No. 36
Vrijdag 2 September 1932
46e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND.
UIT HET WOORD.
DADERS DES WOORDS-
ZEEUWSCHE KERKBODE.
REDACTIE: Ds. A. C HE IJ TE KOUDEKERKE en Ds. D. SCHEELE TE MIDDELBURG.
MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R, J. VAN DER VEEN
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA LITTOOIJ 6 OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
ALS EEN ZEGEL.
Zet mij als een zegel op uw hart,
als een zegel op uw arm
Hoogl. 8 6a.
Ontvangen genade doet vragen om meer ge
nade. Ook het geestelijk leven vraagt om voeding
en sterking. Daarom is de geloovige ook nooit
geheel voldaan en bevredigd. Gods kind zegt
als tevreden en toch niet tevreden, als verza
digd en toch hongerende, als hebbende en toch
als zich uitstrekkende of men 't ook grijpen
mocht.
Wanneer ge Gods liefde in Christus hebt
mogen ervaren, dan kan bij u niet uitblijven de
smeeking om steeds nauwer verbonden te wor
den en met kracht versterkt te worden door
Zijn Geest in den inwendigen mensch, opdat
Christus door het geloof in het hart wone en
ge in de liefde geworteld en gegrond zijt.
„Zet mij als een zegel op uw hart, als een
zegel op uw arm." Zoo bidt de Bruid hier in
antwoord op het woord van haar Bruidegom.
Het zegel en de zegelring had groote waarde.
Het gaf aan het stuk of document, dat de drager
van dat zegel uitreikte, kracht en beteekenis.
Het zegel droeg men altijd bij zich. Soms aan
de hand, soms aan een snoer om den hals of
op het hart.
Zóó bezien, wordt deze bede van de Bruid,
om als een zegel gezet te worden op het hart
en op den arm van den Bruidegom, veelzeggend.
't Is een bede om nauwer in liefde verbonden
te worden met den Bruidegom. Of, om het nu
maar dadelijk Nieuw-Testamentisch over te
brengen, want over de oorspronkelijke beteeke
nis van Hooglied worde hier gezwegen het
is een bede om bevestigd, verzekerd te worden
in en van het heil in den Bruidegom Jezus
Christus.
Daar staat eerst op uw hart, en dan op uw
arm.
Het hart is de plaats van liefde, en bij den
Heere, tegenover den zondaar, van genade.
Dat eerst
Zich geborgen te weten in die rijke, wondere
genade, die daar woont in het hart Gods, daar
aan heeft Gods kind altijd weer en altijd meer
behoefte. Niet om aan die genade Gods telkens
weer te twijfelen, maar om er dieper in te
schuilen.
En dan ook op uw arm.
De arm spreekt van macht en van werk. De
arm draagt wat de liefde van het hart wil dra
gen. De arm werkt wat de liefde wil bewerken.
De Bruid weet dus wel wat zij vraagt, als zij
smeekt„Zet mij als een zegel op uw hart, als
een zegel op uw arm".
Het is een bede om openbaring, om betooning
van de liefde des harten en van de macht en
werking van den arm, beiden voor de ziel on
misbaar, en beiden ook vereenigd in dien Brui
degom, van Wien wij kunnen zeggen„Wat
Zijn liefde wil bewerken, ontzegt Hem Zijn ver
mogen niet".
Hoort en verhoort de Bruidegom die bede
van Zijn Bruidsgemeente
Maar we weten immers, dat Gods Geest, de
Heilige Geest der belofte, den geloovige ver
zegeld Wij weten immers ook, dat de Heere
zelf zijn zegel heeft „Want het vaste funda
ment Gods staat, hebbende dit zegelde Heere
kent degenen, die de Zijnen zijn en en dat
staat op den anderen kant van dit zegel
een ieder, die den Naam van Christus noemt,
sta af van ongerechtigheid" (2 Tim. 2:19).
Daar hebben wij een antxyoord op de bede
van de Bruid. Als zij vraagt„Zet mij als een
zegel op uw hart, als een zegel op uw arm",
dan antwoordt de Heere„Ik ken de Mijnen
en Ik weet waar gij woont". Dat kennen is ken
nen van genade en van verzegeling met en door
den Heiligen Geest. t
En ligt er in die bede der Bruid ook een
begeeren om den Bruidegom meer te leven, te
lieven en te loven, dan komt het antwoord
„Die den Naam van Christus noemt, sta af van
ongerechtigheid".
Dat antwoord schrikt het ware geloofsleven
nooit af, maar het verdiept en versterkt de bede,
die hier beneden blijft„Zet mij, Heere, als
een zegel op uw hart, als een zegel op uw arm..."
Kruiningen. J. KOOLSTRA.
TELEURSTELLEND ANTWOORD.
In de Kerkbode van 8 Juli j.l. maakten we
bezwaar tegen een artikel van den heer Gras
hof f in het Leidersblad van Juni, waarin deze
als zijn oordeel uitsprak, dat het niet lag op
den weg van den Bond voor Geref. Jeugd
organisatie om in de door dezen Bond georga
niseerde kampen voor meisjes van 1216 jaar
te verbieden, dat de meisjes daar met bloote
beenen liepen.
In het Leidersblad van Augustus geeft de heer
Grashoff op de door ons ingebrachte bezwaren
een antwoord en van dat antwoord kunnen we
niet anders zeggen dan dat het ons teleurstelt.
Om het belang, dat we aan deze zaak hech
ten, willen we ietwat uitvoerig daarop repli-
ceeren, waarbij we dan in dit artikel enkele bij
zondere punten bespreken om D.V. een volgend
maal op de kwestie van de eerbaarheid nader
in te gaan.
Als eerste nemen we wat de heer Grashoff
zegt over de taak der kerk.
Hij schrijft„Als het mogelijk ware in cijfers
en maten weer te geven wat een „eerbaar ge
waad" is, dan zou de kerk moeten vóórgaan,
die maten en cijfers moeten vastleggen, uit haar
samenkomsten moeten weren, al wat deze voor
schriften overtreedt en uitsluiten van haar ge
meenschap haar, die blijvend die voorschriften
vertreden.
Dan ware het voor ons heel gemakkelijk
Maar waarom eischt men van ons, wat men
van de kerk niet vraagt En om concreet te
1 zijn waarom heeft Ds. Heij DE „maten en
cijfers", die er dan volgens Z.Eerw. zijn of
moeten zijn, niet in den ordelijken weg kerkelijk
aanhangig gemaakt, terwijl hij eischt, dat wij in
onzen bondsarbeid onze beginselen aldus zullen
omzetten in cijfers
Met niet geringe verwondering namen we
van deze beschouwing kennis. Als we ze goed
begrijpen dan komt ze hierop neer, dat het de
taak der kerk (de geïnstitueerde kerk) zou zijn
om hier voorschriften te geven, wanneer het
mogelijk zou zijn hier cijfers en maten te geven.
Alleen dus omdat naar het oordeel van den
heer Grashoff het niet mogelijk is hier cijfers
en maten te geven zou de kerk hier niet een
taak hebben.
Naar deze redeneering zou men tot wonder
lijke dingen kunnen komen. Om maar een voor
beeld te geven. Is het mogelijk om voor een
school, waarop de kinderen der gemeente on
derwezen worden een reglement te maken Na
tuurlijk Moet daarom de kerk dat doen Neen,
zeggen we. Is het mogelijk om voor een Geref.
Jongelingsvereeniging, waarop de jongelingen
der gemeente gaan, een reglement vast te stel
len Natuurlijk Moet daarom de kerk dat doen?
Neen, zeggen we, dat is de taak van die Jon
gelingsvereeniging zelf. Hiermee is toch wel be
wezen, dat verschillende dingen op zich zelf heel
goed mogelijk zijn, maar dat toch naar de
onder ons geldende beschouwing de kerk
hier geen taak heeft. Althans niet in de eerste
plaats.
Wij maken immers een onderscheiding tus-
schen de kerk als instituut en als organisme. De
kerk predikt het Woord Gods, maar de toepas
sing van de beginselen van Gods Woord laten
we over aan de verschillende organisaties van
geloovigen. De kerk predikt de beginselen van
het Woord Gods, die gelden voor het staat
kundig en maatschappelijk leven. Maar de toe
passing daarvan laten we over aan de bijzondere
organisatie. Zoo blijft dus staan, dat, als het
naar ons oordeel mogelijk is aan te geven wat
een eerbaar gewaad is, het nog niet aanstonds
de taak der kerk is, hier voorschriften te geven.
En wanneer de heer Grashoff meent ons hier in
gebreke te moeten stellen, omdat wij nog niet
in den kerkelijken weg een voorstel dienaan
gaande indienden, wordt dat onderscheid tus-
schen de taak der kerk als instituut en als or
ganisme uit het oog verloren.
Wat echter, naar Gereformeerde beschou
wing, niet de eigenlijke taak der kerk is, kan in
buitengewone omstandigheden wel eens taak der
kerk worden. Wanneer de actie onder de ge
loovigen ontbrak, is het wel gebeurd dat de kerk
een School met den Bijbel oprichtte. En dan
was ze daar zeker toe gerechtigd. Maar dan
lag in die daad der kerk een veroordeeling, om
dat de geloovigen nalieten wat zij hadden moe
ten doen.
Zoo zou het ook hier kunnen gaan. Wanneer
een organisatie niet ernst maakt met de toe
passing van de beginselen van Gods Woord,
dan zou het de taak van de kerk weieens kun
nen worden, daarvoor zelf te gaan zorgen. Maar
dan zou daar een veroordeeling in liggen, omdat
die organisaties te kort schoten in het vervullen
van haar roeping.
En als het zoover zou moeten komen dan
zou de bepaling van wat „eerbare kleeding" is,
heusch niet zooveel moeite behoeven mee te
brengen. Dan zou veel te leeren zijn van de
Roomsche kerk. Gelijk bekend is, maakt men
daar niet de onderscheiding van de kerk als
instituut en organisme. Zoo kwam die kerk er
reeds toe in onderscheiden bisdommen voor
schriften te geven voor eerbare kleeding. En die
waren o zoo eenvoudig Japonnen, tot den hals
gesloten, met mouwen reikende over de elle
bogen en rokken tot ver onder de knieën en
natuurlijk kousen.
Het zou echter de eere van het Gereformeerde
leven te na komen, wanneer het noodig zou zijn
dat de kerk als instituut zoodanige bepalingen
zou moeten gaan maken. Hier ligt allereerst een
taak voor de uit het Gereformeerde leven op
komende organisaties, ook voor den Bond van
Geref. Jeugdorganisaties. Die Bond heeft allerlei
bepalingen gemaakt moest dat natuurlijk wel
doen. Onder die bepalingen mag o.i. in dezen
tijd niet ontbreken een duidelijke bepaling aan
gaande eerbare kleeding.
Gelukkig wordt dit ook nog verstaan. Met
blijdschap hoorden we van een M.U.L.O.-school,
waar men bepaalde dat meisjes zonder kousen
tot de school niet werden toegelaten. Dat was
een goede bepaling. En die moest de kerk niet
maken, maar zooals men daar begreep
de school zelf.
Laat men toch bij den arbeid onder de jeugd
er voor waken, dat het niet noodig wordt tegen
dien arbeid te waarschuwen. En wij voor ons
zouden de ouders sterk afraden hun dochters
van 1216 jaar te laten gaan naar een meisjes
kamp, waar men o.i. in strijd komt met de eer
baarheid.
Een tweede punt, willen we hierbij nog kor-
telijk bespreken, naar aanleiding van wat de
heer Grashoff ook schrijft„Hier dragen de
moeders in 't bijzonder, de ouders meer in 't
algemeen, de verantwoordelijkheid en niet de
kampleiding".
We zijn het daarmee niet eens. Ook de kamp
leiding draagt hier verantwoordelijkheid.
Laat men toch rekenen met de werkelijkheid.
Daar zijn veel moeders en ook vaders, die tegen
veel van wat nu gebeurt ernstige bezwaren heb
ben. Ze waarschuwen daartegen. Ze verbieden
die dingen. Ze stuiten daarbij vaak op tegen
stand van hun kinderen en hebben dan daarin
steun noodig. Neem het geval van dat niet dra
gen van kousen. De ouders willen dat niet. Het
kind vindt dat erg vervelend en zoekt naar een
argument om haar zin door te drijven. En dan
komt het thuis met de meedeeling, dat het in
het Geref. Meisjeskamp wel mag, om zonder
kousen te loopen. Ziet ge wel zegt het
kind dat het niet zoo erg is, want als het
zoo erg was dan zouden ze het daar wel ver
bieden. Voelt men dan niet, dat de taak van
die ouders buitengewoon wordt verzwaard.
Hier is een taak van de kampleiding, om de
ouders niet tegen te werken maar te helpen.
HEIJ.
DE GROOTE VERBORGENHEID.
II.
Wat wij wel verwacht hadden, is geschied.
Ons artikel over bovenstaand onderwerp in
het nummer van 19 Augustus j.l. vond geen
algemeene instemming.
Wij betoogden dat de huwelijkssluiting eerst
tot stand gekomen is na de kerkelijke bevesti
ging, die zelfs het belangrijkste element der hu
welijksvoltrekking genoemd moet worden.
Hierover nu ontvingen wij een schrijven van
een broeder uit Gelderland, die, te oordeelen
naar zijn Zeeuwschen naam en naar het feit,
dat hij onze Zeeuwsche Kerkbode leest, blijkbaar
uit onze provincie afkomstig is.
Wij zijn hem dankbaar en respecteeren de
zakelijke wijze, waarop hij zijn bezwaren ons
kenbaar maakte in den vorm van een vijftal
vragen, die ons voor de practische consequenties
van het door ons ingenomen standpunt plaatsen.
Gaarne willen wij antwoorden, temeer omdat
ons bleek, dat ook anderen precies dezelfde be
zwaren hebben.
Vraag 1 „Wanneer Uw principe het juiste
is, waarom laat U dan in de gemeente kennis
geven van de aangevraagde huwelijksbevestiging
en niet van de aangevraagde huwelijkssluiting
AntwoordDe uitdrukking „bevestigen" ziet
niet zoozeer op wat de burgerlijke Ovreheid
ondersteld wordt reeds gedaan te hebben, maar
beschouwt het huwelijk als een familieaangele
genheid. Het constitueerend element is de weder-
zijdsche overeenkomst van bruid en bruidegom,
waarbij dan komt de erkenning en toestemming
der ouders.
Zoodra de „ouders en momboiren voog
den)", gelijk het heet, de trouwbelofte hunner
kinderen hebben goedgekeurd, is het huwelijk
ten principale tot stand gekomen in de familie
kring. In Israël was het daarmee al afgeloopen
en kende men verder geen officieele huwelijks
voltrekking. Zie ons vorig artikel. Wij spreken
dus van kerkelijke Huwelijksbevestiging om
daarin twee principes te laten uitkomen
a. Het huwelijk komt tot stand door de over
eenstemming tusschen bruid en bruidegom, met
goedkeuring der „ouders en momboiren".
b. Deze vereeniging van man en vrouw is
niet voltooid, zoolang zij niet door den dienaar
des Woords in de gemeente van Christus be
vestigd, bekrachtigd is, waardoor het huwelijk
als „groote verborgenheid" wordt erkend in het
genadeverbond en in de kerk.
Wanneer wij dus een huwelijk kerkelijk „be
vestigen", gaan wij niet zoozeer bekrachtigen en
erkennen een acte der Overheid, maar een acte
der betrokken personen en hun familie.
Vraag 2.: „Waarom moet U het trouwboekje
hebben, alvorens de huwelijksbevestiging kan
plaats hebben
Antwoord Omdat ik mij als burger en als
christen te onderwerpen heb aan de Overheid,
ook wanneer die Overheid mij lasten oplegt,
waarmede ik het persoonlijk niet eens ben. Ver
der omdat ik liever geen boete betaal van ten
hoogste driehonderd gulden, of, bij herhaling
der overtreding, met een gevangenisstraf van
ten hoogste twee maanden. Dat ik het trouw
boekje of wat meer gewoonte is het be
wijs der burgerlijke huwelijksvoltrekking moet
inzien, alvorens tot bevestiging over te gaan,
ligt heusch niet aan mij, noch aan mijn kerke-
raad, maar aan de bepalingen der Overheid, die
wij betreuren en die, als het goed ware, nooit
in onze Wet hadden moeten staan
Wanneer wij het voor 't zeggen hadden, dan
zouden wij het bruidspaar eerst naar de kerk
laten komen en het daarna met een bewijs van
den kerkeraad naar het gemeentehuis zenden,
opdat de Overheid dan in verband met de
rechtsgevolgen kennis kon nemen van het door
de kerk voltrokken, of wilt ge bevestigde
huwelijk.
Vraag 3 „Waarom de kerkelijke plechtigheid
dan altijd na het gemeentehuis en nooit daar
vóór
Antwoord Omdat de Wet dit helaas voor
schrijft. Zie de beantwoording van vraag 2.
Vraag 4 „Als het toch een element van de
sluiting zou zijn, dan kan dit toch net zoo goed
eerst geschieden en daarna naar het gemeente
huis
Antwoord Neen, niet „net zoo goed", doch
beter, want de kerkelijke bevestiging is het be
langrijke element, dat dus de voorrang verdient,
maar wat, naar onze christelijke overtuiging
beter zou zijn, wordt in deze ons niet toegelaten
door de Wet. Zie boven.
Vandaar dat wij blijven aandringen op her
ziening der huwelijkswetgeving. Zie ons eerste
artikel.
Vraag 5„Waarom spreekt ons formulier dan
van een openlijk willen laten bevestigen in Gods
Naam der echtelijke verbinding
AntwoordDie verbinding kwam tot stand
door de wederzijdsche overeenstemming tusschen
man en vrouw. De kerk moet openlijk in Gods
Naam aan deze verbinding haar goedkeuring
hechten. Zie antwoord op vraag 1.
Onze broeder uit Gelderland schrijft nog
„Men zou door kunnen gaan met vragen".
Wij willen dat gaarne aannemen en kunnen
dan ook doorgaan met antwoorden, die ons
principe onverzwakt handhaven
De Huwelijkssluiting geschiede niet in het ge
meentehuis, maar in het Huis des Heeren, d.w.z.
in de Kerk.
Dat wij het nog eens beleven
Zoolang dit echter nog een vrome wensch
blijft, zullen wij dan ook consequent den moed
hebben te verklaren
Wij zijn getrouwd niet eerder dan na het
verlaten van het kerkgebouw, of liever van den
dienst des Woords en der gebeden, waarin ons
huwelijk bevestigd werd.
Middelburg.
D. RINGNALDA Jr.