No. 34
Vrijdag 19 Augustus 1932
46e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND.
UIT HET WOORD.
EEUWSCHE KERKBODE
REDACTIEDs. A. C. H E IJ TE KOUDEKERKE en Ds. D. SCHEELE TE MIDDELBURG.
MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA LITTOOIJ 6 OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
NIET TE VEEL.
Gewis Hij legt den mensch niet te
veel op, dat hij tegen God in het gericht
zoude treden.
Job 34 :23.
Dat is wel een woord vóór Job, maar niet
van hem. Dat maakt de waarheid die er in ligt,
voor ons zoo waardevol. Het houdt immers een
belijdenis in die voor een zoo-door-en-door be
proefd man als Job, erg moeilijk is uit te spre
ken. Wie dat woord geloovig, kan maken tot
de belijdenis van een beproefd leven, zulk een
heeft het rustpunt van smart gevonden. Maar,
zoo was het bij Job juist niét. Op het oogenblik,
waarop dat woord gesproken werd, had Job
geen geloof geopenbaard. Hij was zoo ingeno
men door de omstandigheden waarin God hem
plaatste, dat Hij niet alleen zijn eigen rechtvaar
digheid tegenover zijn vrienden verdedigde, maar
zelfs ook den Heere bijna uitdaagde om toch
maar eens te zeggen, waarom het dan noodig
was, dat hij juist zooveel leed en ellende onder
gaan moest.
De drie vrienden hielden daarom op van Job
te antwoorden, dewijl hij in zijn oogen recht
vaardig was (32: 1). Ze konden zoo toch niet
langer met hem redeneeren. Maar de Heere
houdt niet op met Job te spreken. Straks zal Hij
zelf in een onweder Job ondervragen, daarvoor
bereidt Hij den weg door middel van Elihu, die
de Geest van Gods wijsheid bezit.
Elihu neemt als allen zwijgen, het woord. In
toorn en bewogenheid des harten gaat hij Job
op een antwoord voorbereiden. Hij mag in zijn
leed zoo niet tot menschen en over God spreken,
want„Gewis Hij legt den mensch niet te veel
op, dat Hij tegen God in het gericht zou mogen
treden".
Het is dus geen woord van Job, maar wel een
woord voor hem. Hij kon het zelf niet zeggen,
vanwege de macht der beproeving waarin God
hem geleid had. Maar niettemin moest hij de
waarheid der woorden toch kennen en moest
hij het lèèren belijden. Daarom is dit woord
allereerst onderwijzend. Job moet zoo leeren
spreken „Hij legt den mensch niet te veel op".
Hij voelt zijn lijden nog te zwaar. Hij vindt het
heir der beproevingen nog te veel.
Het slaan van Gods Hand duurt hem nog te
lang. Tot de menschen heeft hij 't zoo gezegd
„des nachts zelfs doorboort Hij mijn beenderen,
en mijn polsaderen rusten niet" (30: 17). Door
de vèèlheid der kracht is mijn kleed verandert
18). Zoo geeft Hij weer zijn zielestemming.
Niet de zwaarte van een kortstondig leed, heeft
Job zoo over zijn God doen spreken, maar de
veelheid der beproevingen, de duur der slagen
Gods. Er komt geen eind aan de bitterheden.
Het is alsof de Heere het alleen op Job heeft
gemunt. Bij een vroeger heftig, maar kortstondig
lijden, sprak hij zijn belijdenis uit„De Heere
heeft gegeven, de Heere heeft genomen, de
Naam des Heeren zij geloofd Maar toen had
zijn smartenweg eerst zijn aanvang genomen.
Dat was het begin. Maar sinds hield het niet op.
De duur van zijn lijden, is de oorzaak van
zijn bitterheid. Het te véél benauwt hem. Het
eindeloos kastijden God is vrijmachtig, zeker,
tot een zekere grens. Als het zwaard van Gods
verschrikkingen na enkele slagen, maar weer
was ingetrokken, dan zou hij niet hebben ge
klaagd. Maar nu te veelHet duurt te lang!
We hebben niets van God te eischen, maar als
het altijd maar beproeving is, wat dan
Neemt het met de vrienden van Job, den be
proefden broeder niet al te kwalijk, dat hij zoo
spreekt.
Want in het te veel beproevingen, kan het
geloovig hart zoo zeer worden verschrikt. Wij
hebben overal grenzen, en wij bakenen alles af.
Wij meten en wij rekenen. Wij vergelijken, dat
doet de mensch met alles. Wij zijn beperkt.
Dat doet de mensch ook met het lijden, dat
God geeft. En als het er dan op lijkt, dat de
één alles krijgt, en de smart andere woningen
voorbijgaat, dan komt er bij het rekenen, waar
om ik, en een ander nietwaarom ik véél en
een ander niets, dikwijls de conclusie ik heb
te veel. Ik heb het zoo toch niet verdiend Zoo
zijn er ook in dezen tijd, dien God veel beproe
vingen zendt. In alle tijden zijn er geweest, die
het mikpunt leken van de slaande Hand des
Heeren.
De rust ligt alleen in de onderwijzing door
den Geest der wijsheid Gods, door wie Elihu
sprak„Gewis Hij legt den mensch niet te veel
op, dat hij tegen God in het gericht zou mogen
treden".
Die onderwijzing neemt het geloof alleen aan.
En om zoover te komen, moet de beproefde ziel
leeren te zwijgen tegenover het Woord Gods.
Dat is Jobs houding geweest tegenover Elihu's
rede. De drie vrienden hebben telkens wéér Jobs
tegenwerping moeten hooren. Maar Elihu, die
door den H. G. verlicht, Job vermaant en onder
wijst, antwoordt Job niet.
Hij hoort hem aan. Ook al is hij nog niet tot
de belijdenis van Gods rechtvaardigheid geko
men, hij zwijgt, maakt geen tegenwerpingen,
zegt geen woord, hij luistert. Hij laat zich onder
richten.
Zoo wordt hij voorbereid voor het spreken
met God, zijn Rechter, tegenover wien hij straks
louter zwijgen zal, en in dat zwijgen, vindt hij
straks zijn geloof weer terug en daarin zijn le
ven met God.
Niet daarom zendt God zooveel, opdat Job
door het al te veel aan beproevingen geprikkeld,
voor God zou treden, eischend verantwoording
van Zijn daden, maar opdat hij zwijgen zou. Hij
moet leeren zwijgen voor God. Beginnen met
Gods waarheid, door Elihu hem onthuld, dat
nooit de vele beproevingen tot doel kunnen heb
ben, dat de beproefde van God komt met het
vragen van rekenschap van Gods daden. Waar
gij een grens ziet en zegt daar moest de Heere
nu maar ophouden, nü kan het niet langer Zoo
kan ik niet meer in Gods rechtvaardigheid ge-
looven Daar is de grens niet. Er is niet een
te veel, niet een te lang, geen eeuwige duur in
de last die hij te dragen geeft, hij kent zijn
eigen doel. Hij weegt zijn eigen werk. Het is
goed, alles wat God doet. Hij zal het toonen,
Ook gij zult het verstaan, alleen als gij begint
met te luisteren naar, en te zwijgen voor de
verheven Goddelijke waarheid Gewis Hij legt
den mensch niet te veel op.
Maar daar blijft het in zulk een leven niet
bij. Job werd in 't minst niet geroerd door de
vele redeneeringen zijner vrienden, maar hij
zweeg levend stil, toen Elihu vol Goddelijke
wijsheid zijn woord deed hooren.
In het levend stil zijn tegenover het majestei
telijk woord des Heeren, begint Gods H. S. zijn
werk. Zoo komt Job weer terecht. In het zwij
gen tegenover het Woord, dat nog niet het zijne
was, maar tot hem kwam, is Job weer terecht
gekomen.
Zoo ontvangt hij ook de genade, dat de be
lijdenis, die hij vanwege de vele beproevingen
en twijfelingen niet uitspreken kon, maar die
God hem voorhield, nu weer de zijne worden
gaat.
Het woord van onderwijzing voor hem, wordt
straks een belijdenis van hem. Hij heeft het mo
gen zien, dat zijn tegenspoeden niet te veel
werden, en het slaan Gods niet te lang duurde.
Zijn treden in 't gericht met God, zijn recht
vaardigheid voor God, heeft hem diep bedroefd,
daarom verfoeide hij zich, en had berouw in
stof en asch (42:6). Later heeft hij beleden
en ervaren dat het gewis is, dat God den mensch
niet te veel op legt. Er is veel bitterheid in de
waarheid, dat de weg tot deze geloofsbelijdenis
vaak loopt door den diepen nacht van een zuch
ten over te veel kruis en smart. Daarom leere
God ons vroeg, te zwijgen tegenover zijn ont
dekkend woord.
In de begeerte naar Gods onderwijzing in
onzen weg van leed en tegenspoed, daarin ligt
onze rust. Als gij dat zoo maar niet verstaat,
dan is er het kruis van den Heere Jezus Chris
tus,'dat u het leert.
Als er van te veel sprake kan zijn, dan is
het daar. Want alle ongerechtigheden deed God
op Hem aanloopen. Op Hem heeft God alles
gelegd. Omdat Hij niet in het gericht voor God
trad, kan Hij ons ervoor bewaren, dat wij het
zouden doen.
Zijn kracht doet u veel kruis dragen. Veel
beproevingen aannemen.
Want achter Hem kunt gij het aan. Wordt
het niet te veel. Hij draagt Uw last daaglijks.
Heinkenszand. JOH. BOOIJ.
„DE GROOTE VERBORGENHEID."
Wanneer het elders ook is als in Middelburg,
dan blijkt de oeconomische malaise nog niet in
staat te zijn de trouwlust te beteugelen.
Wij hebben in deze maand niet minder dan
8 huwelijken te bevestigen 6 in eigen ge
meente, 2 elders.
Naar aanleiding van deze heugelijke feiten
gevoelen wij ons gedrongen iets te schrijven over
het karakter der kerkelijke Huwelijksbevestiging.
Het bleek ons dezer dagen dat daarover in
onze kringen geen volkomen eenstemmigheid
heerscht.
Sommige broeders en zusters zeggen„Het
huwelijk is eerst recht tot stand gekomen niet
in het gemeentehuis maar in het Huis des
gebeds als voor Gods aangezicht, in het midden
der gemeente, in het Huis des Heeren."
Anderen meenen dat de kerkelijke bevestiging
niet moet worden beschouwd als een wezenlijk
element der huwelijkssluiting.
De vraag is dus Wanneer zijn we getrouwd
bij het verlaten van het kerkgebouw na de
Huwelijksbevestiging of reeds bij het verlaten
van het gemeentehuis, nadat de burgerlijke Over
heid het huwelijk voltrokken heeft
Wij willen trachten op deze vraag een be
vredigend antwoord te geven.
Boven dit artikel plaatsten wij als titel„De
gröote Verborgenheid".
Deze uitdrukking is ontleend aan Efeze 5:32,
waar Paulus schrijft„Deze Verborgenheid is
groot, doch ik zeg dit, ziende op Christus en op
de gemeente".
Hier is sprake van het ontroerend geheim dat
het heilig huwelijk afdruk, voorbeeld, gelijkenis,
symbool is van het verbond tusschen God en
Zijn volk, tusschen Christus en Zijn bruids
gemeente.
Kerk en Staat hebben het huwelijk niet inge
steld.
Zij kunnen het alleen wettigen.
De Kerk wettigt voor God.
De Staat wettigt voor de menschen.
Maar het huwelijk zelf is van goddelijken oor
sprong.
En het Nieuwe Testament stelde „de groote
verborgenheid" tot een afspiegeling van die in
nige gemeenschap, welke de Heere in Christus
met Zijn gemeente onderhoudt.
De eenheidsband tusschen man en vrouw is
bestemd tot een „heilig huwelijk", waarin twee
menschen elkander hebben op te voeden en voor
te bereiden tot het Koninkrijk van Jezus Christus.
Daarom zegt Paulus ook in Efeze 5 „Wij
leven uit Christus, want wij zijn leden Zijns
lichaams, van Zijn vleesch en van Zijn beenen".
Dat is het groote mysterie.
Gelijk Eva hetzelfde leven deelachtig werd als
Adam, zoo wordt de Kerk hetzelfde leven deel
achtig als Christus, de tweede Adam. En om
dit groot geheim af te beelden zal een mensch
zijn vader en moeder verlaten en zijn vrouw
aanhangen en die twee zullen tot één vleesch
zijn (Efeze 5:31).
Dus Wanneer wij twee menschen de handen
inéén zien leggen, dan zien wij in dat huwelijk
achter den bruidegomJezus staan en achter
de bruidde gemeente
Vandaar dat het niet te veel gezegd is, wan
neer prof. Bavinck in „Het Christelijk huisgezin",
blz. 96 zoo sterk spreekt
„Als de Bruidegom de Bruid naar zijn
woning leidt, dan viert de liefde haar
schoonsten triomf en heffen hemel en aarde
hun zegelied aan".
En nu de vraagWanneer is deze groote
verborgenheid tot stand gekomen en officieel
erkend
Ook hier is vragen gemakkelijker dan ant
woorden.
Willen wij de lijnen zuiver trekken, dan moe
ten wij raadplegen de Schrift, de geschiedenis
en de ervaring.
Reeds in den patriarchalen tijd was de slui
ting van een huwelijk de zaak der ouders. Men
leze hierbij vooral Genesis 24. Na een kortere
of langere verloving brak de bruiloft aan in het
huis van den bruidegom of in dat zijners ouders.
Soms duurde deze bruiloft zeven soms veer
tien dagen. (Gen. 2922, Richteren 14, Lucas
14:8.)
Na dit vreugdevol feest, was het huwelijk
gesloten.
Vonden er dan heel geen godsdienstige plech
tigheden plaats
De Wet van Mozes zwijgt erover, maar het
is toch wel waarschijnlijk dat in de practijk de
huwelijkssluiting toch wel gepaard ging met een
bepaalde godsdienstige handeling. We lezen im
mers in Maleachi 2 14 dat „de Heere een ge
tuige geweest is tusschen u en de huisvrouw
uwer jeugd".
Soortgelijke aanwijzingen vinden wij in Spreu
ken 2:17 en in Ezechiël 16 8, 59 v. v.
Na de Schrift leert de kerkgeschiedenis ons
het volgende
Reeds in de oude kerk vinden wij de sporen
der Huwelijksbevestiging. Men ging uit van de
juiste gedachte dat het wezen van het huwelijk
lag in de overeenkomst tusschen man en vrouw.
Maar bij dit constitueerend element moest ko
men de erkenning van de ouders, van de bur
gerlijke Overheid naar het Romeinsche Recht
en van de Kerk. Dit laatste, opdat, naar het
woord van Ignatius, „het huwelijk niet naar het
vleesch maar naar God zou zijn".
De oude Christelijke kerk liet dus de huwe
lijkssluiting over aan den Staat, maar met mede
weten van den bisschop en de opzieners der
gemeente, die erbij tegenwoordig waren.
De priester bevestigde het huwelijk met enkele
huwelijksvragen.
Ook werd Gods zegen afgebeden en de echt
verbintenis door deelname van het bruidspaar
aan het Heilig Avondmaal bezegeld. Eerst dan
was het volgens Tertullianus „door den Vader
in de hemelen geldig verklaard".
Helaas kwam toen langzaam maar zeker de
overschatting van het religieus karakter der hu
welijkssluiting op in de Sacramenteele beschou
wing van de echtverbintenis.
De Reformatie heeft daarmee gebroken, maar
hield toch het kerkelijk huwelijk terdege vast.
Ds. C. Lindeboom schrijft in de Christelijke
Encyclopaedic, deel II, pag. 674 „Voor 't mee-
rendeel beschouwen de belijdenissen der pro-
testantsche kerken de kerkelijke bevestiging niet
als een wezenlijk bestanddeel der huwelijksslui
ting, maar achten die alleen wenschelijk om
practische redenen, n.l. ter voorkoming van ge
heime huwelijken en tot instandhouding van een
goede burgerlijke registratie. In onderscheiding
hiervan heeft de Gereformeerde Kerk in de ker
kelijke bevestiging niet iets bijkomstigs gezien,
maar een wezenlijk element van de huwelijks
sluiting. Niet als zou het huwelijk daardoor ont
staan wel echter ontvangt het daardoor zijn
officiëele sanctie voor het terrein van het Ge-
nadeverbond en kerk. De Synode van Dord
recht, 1574, sprak uit (art. 5), dat het huwelijk
behoorde tot „die dingen, welke ten deele ker
kelijk, ten deele politiek zijn."
Echter het is bekend dat de Overheid
eeuwen lang de huwelijkssluiting aan de Kerk
overliet, ook van personen, die niet tot de kerk
behoorden.
Burgerlijke sluiting viel samen met kerkelijke
bevestiging.
De predikanten traden als 't ware op als de
ambtenaren van den burgerlijken stand of wilt
ge als wethouders.
De Kerk was inzake de huwelijkssluiting or
gaan der Overheid en registreerde elke echt
verbintenis in haar trouwboeken, waarvan de
Overheid kennis kreeg.
[Daarnaast werden ook wel huwelijken geslo
ten voor getuigen. Met name denken wij nu aan
Schotland, waar in het dorpje Gretna-Green de
huwelijkssluiting was opgedragen aan den dorps
smid.]
Deze toestand, waarin het huwelijk uitsluitend
kerkelijk was, bracht echter allerlei misstanden
en om dat te verhelpen kwam het burgerlijk
huwelijk, volgens prof. Geesink, Geref. Ethiek,
II pag. 283, in ons land reeds in de 16e eeuw.
Wij betwijfelen of dit juist is, tenzij prof. G.
alleen doelt op huwelijken van Joden, die door
een regeeringscommissaris voltrokken werden.
Zeker is dat in ieder geval na de Fransche
Revolutie de Overheid de huwelijkssluiting aan
zich getrokken heeft, zoodat wat het Christe
lijk huwelijk betreft de toestand aldus werd:
Bruid en bruidegom beloven elkander trouw.
Zij „trouwen" dus.
Maar krachtens de beteekenis van het sociale
en religieuse element moeten de Staat en de Kerk
er kennis van hebben. Ja meer de Staat sluit
het huwelijk, waardoor het rechtsgeldigheid
krijgt en de kerkelijke bevestiging voltooit het
door de officiëele bevestiging in het genade-
verbond en in de kerk en door het afbidden