun pad gebaand. Laten zij dan nu, met den haast der niet minder schoone deugd van de liefde, spoedig volgen. HEIJ. ONZE GESCHIEDENIS. XXXI. De Schorsing. Het aangenomen voorstel, dat het college van Kerkvoogden den regel zouden volgen, dien de kerkeraad, die GodsWoord volgde, gaf, prikkelde den tegenstanders tot verzet. Zij lieten het er niet bijzitten. Twee moderne predikanten brachten hun bezwaren in bij het classikaal bestuur. Het bestuur meende nader inlichtingen te moe ten vragen. De toenmalige praeses van den ker keraad wachtte met het bijeenroepen van een vergadering. Dit geschiedde eerst 21 December 1885, hoewel hij reeds een week den brief van het classikaal bestuur in zijn bezit had. Waar het vereischte aantal leden niet tegen woordig was, kon de vergadering niet doorgaan en werd voor een week verdaagd. De datum door het classikaal bestuur vastgesteld en voor welken dag het antwoord van den kerkeraad binnen moest zijn, naderde. Men beleefde reeds eind December en de fatale datum was 1 Januari 1886. Volkomen te begrijpen, dat de kerkeraad be sloot, daar hij nog niet klaar was met zijn ant woord, dat de inlichtingen zoo spoedig mogelijk zouden worden gegeven. Het classikaal bestuur zat onderwijl niet stil. Het had de predikanten Adriani, Van der Dus- sen en Vos uitgenoodigd, om naar bevind van zaken te handelen en zoo er geen bevredigend antwoord werd gegeven, den schorsingsbrief op te stellen. De booze plannen, straks volvoerd, werden reeds gesmeed. Het classikaal bestuur zou op 4 Januari 1886 in zijn vergadering de genomen besluiten sanctioneeren. Hoe deze opdracht werd vervuld, deelt Dr. Vos zelf mee „De bovengenoemde commissie, die het antwoord van den kerkeraad onbevredi gend achtte, bracht alles in orde. De schorsings- brieven van de 80 voorstemmers werden klaar gemaakt. De pers draaide dag en nacht om de benoodigde stukken voor 4 Januari 1886 te kunnen afleveren". Het classikaal bestuur kwam des morgens 4 Januari samen in den namiddag was er weer een samenkomst om te doen wat des kerkeraads was, en op den avond van dien zélfden dag hadden de geschorsten reeds de brieven, waarin mededeeling werd gedaan van hun schorsing, in hun bezit. Dr. Vos had niet zonder reden de namen van de 80 voorstemmers opgeteekend. De ge- teekende 5 predikanten, 42 ouderlingen en 33 diakenen werden voorloopig opzij gezet. Dat alles zoo vlug in het werk ging en geen uitstel kon lijden, had een bizondere reden. Men wilde niet, dat het komende conflict zou uitbreken tengevolge van de attesten moeilijk heden.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1932 | | pagina 1