No. 33
Vrijdag 12 Augustus 1932
46e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND.
UIT HET WOORD.
KERKNIEUWS.
ZEEUWSCHE KERKBODE.
REDACTIE: Ds. A. C HE IJ TE KOUDEKERKE en Ds. D. SCHEELE TE MIDDELBURG.
MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA LITTOOIJ 6 OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
DE VERBORGENHEID DES HEEREN.
i De verborgenheid des Heeren is voor
degenen, die Hem vreezen.
Ps. 25: 14a.
Wat bedoelt de dichter van den 25sten Psalm
met deze uitdrukking „De verborgenheid des
Heeren" Heeft God Zich dan niet geopenbaard
in Zijnen algemeene en bizondere genade In
de zienlijke wereld en het geschapene, waarin
naar onze belijdenis, de schepselen zijn als let
teren Gods. In dat rijke boek der natuur, waar
zon en maan en sterren van Hem spreken, waar
boom en bloem en blad Zijne heerlijkheid ver
kondigen, waar de wereld vol is van Zijn glorie
en heerlijkheid.
Is daar niet een bizondere openbaring in de H.
Schrift, en zegt onze belijdenis ons niet, dat Hij
zich klaarder en duidelijker heeft geopenbaard
in de H. S. en zingt een onzer psalmen er niet
van
Des Heeren wet nochtans
Verspreidt volmaakte glans,
dewijl zij 't hart bekeert.
Is daar dan niet ten derde, de zeer bizondere
openbaring Gods, de godsopenbaring in Jezus
Christus God heeft zich geopenbaard in de
natuur, in de Schriftuur, in Zijnen eeniggeboren
Zoon Jezus Christus, het uitgedrukte beeld Zijner
zelfstandigheid en is dat alles dan niet de won
dere heerlijkheid van de Christelijke Kerk tegen
over eiken anderen godsdienst, pseudo-religie,
waarvan de belijders zoeken en tasten, of zij
Hem vinden mochten
En nu komt dat woord van „de verborgenheid
des Heeren" ons opschrikken midden in onze
rust. Behoort dit woord misschien tot de Oud-
Testamentische vroomheid, behoort deze zaak tot
den dienst der schaduwen?
Neen, geliefden, „de verborgenheid des Hee
ren is voor degenen, die Hem vreezen", zoowel
in den dienst der schaduwen, als in de Nieuw-
Testamentische gemeente. De H. S. spreekt van
de verborgenheid, die verborgen is geweest van
alle eeuwen en Paulus spreekt van de „verbor
genheid in Christus", Bij alle openbaring blijft
er eene verborgenheid en de teedere mystiek
dier verborgenheid wordt u geteekend in die
wonderschoone regels
Gods verborgen omgang vinden
Zielen, daar Zijn vrees in woont,
't Heilgeheim wordt aan zijn vrinden
Naar Zijn vreêverbond getoond.
Gods verborgen omgang, dat is, wat Prof.
van Dijk eens genoemd heeft „datgene wat er
omgaat in den verborgen mensch des harten, dat
wat achter allen officieelen godsdienst ligt, ach
ter al ons officieel kerkgaan, ons officieele bij
bellezen, ons officieele gebed. Als wij ons tekst
woord eens heel vrij mogen vertalen, zouden
wij het aldus kunnen weergeven de intimiteit
des Heeren, het intieme kennen van God is voor
degenen, die Hem vreezen." Dit is juist en schoon
gezegd en zoo versta ik het ook de intimiteit
des Heeren.
Want deze uitdrukking mag niet behooren tot
die reeks van zinsneden, die wij maar gedachte
loos, op den klank af citeeren, maar wier diepte,
wier rijkdom wij niet kennen en peilen.
Er blijft bij alle openbaring in de Nieuw-
Testamentische gemeente, in de ecclesia, de bruid
des Lams, bij alle openbaring nog eene „ver
borgenheid des Heeren" en die is het deel der-
genen, die Hem vreezen".
Want de verborgenheid des Heeren, de ver
borgenheid der godzaligheid, is zoo groot, dat
„God geopenbaard is in het vleesch, gerecht
vaardigd in den Geest, gezien is van de engelen,
gepredikt onder de heidenen, geloofd in de we
reld en opgenomen is in heerlijkheid" (1 Tim.
3: 16).
Gods verborgen omgang, wat er omgaat in
den verborgen mensch des harten, wat ligt bui
ten al het officieele en traditioneele.
Ik acht dat alles niet gering, integendeel het
is een groot voorrecht en tevens eene dure roe
ping naarstig te komen tot de gemeente Gods,
om Gods Woord te hooren, aan het onderhouden
van Gods geboden is groote loon Maar het is
geen grond voor de zaligheid.
Om den eenigen troost deelachtig te zijn in
leven en sterven, naar lichaam en ziel het eigen
dom van Christus te zijn, daarvoor zal eerst de
ellende moeten worden gekend, al Gods golven
en baren moeten over uwe ziel zijn gegaan.
Maar in die ellende moet het oog worden ge
opend voor de verlossing, die in Christus is.
De intimiteit met God door Jezus Christus,
Die ons van den vloek der wet heeft verlost. En
de intimiteit des Heeren is voor degenen, die
Hem vreezen. Intiem met den Heere om te gaan
in het gebed, in Zijn Woord, in het lied, dat
Hem verheerlijkt.
Intiem met de Heere, als een Adam in den
staat der rechtheid, die den Heere kende aan
den wind des daags, aan de avondkoelte en het
suizelen der blaren. Als een Henoch, de zevende
van Adam, die propheteerde en met God wan
delde.
Als een Abraham, die zich ondervond te spre
ken tot Hem, ofschoon hij stof en assche was
„Zal ik aan Abraham verbergen, wat Ik doen
zal Als een Jacob bij Pniël, waar het accoord
van Bethel plaats maakt voor de verbondsrelatie
in de intimiteit der persoonlijkheid. „Uw naam
zal niet meer zijn Jacob, maar Israël."
Jacobs nacht Israëls morgenstond.
„De verborgenheid des Heeren." Kent gij die
verborgenheid Dat is meer dan het traditionee
le, dan het officieele, dan de cliché
Het is niet alles goud, dat er blinkt. Er zijn
veel valsche munters. Niet steeds dekt de vlag
de lading.
Er zijn predikers, die de Heere inbrengt in
het Wijnhuis, die ingaan tot Zijne poorten met
lof, die in de intimiteit van Gods heiligdom, van
Zijne heilgeheimen bevindelijk en proefonder
vindelijk komen, die komen in het centrum der
heilsopenbaring, en er zijn predikers, die er altijd
naast zijn. Er zijn menschen, die tot de kern
doordringen en er zijn menschen, die op den
rand blijven ronddolen, die zich blijven bewegen
in een vicieusen cirkel. Ik vraag Uzijt gij in
Gods intimiteit gekomen, in Gods heiligdom
Zoete Jezus. Wien heb ik nevens U in den
hemel. Nevens U lust mij ook niets op de aarde.
Bezwijkt mijn vleesch en mijn hart, zoo zult
Gij zijn voor gemoed. Mijn Rots, mijn Deel,
mijn eeuwig goed.
Th. C. VELTENAAR.
DE OPLEIDING VAN ONZE MISSIONAIRE
DIENAREN DES WOORDS.
Enkele maanden geleden is er een boek ver
schenen, getiteld „Zending en Volksleven in
Nederlands-Indië", geschreven door Dr. H.
Th. Fischer, naar aanleiding van een studiereis,
gemaakt door de Indische archipel.
Wij lazen dit werkje met veel genoegen.
Het is objectief en getuigt van niet geringe
waardeering voor de cultureele beteekenis der
Zending.
De reis van Dr. Fischer bepaalde zich tot de
buitenbezittingen
Op Java heeft hij alleen eenige Zendingsauto
riteiten gesproken.
De geleerde schrijver heeft een ernstig en cri-
tisch onderzoek ingesteld naar den invloed, die
de Zending uitoefent op de inheemsche zeden
en gebruiken en op de eigen wijze van voelen
en denken der Indonesiërs.
Deze Kerkbode is niet de plaats om de vraag
stukken, door den ethnoloog (volkenkundige)
Dr. Fischer, op even zakelijke als critische wijze
behandeld, nader te bespreken. Ons doel is een
ander.
Wij werden n.l. bizonder getroffen door het
geen de schrijver op bladzijde 6465 van zijn
belangrijk werk opmerkt over de opleiding onzer
Gereformeerde Missionaire Dienaren des
Woords en laten de desbetreffende passage's
hier letterlijk afdrukken
„Zeer onvoldoende is de opleiding van de
„Missionaire Dienaren des Woords", uitgezon
den vanwege de Gereformeerde Kerken in Ne
derland. Deze zijn bijna alle dominee's en heb
ben dus een akademiese opleiding ontvangen.
Daarmee zijn echter nog geen goede Zendelingen
gevormd.
Een theoloog, die zijn belangstelling tijdens
zijn studie b.v. hoofdzakelijk gericht had op de
kerkgeschiedenis of de dogmatiek, kan zonder
meer uitgezonden worden als Zendeling. Het
eksamen, dat hij in enkele missionaire vakken
heeft af te leggen is van generlei betelcenis, naar
mij werd meegedeeld. Zo gaan deze theologen
b.v. naar Java zonder de minste kennis van het
Javaans, zonder ook een speciale studie te heb
ben gemaakt van de Islam, de Voor-Indiese en
de primitieve godsdiensten
Het feit dat de Zending der Gerefor
meerde Kerken op Midden-Java tans enige figu
ren heeft, die, zoals uit hun werk blijkt, hun
weg hebben weten te vinden, behoeft aan het
verwijt, dat de opleiding in het algemeen onvol
doende is, niets af te doen. Dit wordt trouwens
ook van Gereformeerde zijde erkend. Een po
ging, gedaan om te komen tot het stichten van
een leerstoel voor Zendingswetenschappen, mis
lukte helaas. Het is nu te vrezen, dat nog vele
jaren lang de Missionaire Dienaren des Woords,
hoe goed ook theologies geschoold, zullen blij
ven behooren tot de slechtst opgeleide Zende
lingen van Indië."
Tot zoover Dr. Fischer (in zijn nieuwe spel
ling).
Wij kunnen niet nalaten hierbij een enkele
aanteekening te maken.
Dr. F., die niet tot onzen kring behoort, heeft
zich klaarblijkelijk door anderen laten inlichten.
Maar dan zijn die inlichtingen toch wel wat erg
eenzijdig geweest.
Allereerst merken wij op dat onze Missionaire
Dienaren des Woords allen een akademische,
theologische opleiding genoten. Het is dus on
juist als Dr. F. schrijft„Deze zijn bijna alle
dominee's". Eén der beginselen van onze heer
lijke Zending is juist dat onze Zendelingen
Dienaren des Woords, dominee's moeten zijn.
Wanneer wij spreken van „missionair-predi-
kant", dan is dat meer dan een andere naam
voor „Zendeling". Hier ligt een principe achter.
In het Zendingsrapport (Synode van Middelburg
1896) staat dan ook „Wel kan de kerk allerlei
door niet-ambtelijke personen doen verrichten,
hetzij op paedagogisch, medisch, bouwkundig,
juridisch of finantieel gebied, maar bij de Be
diening van het Woord en van Doop en van
Avondmaal en bij de uitoefening van de Tucht,
kortom bij de hanteering van de sleutelen des
Hemelrijks, hier en overal, is zij aan het ambt
gebonden".
Dr. Fischer is ethnoloog, geen theoloog.
Hij kan deze dingen niet weten.
Wij nemen hem niets kwalijk, maar hij zal
het woordje „bijna" op blz. 64, regel 4 van onde
ren moeten schrappen.
Alle „missionaire predikanten" der Gerefor
meerde Kerken, zijn dominee's, ambtsdragers.
Maar dit is het ergste niet.
Veel erger is de eenzijdige, zwartgallige kijk,
die men Dr. Fischer gegeven heeft op de voor
opleiding onzer Missionaire Dienaren des
Woords.
Op zich zelf mag het waar zijn dat een ge
wone huis-, tuin- en keuken-dominee, die zijn
studie hoofdzakelijk gericht had b.v. op de kerk
geschiedenis of de dogmatiek, kan worden uit
gezonden, toch is de practijk anders.
Wat kan, gebeurt nog niet altijd.
Onze kerken beijveren zich steeds die candi-
daten of predikanten uit te zenden, die reeds
in hun studententijd of ook wel lang daarvóór
levendige belangstelling voor de Zending koes
terden en hun speciale studie daarop richtten.
Dan zij hierbij ook gewezen op de georgani
seerde Zendingsactie der studenten aan de Theo
logische School en aan de Vrije Universiteit.
De jongelui, die daarbij aangesloten zijn en voor
hun bibliotheek zelfs subsidie's van onze kerken
ontvangen, leggen zich met heel hun hart toe
op de bestudeering der primitieve godsdiensten,
Islam en Zendingsgeschiedenis en Zendingspro
blemen. Zij houden tal van Zendingskringen en
geven ook wel leiding op de Zendingsconferen
ties in Lunteren.
En wat nu de officieele opleiding zelve betreft:
Als Dr. Fischer schrijft dat de poging om te
komen tot een leerstoel voor Zendingsweten
schappen mislukt is, dan weet hij meer dan wij.
Wij weten alleen maar dat deze zaak op de
Arnhemsche Synode (1930) nog niet in kruiken
en kannen kon komen, maar dat er alle hoop is
dat een benoeming van een Zendingshoogleeraar
of -lector niet zoo heel lang meer op zich zal
laten wachten. Aan de „poging" wordt nog ge
werkt. Wat nog niet klaar is, is daarom nog
niet mislukt.
En eindelijk schijnt Dr. Fischer niet te weten
dat zij, die een roeping tot Missionair-predikant
opvolgden, nog minstens één jaar in het vader
land blijven, om zich uitsluitend bezig te houden
met de taalstudie, lessen daarvoor nemen, colle
ges te Leiden of Utrecht daarvoor volgen.
Zoo is ons van nabij bekend dat de heer H.
v. d. Brink, beroepen predikant van Soerabaja,
voor den Zendingsarbeid in Wakassar nu reeds
een vol jaar de Maleische, Makassarsche en
Boegineesche talen bestudeert ter voorbereiding
van zijn Zendingswerk, dat hij eerst in 1933
zal aanvangen.
Niet anders stond het met Ds. D. J. B. Allaart
en precies zoo is het met Ds. van Reenen. Zij
allen worden door onze kerken in de gelegen
heid gesteld om gedurende geruimen tijd zich
voor het werken en leven in onze Archipel te
laten opleiden.
Deze dingen hadden toch niet verzwegen mo
gen worden in het boekje van Dr. Fischer, nu
de schrijver zich waagde aan een critiek op de
opleiding van onze Missionaire Dienaren des
Woords.
Al willen ook wij erkennen dat het ideaal ten
aanzien van deze opleiding nog niet bereikt is,
toch bestrijden wij dat onze Missionair-predikan-
ten behooren tot de „slechtst opgeleide Zende
lingen van Indië".
Middelburg. D. RINGNALDA Jr.
DE VRIJE UNIVERSITEIT.
Reeds in 1912 sprak Dr. A. Kuyper in zijn
rede „Een Geloofsstuk"
„en daarom niet drie, maar vijf facultei
ten, en in elke faculteit ten minste vijf hoog
leeraren, moet onze leus blijven. Daar moet
het heen, spoedig zelfs heen".
Nu schrijven we 1932. In de twintig jaren,
die voorbijgingen, nadat dit woord werd ge
sproken, is de Vrije Universiteit zeer uitgegroeid.
Vooral in de laaste jaren. Het aantal hooglee
raren is verdubbeld.
In 1912 twaalf hoogleeraren.
In 1932 zijn het drie en twintig.
En wat de studenten betreft ook hier is de
toename niet minder groot.
De studentenlijst van den cursus 1911/1912
telde 163 namen.
In dezen cursus zijn er 510 studenten inge
schreven.
De zegen over de Vrije Universiteit is wel
zeer groot geweest en niet het minst in deze
laatste twintig jaren.
Het door velen in kleingeloof zoo gevreesde
jaar 1930 is geworden een jubeljaar.
En toch... we zijn er nog niet.
Het ideaal is nog ver. Nog steeds geldt het
woord van Dr. Kuyper „Daar moet het heen".
De Vrije Universiteit heeft thans vier facul
teiten de Theologische de Juridische de Lit-
terarische en de Wis- en Natuurkundige Facul
teit. Bovendien is in de Medische Faculteit Prof.
Dr. L. van der Horst als gewoon hoogleeraar
en Prof. Dr. L. Bouman als buitgewoon hoog
leeraar werkzaam.
Maar de Faculteit der Wis- en Natuurkunde
heeft nog slechts het bij de Wet gestelde mini
mum van drie hoogleeraren en een buitengewoon
hoogleeraar.
En van de voor deze faculteit benoodigde
inkomsten moet nog 30.000.worden ge
vonden.
Daarom zal, ook in dezen tijd van malaise,
de actie moeten worden doorgezet.
Directeuren der Vereeniging hebben aan al
de leden en begunstigers en aan velen die dat
nog niet zijn en toch moesten wezen, een op
roep tot medewerking doen uitgaan. En al de
in de organisatie medewerkenden staan gaarne
gereed om de bijdragen van hen, die nog niet
meedoen, in ontvangst te nemen en door te ge
ven. Als alle belijders van de Gereformeerde
beginselen hun steun bieden, dan komt het be
noodigde bedrag er, ook in dezen moeilijken tijd.
En dan zal onze Vrije Universiteit blijven
uitgroeien, „dan zal ze zooals nooit vroeger op
bloeien, dan zal ze vrucht bij volle korven
dragen".
B. FABER.
TWEETAL TE
Dalfsen J. M. Kroes te Tienhoven (U.).
W. Schouten te Westbroek c.a.
BEROEPEN TE
Alphen a. d. Rijn (Oudshoorn):
J. C. A. van Loon te Purmerend.
Ottoland Cand. J. W. Dragt te Harmeien
(tijdelijk adres: Geref. Pastorie te Wapenveld)
Waardhuizen Cand. K. Bokma te Bolsward.
WilnisB. E. van Buuren te Hemelum (Fr.).
Overleden Ds. O. Boersma, em. pred. van
de Geref. Kerk te Koudum in den ouderdom van
66 jaar. Hij diende de kerken van Ezinge 2 Febr.