No. 44 Vrijdag 28 October 1932 46e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND. UIT HET WOORD. ZEEUWSCHE KERKBODE. REDACTIE: Ds. A. C. HEI] TE KOUDEKERKE en Ds. D. SCHEELE TE MIDDELBURG. MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement yan minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE: FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 HERFST. Gij zult zijn als een eik, welks bla deren afvallen. Jesaja 1 30. Hij zal zijn als een boom, welks blad niet afvalt. Psaml 1 :3. Zooals de winter het beeld is van het dood- zijn, zoo is de herfst beeld van het dood-gaan. We zien het buiten weer gebeuren 't wordt alles almeer dor en doodsch. verkleurd en ver schrompeld vallen de bladeren af van de boo- men. Straks blijven er slechts kale takken, arm zalig en zielig zich strekkend in de lucht. Een sprake ligt er in. 't Is het beeld van de slooping van het menschenleven. Zooals boomen en bloemen in den herfst, zoo gaan wij allen verkleuren en verflensen, verdro gen en verwelken, zoo gaan wij allen sterven. Die sprake legt niet maar een moderne dich ter, die sprake legt Gods Woord er in, als er van 't leven van heel de menschheid gezegd wordt ,,de dagen des menschen zijn als het gras, ge lijk een bloem bloeit hij" maar dan komt de herfst met z'n wind, en „het gras verdort, de bloem valt af". Zoo verlept de mensch en sterft straks af. Elk mensch. Niet maar alleen de goddeloozen. De Schrift zegt het van alle vleesch (1 Petr. 1:24; Psalm 103:14, 15; Jesaja 40:7, 8). Nu is er echter een andere reeks van woor den, waarin dit beeld van de afvallende blaren niet voor 't lichamelijke doodgaan, doch voor 't geestelijke afsterven wordt gebruikt. Doch toegepast op 't geestelijke leven, past het beeld niet meer voor alle menschen. Dan zijn er naast hen, die herfstachtig ver schrompelen, anderen, die in lentebloei staan. Dan zegt de Schrift van sommigen, dat zij almeer zullen gelijken op een herfst-boom, welks bladeren afvallen en van anderen, dat zij niet zullen verwelken, nooit den levensherfst zullen kennen. Wie buiten God om leeft en doet, hij zal ver flensen en verdrogen, geestelijk vergaan. Herfst is het sombere beeld van zijn leven. Maar wie zijn levenssappen uit God trekt, hij zal groen en frisch blijven hij behoeft in het afsterven van den herfst geen beeld te zien van zijn leven. Zoo zeggen de Israëlieten, die God verlaten hebben en nu in ballingschap zich bevinden wij vallen nu allen af als een blad en zijn verwelkt als 't gebladerte zoowel ons volksleven als wij persoonlijk, 't is alles van kracht en fleur be roofd. Als dorre blaren worden ze weggevoerd door den wind (Jesaja 64:6). Zoo zegt de brief van Judas van de zondaren: zij zijn als boomen in het afgaan van den herfst (Judas 12). Zoo zegt Jesaja van hen, die God vergeten hebben gij zult zijn als een eik, welks bladeren afvallen (Jesaja 1:30). Dit trieste beeld geldt echter niet meer voor hen, die hun zielewortels hebben uitgestrekt tot het water des levens, tot Jezus Christus. Voor hen is er juist het tegenovergestelde. Niet maar alleen eens, in den hemel, zullen zij zijn als boomen, wier bladeren niet afvallen, eeuwige zomerboomen (Ezechiël 47 12 Openb. 22 2ook voor het leven hier op aarde geldt van hem, wiens lust het is des Heeren wet dag en nacht te overdenkenhij zal zijn als een boom, welks blad niet afvalt (Psalm 1 :2en3). Gij, die geplant zijt aan de levende water beken, verbonden zijt met hèt Leven, Jezus Christus, laat het beeld van den alles-verwel- kenden herfst u niet beangstigen. Dat beeld heeft voor afgedaan. Nu reeds lenteboomen, moogt ge daarin een profetie weten van den eeuwigen zomer, die komt, van dien zomer, waarop nooit een herfst of winter volgen zal. Gij zult zijn als een boom, welks blad niet afvalt. Gij, die uw wortels geslagen hebt in deze dorre wereld, voor zij het gelen en afvallen der bladeren een afschrikwekkend beeld van 't verwelken en verdorren van uw leven, van 't vergaan van uw lichaam en ziel, van 't natuur lijke en geestelijke doodgaan. Gij zult zijn als een eik, welks bladeren afvallen. En op dien herfst volgt straks een eeuwige winter. Gij, die dor en mat, maar dorstig naar 't leven ligt uit te drogen, verkwijnend in dien dood- schen stand, heft uw zielige takken, uw arm zalige ziel naar den hoogen, opdat de lentewind van Gods Geest u weer levend make en u ze- gene met eeuwige groenheid. Vlissingen. H. A. WIERSINGA. ZEEUWSCH-VLAAMSCHE BRIEVEN. Zaamslag, October 1932. 't Is weieens leerzaam bladen of Kerkbodes van jaren her op te slaan om te zien over welke dingen toen werd geschreven en over welke kwesties men zich toen warm maakte. Dit na slaan van oude Kerkbladen stemt echter ook wel tot droefheid. Wat is er in het verleden al veel voorgesteld in ons kerkelijk leven en met bijbelsche argu menten verdedigd, waarvan nog niets tot uit voering is gekomen. Neem het Nieuw-Testamentisch lied. Er is nu tenminste alle hoop, dat binnen niet al te lan gen tijd een bundeltje liederen, vooral voor de feestdagen, door ons kan gebruikt worden, zoo dat niet meer èn het Kerstfeest èn het Paasch- feest èn het Pinksterfeest met het„Dit is de dag, de roem der dagen", behoeft ingezet te worden (dit doet natuurlijk niets te kort aan de schoonheid van dit vers). We schrijven nu 1932. Betrekkelijk toevallig kwam mij dezer da gen een Kerkbode van 1914 in handen, waarin reeds hartstochtelijk door den Poortwachter (Ds. S. Huisman) een pleidooi voor meerdere gezangen werd gehouden. Hij verhaalt hoe een jong predikant de wenschelijkheid had uitgespro ken den kleinen Gezangbundel„Eenige gezan gen", uit te breiden. Een ouderling vermaande hem daarover, 't Was treurig dat de jongere predikanten zoo ontrouw werden aan de vade ren. Wat zou zijn vader, een der voormannen van de Afscheiding (Prof. L. Lindeboom) daar wel van gezegd hebben Hij kon daarop ant woorden, dat zijn vader reeds 40 jaar terug openlijk in een brochure de wenschelijkheid van uitbreiding van den Gezangenbundel had betoogd! 't Is vrijwel onder ons jongeren, vergeten, dat in het jaar 1875 Prof. L. Lindeboom (toen pre dikant te Zaandam) een boekje schreef, getiteld: „De Christelijke Gereformeerde Kerk. Een en ander over haar toestand, roeping en toekomst, aan de ernstige overweging ook van de geloo- vigen buiten haar aanbevolen". (Van dit boekje verscheen zelfs een tweede, veel vermeerderde druk.) In dit werkje schrijft deze vader der Scheiding letterlijk „Ons kerkgezang is weinig geschikt om de stichting te bevorderen. We er kennen 150 psalmen en zingen er... nog geen 30. Voor een goed deel ligt dat aan de zangwijzen. Herziening daarvan zou geen weelde zijn. En de berijming inderdaad, er zijn wel psalmen en verzen, welker berijming naar vorm en inhoud te wenschen overlaat. En nóch in de lijdens weken, nóch op de Christ, feestdagen, nóch bij het Avondmaal kan de Gemeente de waarheden des Nieuwen Testaments zingend belijden en er zich mede stichten. Hoe langer hoe meer wordt het ons duidelijk, dat, even rechtmatig als de afkeer is van een groot deel der z.g. Evangeli sche gezangen en haar gedwongen invoering, de traditioneele antipathie tegen „gezangen" bij ve len in onze kerk ongeestelijk, tegen Gods Woord strijdende, en het geestelijk leven schadende is... Is het nu nog niet, lang zal het toch niet meer kunnen duren of de Synode zal over geestelijke liederen moeten handelen". Lang niet meer duren Dat schreef Prof. Lin deboom in 1875. We leven nu in 't jaar 1932. Nu zal 't misschien niet lang meer duren, dat een klein bundeltje aan de kerken zal gegeven worden, 't Wordt dan toch ook wel tijd. De broeders en zusters, die nu nog tegenstanders zijn, zullen waarschijnlijk nooit gewonnen wor den, omdat ze voor argumenten niet willen wij ken. Bovendien is in rapport op rapport de kwestie nu wel van alle kanten voldoende be licht. De paar star-conservatieven mogen toch alle vooruitgang in ons kerkelijk leven niet tegen houden. Meer dan sommigen denken wordt naar verrijking van het lied gesnakt. Ds. G. F. Kerk hof, de vroegere redacteur van ons Kerkblad, was een zeer gezien man in heel de provincie, 't Is misschien wel goed nog eens te laten af drukken, wat deze redacteur in 1914 in ons blad schreef „Daar is (n.l. tegen het bevestigend en wèl- geargumenteerd antwoord van den „Poortwach ter" op de vraag of nieuwe Gezangen in de Geref. Kerken noodig en gewenscht zijn) dunkt ons niets tegen in te brengen, dat steekhou dend is. Het werd in onze kringen reeds meermalen opgemerkt, hoe verkwikkend het was op onze Zeeuwsche Zendingsdagen Zendingsliederen te kunnen zingen, en wel een ander lied dan den 87sten Psalm. Waarom toch zouden we alleen als kinderen heerlijke Kerstliederen mogen zin gen, en niet als volwassenen in het Bedehuis saamvergaderd Kon het soms niet zijn tot Gods eere Zou het niet strekken tot onderlinge stich ting Zou 't ook niet bevorderlijk zijn tot ver zekerdheid des geloofs, die nu bij de Oud-Tes- tamentische liederen zingenden zoo dikwerf nog wordt gemist Het zingen van Nieuw-Testamentische Ge zangen behoort tot de goede werken, welke wij tot eigen geestelijke schade onaangeroerd laten. Daarin kan en mag niet met geweld verandering gebracht. Maar door hen, die tot voorlichting en leiding der gemeente geroepen zijn, moet klare wijn geschonken. Men misleide niet de schare door haar in conservatisme te stijven. Als de opinie der gemeenteleden gewonnen is voor het Nieuw-Testamentische lied en onze God geeft ons den goed-Gereformeerden poëet, dan zien we voor opgewekt leven in onze Kerken een nieuwe toekomst dagen. We moeten daar ook om bidden. Dat is Sions welvaart bevorderen." Kort geleden meldden de bladen, dat de ge meente van Leiden haar predikant een vrij lied had toegezongen. Leiden kwam in last. Maar de gemoederen werden gerustgesteld, toen bleek dat dit vers na den slotzegen was ■gezongen Ik heb zelf al 15 jaar de gewoonte om op 't Kerstfeest, wanneer de Engelenzang onderwerp der preek is, na den zegen de Engelenzang te laten zingen. Nimmer werd daar gelukkig eenige aan merking op gemaakt. Wèl werd opgemerkt 't moest toch niet noo dig wezen het zingen van de Engelenzang buiten den dienst te sluiten. Inderdaad ligt daar iets pijnlijks in. Toen 'k hier in Zaamslag verleden jaar die zelfde gewoonte volgde vond 'k 's avonds een brief in mijn bus. Zou Maar daar las 'k van een ouderling, die dich terlijk aangelegd is O hoe heerlijk, o hoe treffend Wat een blijdschap, zielverheffend, Met den Kerstdag in de kerk. Wat een loflied In gedachten Voelde ik mij, of 'k ook mocht wachten In het veld van Bethlehem enz. Het lied was onderteekendOntboezeming van een medegenieter van het heerlijke Eere zij God Waarlijk de tijd is nu rijp. Moge God ons straks een bundel liederen geven van diepe, geestelijke schoonheid, rijp naar vorm en inhoud A. B. W. M. KOK. ONS GEZINSLEVEN EN DE HEILIGE SCHRIFT. 9. Een vreeselijk verzoek „Hoe komt het kind er toe Hoe is het mo gelijk, dat zoo iets verkeerds en in-droevig aan de kindermond ontsnapt Je staat er ontsteld van Dat had ik toch niet verwacht Wat valt me dat tegen Is dit zoo'n ongewone klacht Wel neen, ge kunt ze dagelijks hooren. En niet alleen van ouders, die met het Woord Gods rekenen ook van anderen. Dat is wel een bewijs, hoe droevig algemeen die klacht is. Nu slaan we de Heilige Schrift weer op. Die ons steeds volle, echte, onomwonden Waarheid geeft. Ons tot ernstige waarschuwing en leering. De geweldige feiten, die ons dwingen tot na denken. En tot verootmoediging en tot biddende waakzaamheid. In Marcus 6, vers 16 tot 29, wordt ons mede gedeeld het droevig gebeuren betreffende de onthoofding van Johannes de Dooper. We kun nen ons goed voorstellen, hoe bij het lezen van dit Schriftgedeelte aan tafel een rilling vaart door de leden van ouders en kinderen, als daar beschreven wordt, hoe het dochtertje van Hero- dias de ijselijke woorden spreekt„Ik wil, dat gij mij nu terstond in een schotel geeft het hoofd van Johannes de Dooper En dat was nog wel een meisjeUit de hoogste en beschaafde kringen Aan een feest- disch gezeten ter eere van een koninklijken va der, die juist verjaarde Wat een ontstellend verzoekNeen, het woord verzoek is nog te zwak er staat uitdruk kelijk bij, dat zij het „eischte En de inkleeding van haar eisch doet dat gevoelen bij elk woord. Denk aan dat „ik wil" en aan dat „nu ter stond" en aan die „schotel Een vreeselijke eisch Hoe kwam het kind er bij En o, dan wordt het nog benauwenderze vroeg het op aanstoken van haar moeder Hier stokt onze stem. Hier weigert onze pen! Welk een gezinsleven „Ze hebben Mij verla ten wat wijsheid zouden ze nog over houden?" Hoor ik daar iemand zeggen „Maar zooiets is dan een afschuwelijke uitzondering Daaraan behoeven wij in onze Christelijke gezinnen nu toch minder herinnerd te worden. Zoo iets wer pen wij natuurlijk met verachting verre van ons!" Laat mij u mogen opmerken, dat de Heere met het vermelden van deze geschiedenis tot in bijzonderheden toch nog wel een andere bedoe ling zal hebben. U hebt gelijk, als ge zulk een gezinsleven, waaruit zulke ontzettende gevolgen voortkomen, afschuwelijk noemt. Want dat is het. Maar vergeet niet, dat dit dwaze en be dorven en verdorven kind ook niet opeens en plotseling zoo geworden is. De haat tegen dien predikenden boetgezant is langzamerhand en stelselmatig aangewakkerd. En dat wel voor namelijk door de invloed van haar booze moe der. Zóó, dat Herodes er op dat vreeselijk oogenblik zelf voor schrikt, er van terugdeinst, al was het maar een oogenblikje. Waarop moet hier de sterkste nadruk vallen: op dat diep beklagenswaardige kind, of op die ontaarde moeder, of op dien ellendigen vader De ontzettende gevolgen van een verwaarloosde of verkeerd ingerichte opvoeding grijnzen u hier in alle opzichten tegen. En die zeggen ons „waaktWaakt in uw woorden, in uw daden, in uw voorbeeld, in uw denken en doen en laten O, uw gezinsleven is onnoemelijk veel be ter Ik geloof het, vast en zeker. Maar dat neemt niet weg, dat toch uw waakzaamheid hoog noodig is en blijft. Misschien wel noodiger naarmate gij meent, het al aardig ver in uw ernst en toewijding daarbij gebracht te hebben. Be denk, dat de zonde woont en werkt in elks hart; die gaat de gedachten en overleggingen beder ven dan komt het tot woorden en die woorden brengen weer tot daden. De weg der zonde gaat heel dikwijls niet sprongsgewijze naar de diepte, maar meer als een hellend vlak Doch niettemin: vast en zeker naar de diepte Van W. te W. DANKDAG. 2 November D.V. zal in de meeste plaatsen van Nederland de jaarlijksche Dankdag worden gevierd. Onderscheidene gemeenten mogen deze viering met het oog op de plaatselijke toestan den verzet hebben op een anderen datum, in elk geval is November de Dankdagmaand. De gemeente wordt geroepen tot dank van wege Gods zegeningen. Hij was het, Die het jaar kroonde met Zijne goedheid, want 1932 zal in de geschiedenis bekend blijven als een oogstjaar bij uitnemendheid zestig en hon derdvoud Waarlijk „Zijn voetstappen druipen van vet tigheid". De weelde van dezen zomer predikte ons Gods genade en het gedenken van Zijn ver bond. Waar men ook kwam, ieder, die nog rekening hield met een hoogen Macht, moest erkennen, Gods weldaden Zijn groot. Er is nu zeker reden, dat wij Dankdag voor het gewas houden. Deden wij het niet, het zou van ondankbaar heid spreken, wijl Hij ons zooveel gaf. Toch ligt over dezen Dankdag de somberheid onzer tijden. Wonderlijk, aan de eene zijde overvloed en aan de andere zijde crisis. In het wereldleven kraakt het. Welk een strijd om het economisch leven in stand te houden In ons land overvloed door den oogst en tegelijkertijd een doorgaande ver arming en verzwaring der lasten. Alle landen ondergaan hetzelfde lot. Het leert ons onze afhankelijkheid. Het heele wereldbestuur is in Gods handen, ook de dis tributie der goederen, al gebruikt de Heere daarvoor menschen. Hij laat ons zien in onzen tijd temidden der zegeningen, dat Zijn hand nog niet is verkort. Ook niet in Zijn gerichten. Daarom roept Dankdag ook tot gebed. Te bidden hebben wij met belijdenis van onze zon den en onze ontrouw, voor ons land, voor heel de wereld, dat God zijn machtswoord spreke, opdat de volken uit dezen overvloed het hunne mogen ontvangen. Als wij kunnen bidden, kennen wij ook de

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1932 | | pagina 1