No* 38
Vrijdag 16 September 1932
46e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND*
UIT HET WOORD*
DADERS DES WOORDS.
ZEEUWSCHE KERKBODE
REDACTIE: Ds. A. C HE IJ TE KOUDEKERKE cn Ds. D. SCHEELE TE MIDDELBURG.
MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE cn R. J. VAN DER VEEN
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling ƒ2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA LITTOOIJ G OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten. Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
NAAR ZARFATH.
I. Wat zij gaf.
En zij ging heen, en deed naar het
woord van Elia.
1 Kon. 17:15.
Die had nu eens gebrek Geen brood in huis
alleen nog het laatste restje meel en het onder
ste uit de olieflesch, om het laatste broodje te
bakken. Dan wist ze geen uitweg meer, de dood
stond reeds te wachten. En 't ergste was die
kleine, lieve jongen zijn oogen glommen nog
zoo sterk, te sterk, omdat hij reeds zoo mager
was maar overmorgen zou zij hem moeten te
leurstellen moeder heeft geen boterham voor
jou.
Toen vroeg die man Gods, die bij haar kwam
staan, toen zij buiten de stadspoort het hout
zocht voor het laatste vuur, of zij hem wat
brood wilde halen. En op haar armoeuitleg ant
woordde hij Vrees nietga heen, doe naar
uw woord maar maak mij eerst een kleinen
koek daarvan, en breng mij dien hier want de
HEERE, Isrels God zegthet meel in de kruik
zal niet verteerd worden, en de olie der flesch
zal niet ontbreken tot op den dag, dat de
HEERE regen zal geven op den aardbodem.
En zij ging heen, en deed naar het woord
van Elia.
Welk een geloofsgehoorzaamheid
Zij gaf al wat zij had haar meel, haar olie,
haar hout, haar arbeid. Ja, nog veel meer zij
gaf ook haar kind, haar eenigste. Zij doorstond
zijn vragenden blik en toen het brood klaar
was, sneed zij 't niet voor hem aan zij liet hem
wachten en zij ging en bracht het brood naar
den man Gods
Alleen zeide zij tot haar zoon de HEERE
zal je helpen, want Hij heeft het gezegd.
Ik ben verbaasd over zulk een geloof en over
die geloofsgehoorzaamheid.
En zij woonde maar aan de grens van Israël,
zij hing er nog maar losjes bij zij had Jehova's
wonderen uit de tweede of derde hand gehoord.
Maar zij had ze goed gehoord en zij had ze
geloofd. Ook de ramp, die Israël getroffen had,
dat het maar niet wilde regenen en dat alles
verdorde en dat er een groote hongersnood was
gekomen, waarvan zij ook de dupe was gewor
den, was van God Dat geloofde zij.
En toen de zware eisch van den Godsman zoo
onverwacht tot haar kwam, twijfelde zij niet
over haar weg, maar zij ging heen, en deed naar
het woord van Elia.
Gods Woord voorop
Zoo wordt het ons hier in allen eenvoud ge-
teekend. Ons brood is veel, ons kind is zeer
veel, Gods Woord is alles. En aan des HEE-
REN eisch en belofte moeten alle dingen in ons
huis ondergeschikt zijn. Zij behoeven er niet
buiten te staan wij mogen wel voor ons brood
en voor onze kleeding en voor de voeding en
opvoeding onzer kinderen zorgen en werken
wij moeten dat zelfs maar voor alles en
boven allen uit staat en geldt het woord onzes
Gods Een moeder heeft haar zoon en ook haar
dochter lief, maar als zij het kind boven haar
God stelt, dan bederft zij het kind en verderft
ze het leven.
Christus voor alles heeft eens onze vorste
lijke moeder gezegd, en in den duren tijd, dien
wij beleven en bij het minder worden van de
olie in de flesch zullen alle christen-moeders
ditzelfde woord blijven zeggen en betrachten.
De zorgen van den dag hebben geweldigen in
vloed, en hout te zoeken, omdat de kolen te
duur zijn, is geen gemakkelijk werk, maar nog
staat de groote Profeet, Christus, bij iederen
arme en vraagt met klemmenden ernstvrees
nietga heen, doe naar uw woord maar geef
Mij eerst mijn deel
Gezegend kind, dat zulk een moeder heeft,
die altijd gaat, en doet naar het Woord des
HEEREN.
Gezegend volk, dat zulke vrouwen heeft.
Gezegend de man, die ook in de benardste
omstandigheden van zijn wederhelft mag hooren:
Gods Woord voorop
Ik ben beschaamd. Mijn handen houden nog
zoo vast.
Ik vergeet zoo vaak, dat al wat ik bezit, een
gave is van U, o God Mijn brood, mijn huis,
mijn werk en ook mijn kinderen. Gij hebt, o
Isrels God, mij met Uw volk zoo rijk bewel-
dadigd wij hebben geen hongersnood, de tarwe
is overvloedig wij wonen ook niet aan de grens
van het Christendom, maar Gij zijt in ons mid
den Uw Woord en Uw sacramenten zijn bij
onsen altijd weer vernieuwt Gij Uw gunst
te onswaart.
En waarom dan beschaamt mij die weduwe
van Zarfath
Is het, omdat ik U niet ken? Gij maaktet Zelf
u vroeg bekend. Is het, omdat Ik U niet acht V
Gij zijt groot en hoog verheven Is het, omdat
ik U niet liefheb
Heere, gij weet alle dingen, gij weet, dat ik
U liefheb.
Wat is het dan, dat mij zoo klein maakt in
Zarfath
Is het, omdat ik zelf niet klein genoeg ben,
niet genoeg Uw knecht Is de gehoorzaamheid
des geloofs mij nog zoo streng is het woord
der menschen of mijn eigen verstand nog te
veel baas
Gij zijt Almachtig, Uw Geest is sterk, Uw
Woord is met krachtwil dan mij dien eenvoud
schenken, dien Gij gaaft aan die moeder in Zar
fath, en laat de gehoorzaamheid mij de vreugde
doen smaken, van Uw kind te zijn.
En leer Gij mij, mijn gaven U te geven, op
dat Gij geprezen wordt, en opdat mijn meel in
de kruik niet verteerd worde, en mijn olie in
de flesch nooit ontbreke.
N. E. BEUKEMA.
JEUGDGEVAREN.
Groot is nu de belangstelling in en de zorg
voor de jeugd. Van dat alles getuigen de vele
organisaties, die zich op het terrein van den
arbeid onder en voor de jeugd bewegen.
Om dien arbeid zoo goed mogelijk te kunnen
verrichten worden door bekwame en geleerde
mannen diepgaande studies gemaakt om de jeugd
toch vooral goed te kennen en alzoo haar noo-
den en behoeften.
Als vrucht van een en ander is het schier
een spreekwoord geworden „Voor de jeugd is
het beste nog nauwelijks goed genoeg".
We hebben voor dat alles groote waardeering.
We zouden het niet gaarne willen missen. Het
is naar den eisch van Gods Woord dat de op
voeding van de jeugd zoo goed mogelijk zij. En
het te vondeling leggen van de jeugd om dan
maar af te wachten, wat er van terecht komt,
is daarmee in lijnrechten strijd.
Alleen maar, bij de resultaten van die diep
gaande studie en bij de toepassing daarvan op
het practische leven, mogen we niet over 't hoofd
gaan zien eenige eenvoudige waarheden, die we
al kenden voor we aan die diepgaande studies
toe waren.
Zoo'n waarheid belijden we in Zondag 3 van
den Catechismus en dat wij alzoo verdorven zijn
dat wij zonder wedergeboorte ganschelijk
onbekwaam zijn tot eenig goed en geneigd tot
alle kwaad.
Aan diezelfde waarheid worden we herinnerd
in de berijming van het „Onze Vader" Hier
komt nog vleesch en wereld bijAi, sterk ons
dan en maak ons vrij.
En die waarheid mogen we niet vergeten,
wanneer we denken over de vraag, wat eerbare
kleeding is. Oneerbare kleeding is naar de
uitlegging van Ds. van Andel van 1 Tim. 2:9
een kleeding, die er op berekend is om de vlee-
schelijke lusten op te wekken. En die kleading
is in strijd met het zevende gebod. Omdat ons
lichaam en ziel tempelen des H. Geestes zijn,
zoo wil Hij, dat wij ze beide zuiver en heilig
bewaren daarom verbiedt God alle onkuische
daden, gebaren, woorden en gedachten, en wat
den mensch daartoe trekken kan. (Zondag 14.)
En dat nu de oneerbaarheid in de kleeding,
valt onder dit gebod, en een groote verzoeking
is voor een mensch, die een verdorven natuur
heeft, werd reeds voor jaren uitgesproken door
Jonkvr. Hartsen. Dus niet door een vrouw van
een afgelegen dorp, of uit een burgerlijk milieu,
bij wie men alsof dat vanzelf sprak een
zekere geborneerdheid onderstelt, die dan aan
haar woorden de beteekenis zou ontnemen,
maar van een vrouw uit de allerhoogste kringen,
wier vader Minister is geweest van Buitenland-
sche Zaken.
Deze vrouw schreef reeds voor jaren
„Het verbaast mij eigenlijk, dat niet me
nigmaal reeds, een kreet van verontwaar
diging is opgegaan uit het midden der
Christelijke kringen, om te protesteeren te
gen de schaamtelooze wijze, waarop zelfs
Christenvrouwen zich kleeden Het schijnt
wel alsof het woord „eerbaar" en „kuisch"
geen beteekenis meer heeft voor ons tegen
woordig vrouwelijk geslacht en men er juist
op uit is, om zoowel door ergerlijke korte
rokken als door laag uitgesneden japonnen
en bloote armen, zooveel mogelijk de aan
dacht te trekken en alle besef van kiesch-
heid en ingetogenheid met voeten getreden
wordtO, als de Christenvrouwen eens
bedachten welke gesprekken uitgelokt en
welke begeerten door de tegenwoordige
wijze van kleeden opgewekt worden, zij
zouden zich ongetwijfeld diep beschaamd en
zelfs schuldig voelen
En iets verder
„Als tegenwoordig op perron, in trein en
tram, door mannen allerlei lichtzinnige ge
sprekken gehouden worden over het uiterlijk
der vrouwen en het eene woord menigmaal
aanleiding geeft tot het andere, dan vraag
ik mij af, of God ook in deze de vrouw
niet schuldig zal verklaren, die door haar
schaamtelooze kleeding aanleiding gaf tot
gedachten en gesprekken, die de harten ver
ontreinigen en den mensch verlagen."
Met twee dingen moeten we dus ook bij
den arbeid onder de jeugd rekening houden.
Allereerst met de waarheid, dat de verdorven
heid der menschelijke natuur een mensch vat
baar doet zijn voor de verleiding en dat we dus
en dat is het tweede gedachtig aan de
bede „en leid ons niet in verzoeking" hier een
taak hebben om de verleiding, zooveel als ons
mogelijk is, te voorkomen.
Nu is het ongetwijfeld waar, dat we bij de
bepaling van wat eerbaar geacht kan worden
ook te rekenen hebben met den tijd, waarin we
leven en de omstandigheden waarin we ver-
keeren.
Wat in den eenen tijd noodig geacht wordt,
zal in een anderen tijd overbodig kunnen zijn.
Als de ziekte van Weil slachtoffers maakt onder
de zwemmers, door besmetting van het water,
zal menigeen zich het genot van die sport ont
zeggen. Het zwemmen wordt dan gevaarlijk ge
acht niet in zichzelf maar in dien bepaal
den tijd dat die besmetting zich voordoet. Wan
neer besmettelijke ziekten uitbreken achten we
onderscheiden maatregelen noodzakelijk, die we
in gewone tijden niet nemen.
Zoo zou het ook denkbaar zijn, dat er een
tijd was, waarin het gevaar van verleiding zeer
gering was, bijv. in een zedelijk zeer hoog staan-
den tijd. Een tijd, dat een krachtig, hoogstaand
zedelijk leven, aanstonds een opkomend ver
keerde neiging deed onderdrukken. In zulk een
tijd zou men dan nog redenen kunnen vinden
om op het terrein van de eerbaarheid der klee
ding niet al te strenge eischen te stellen, daar
het gevaar van een oneerbare kleeding immers
gering zou zijn.
De vraag is dus leven we nu in een tijd,
waarin het zedelijk leven zoo hoogstaand is, dat
het de kracht in zich heeft, mogelijke bedreiging
door een oneerbare kleeding, aanstonds af te
wenden
Ook die vraag moeten we dan nog bezien.
HEIJ.
Naschrift.
Heel van uit Utrecht ontvingen we een brief
van een jeugdigen broeder, met de meedeeling,
dat in een Gereformeerde familie let wel
in een Gereformeerde familie ons artikel van
2 Sept. j.l. aanleiding had gegeven tot groote
vroolijkheid. Ze ging in die Gereformeerde
familie echter gepaard met een zekere vrees
de vrees n.l. dat we door dat en een mogelijk vol
gend artikel de Geref. levens- en wereldbe
schouwing bij buitenstaanders in opspraak zou
den brengen en men daar zou gaan meenen, dat
volgens die beschouwing in een paar bloote
kinderbeentjes de onzedelijkheid zou gemanifes
teerd worden.
Nu is er lachen en lachen. Er is ook een la
chen van het onverstand. En wanneer dat on
verstand zich manifesteert bij jonge menschen,
dan kan men nog hopen, dat het met de jaren
wel verdwijnen zal.
Want van onverstand gesproken sinds
wanneer worden kinderen van 16 jaar gerekend
onder de kindertjes, die nog kinderbeentjes
hebben
De heer Grashoff schrijft en dat lijkt ons
juist „een kind van 15 jaar kan met bloote
beenen een gansch onschuldige verschijning zijn.
Een vrouw van 15 jaar (er zijn kinderen en er
zijn vrouwen van dien leeftijd) kan een wulp-
sche verschijning, zijn."
En dan spreekt men van onschuldige bloote
kinderbeentjes
ONZE GESCHIEDENIS.
XXVIII.
De strijd verscherpt.
In 1876 nam de Heere onderscheidene van
de voormannen, die ijverden voor de eere Gods
op kerkelijk en staatkundig gebied, weg. Jongen
en ouden vielen Kuyper moest gedwongen rust
nemen, teveel had hij van zijn krachten gevergd.
Donker was de toekomst, maar toch hield de
toekomst in zich, de profetie van den helderen
dag, wijl de zaak, die deze mannen voorstonden,
Gods zaak was, die niet zou laten varen het
werk Zijner handen. Men bleef strijden en voor
al de aannemingskwestie bracht vele gemoederen
in beweging. Door een besluit der synode wer
den de kerkeraden niet langer meer gedwongen,
loochenaars van de heilsfeiten als leden in te
schrijven. De kerkeraad mocht in dezen zelf be
slissen en dezulken afwijzen. Maar door dit be
sluit werd in den grond der zaak de leervrijheid
getolereerd. Het stond den kerkeraden ook vrij,
dezulken aan te nemen. En toen kreeg men het
volgende, dat moderne catechisanten uit recht
zinnige gemeenten en omgekeerd, belijdenis af
legden in gemeenten, waar hun overtuiging de
heerschende was, om dan met attestatie naar
hun eigen gemeente terug te keeren. De synode
wilde zoo van beide wallen eten modernen en
orthodoxen tevreden stellen. De rechtzinnigen
maakten van het toegestane recht gebruik, ter
wijl terwille van de modernen, het reglement op
het Godsdienstonderwijs alzoo werd gewijzigd,
dat in het vervolg bezwaren tegen de geloofs
overtuiging der aannemelingen geen grond zou
den geven tot afwijzing, indien slechts op de
gestelde vragen toestemmend werd geantwoord.
Om verdere tegenwerking te verhinderen, werd
nog bepaald, dat de predikanten hadden te be
slissen over de kennis, de ouderlingen waren
niet meer dan figuranten. Het modernisme kon
tevreden zijn. Natuurlijk moesten de orthodoxen
tegen zulk een besluit zich verzetten. Onder
scheidene kerkeraden besloten in dien geest, wijl
de synode zulk een recht niet kon worden toe
gekend. Natuurlijk was het mogelijk, dat broe
ders door verzet tegen synodaal besluit, in moei
lijkheden kwamen en om de zoodanigen nu te
steunen werd op de predikantenvergadering van
1879 een commissie van advies benoemd waar
deze echter zeer eenzijdig was samengesteld,
benoemden de Gereformeerden in de Hervormde
Kerk ook een commissie, bestaande uit 7 pre
dikanten en 7 ouderlingen. De eerste schrede,
die tot de vrijmaking der kerk leidde, was het
voorstel tot organisatie van verzet tegen syno-
dalen gewetensdwang. Het beginsel, in dit voor
stel belichaamd, hield in, de organisatie van 1816
onwettig te verklaren en binnen de grenzen van
de Hervormde Kerk, tegen kerkeraden en kerken
op te richten met volledige bevoegdheid over
de kerkelijke zaken. De eenige band met de
synode zou dan nog zijn, dat deze het admini
stratieve lichaam was. Op deze wijze verder
voortwerkend, meende men, dat het genootschap,
dat steunde op een onwettig besluit, aan de
vernietiging was prijsgegeven. Dit voorstel werd
op een vergadering, den 5den Juni 1879 te
Utrecht gehouden, door De Savornin Lohman
en Ds. van Schelven verdedigd. Het voor en
tegen werd besproken. Met bijna algemeene
stemmen werd het voorstel aanvaard, dat het
volgende inhield„De vergadering stelt voor,
aan de beide commissies van advies in overwe
ging te geven, een zoodanige regeling voor te
bereiden, dat alle gemeenten, die de Drie For
mulieren van Eenigheid als regel van kerkver
band aannemen, onderling zich door een gees
telijken band vereenigen voorts al dien gemeen
teleden, die zich in den tegenwoordigen toestand
niet als gemeente kunnen verzetten, de middelen
aan te wijzen, om zich bij die vereeniging aan
te sluiten, zonder tot uittreding van het genoot
schap te worden gedwongen". (Rulmann's strijd
voor kerkherstel.)
M.
SCHEELE.