No. 32 Vrijdag 5 Augustus 1932 46e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND. UIT HET WOORD. ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIE: Ds. A. C HE IJ TE KOUDEKERKE cn Ds. D. SCHEELE TE MIDDELBURG. MEDEWERKERSD.D, L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE: FIRMA LITTOOIJ G OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 WIJNSTOK EN KRIJGSMAN. Jozef is een vruchtbare tak, een vruchtbare tak aan een fontein, elk der takken loopt over den muur. De schutters hebben hem wel bitter heid aangedaan en hem beschoten en gehaat Maar zijn boog is in stijvigheid ge bleven, en de armen zijner handen zijn gesterkt door de handen van den Mach tige Jacobs vandaar is hij een herder, een steen Israels. Genesis 49 2224. De levensgeschiedenis van Jozef boeit. Het kinderhart voelt zich aangetrokken door de ver halen van den meester-droomer en de ouderen onder ons kunnen zich moeilijk bedwingen bij zijne bekendmaking aan zijne broeders. Liefde, warmte, sympathie, genegenheid, en dat alles bij oprechte vroomheid, dit is het wat de figuur van Jozef zoo belangrijk maakt. En toch niet Jozef, maar Juda zal de drager der Messiasbelofte zijn. „Juda, gij zijt het, U zullen uwe broeders loven." „Mijne gedachten zijn niet ulieder gedachten, en mijne wegen zijn niet ulieder wegen", spreekt de Heere. Niet aan Jozef, aan Juda is het be schoren, stamvader van den Messias te zijn. Ook Jozef buigt zich neder voor de stervens sponde van Vader Jacob. Daar is Jozef, de zoon zijner geliefde Rachel, bij wier dood en graf hij al zijne liefde voor haar, de teer beminde, op haar zoon had overgedragen. In hem ziet hij al de trekken zijner geliefde gestorvene. Reeds heeft hij zijne beide zonen Manasse en Ephraïm gezegend, zonen, die hem Asnath, de dochter van Potiphera, den Hoogepriester had gebaard. In Egypte geboren, zullen zij niet voor Egypte zijn, maar voor Israël. Niet voor den Pharao, maar voor den Heere. Niet voor de ijdelheden, maar voor den God des Verbonds. En stervende heeft Jacob door het geloof een iegelijk van de zonen van Jozef gezegend en heeft aangebeden, leunen de op het opperste van zijnen staf. En zegenende heeft hij ze geadopteerd als zijn eigene zonen. Maar na de zegening van Lea's zonen is Jozef- Zelf aan de beurt. En de stervende Patriarch getuigt van den bloei van het huis van Jozef. Een dubbel erfdeel zal het zijn. Zegeningen van Gods algemeene en Gods bizondere genade. In liefde bloeiende. Die bloei zou zich openbaren als een Wijn stok. Jozefs toekomstige grootheid wordt ge- teekend in het woord „Jozef is een vruchtbare tak, een vruchtbare tak aan eene fontein, elkeen de takken loopt over den muur". Onder het beeld van een wijnstok, die geplant in vrucht baren bodem, in de onmiddellijke nabijheid van eene fontein, wordt de bloei en de wasdom ge- teekend. Niet een wilde wingerd, maar een wijnstok, door God-Zelf geplant, in de nabijheid eener fontein, om daar te gedijen. Elkeen der takken loopt over den muur, waar aan de ranken zich hechten, een muur, die den wijnstok steunt en stut, den muur, waarlangs de ranken zich slingeren, naar rechts en links en die de ranken, naar de aarde doen buigen, zwaar door de rijpe trossen, die den voorbijganger uit- noodigen „Eet van mijne vrucht en drinkt van mijnen wijn". Een vruchtbare tak, een dubbele tak ook in de geschiedenis. Is niet menig groot man uit Jozef in Israël opgestaan? Jozua, de verkoren opvolger van Mozes, heeft hij de twaalf stammen Israëls niet gebracht uit de woestijn in Kanaan En Jozua was uit Ephraïm. En Gideon, de overwinnaar der Midianiten en Gideon was uit Manasse. En toch, het vleesch, de veelvervige rok van Jozef tot in de verre geslachten, want Jerobeam was het, die Israël afscheurde van Davids huis en Juda's stam. Jerobeam, de zoon van Nebat, die Israël zondigen deed en Jerobeam was uit Ephraïm. Die bloei aan Jozef toegezegd had, het kan niet anders, zijne bestrijders. De H. S. spreekt er van „De schutters hebben hem wel bitter heid aangedaan en hem beschoten en gehaat". Ja, inderdaad, de schutters hebben Jozef bitter heid aangedaan. Nu eens zijn het zijne broeders, die hem tot het mikpunt hebben gemaakt van hun plagerijen, „daar komt meester-droomer aan". Zij hebben hun boog tegen hem gespannen, toen zij hem eerst in den kuil geworpen en daarna aan de Ismaëlitische kooplieden als slaaf hebben verkocht. Daarna is het de wulpsche meeste- resse, de Egyptische, die hem met hare vurige pijlen heeft beschoten, dubbel venijnige pijleri' waren het, die van wellust en laster. Potiphar beschoot hem, toen hij hem onverhaasd in de gevangenis wierp, „zijne voeten kwamen in de ijzers". En ten slotte zuchtte hij onder de mis kenning van den ondankbaren schenker. En toch meer dan Jozef is hier in den Chris tus, Die als een meerdere Jozef de schuld weg neemt en de gerechtigheid toebrengt, Die door Zijne broeders naar het vleesch is beschoten, Dien de boogschutters, Pharizeërs en Schriftge leerden bitterheid hebben aangedaan en Dien Herodes en Pontius Pilatus tezamen hebben be schoten en Dien de duivel en de wereld hebben gehaat. Maar o wonder van genade God, de Heere heeft dien bloei bevestigd. Zijn wasdom is ge waarborgd. Want Zijn boog is in stijvigheid ge bleven. Wel beschoten, wel in de engte gedre ven, maar niet vernietigd. En die boog is in stij vigheid gebleven, omdat zijne handen zijn gesterkt door de handen van den Machtige Jacob. Zij zijn gesterkt, zijne handen door de handen Gods. Vier handen zullen nu den boog bestieren, twee menschelijke en twee Goddelijke handen zullen het zijn. De Machtige Jacob's heeft Jozefs han den gevat en omklemd. En boven die leiding, en bestiering van den Machtige Jacobs, geeft God hem het schild des geloofs, waartegen hij al de vurige pijlen van zijne vijanden kan op vangen. Van dien Machtige Jacobs is hij nu een herder. Een herder onder den eenigen Herder, van wien de gemeente zingt in den 23sten Psalm: „De Heere is mijn Herder, mij zal niets ontbre ken". „Een herder" onder Hem, Die getuigt „Ik ben de goede Herder". Maar ook een steen, n.l. „een steen Israëls" onder den hoeksteen, door de bouwlieden verworpen, maar door God gelegd tot een hoofd des hoeks". En die steen Israëls is een levende steen van het Godsgebouw onder den hoeksteen Christus, het Godsgebouw, dat den morgen der eeuwigheid nadert en kust. Gevallen, maar weer opgericht. Beschoten, maar overwinnende. Luctor et emergo. Th. C. VELTENAAR. ACTIEVERE DEELNEMING AAN DE GODSDIENSTOEFENING 1 n. Het karakter onzer Gereformeerde godsdienst oefening is in geenen deele dit, dat wij met el- keer samenkomen om „getuigenis" van geloofs ervaringen af te leggen. We komen er samen onder de bediening des Woords. Art. 30 onzer Geref. Geloofsbelijdenis zegt „Wij gelooven, dat deze ware kerk geregeerd moet worden naar de geestelijke politie, die ons onze Heere heeft geleerd in zijn Woord n.l. dat er dienaars of herders moeten zijn om Gods Woord te prediken en de Sacramenten te be dienen..." Dat de Bijbel in het middelpunt onzer gods dienstoefening staat is het groote voorrecht en de gezegende kracht onzer kerken. Hoe goed het ook zijn mag, dat men in zijn omgang met anderen, het werk Gods ook in eigen leven ondervonden prijstwelke stichting het voor eigen geloofsleven meebrengen kan, wanneer men er van hoort uit den mond van anderen, de geestelijke vrucht van zulk een uit wisseling van „getuigenissen" is niet te vergelij ken met de vrucht, die de Heere schenkt op de eenvoudige bediening van Zijn Woord. Stichting heeft Prof. S. van Velzen eenmaal aldus omschreven Wordt een gemeente gesticht, dan wor den alle leden gesterkt en bevestigd in de genade. Hun kennis wordt helderder en zui verder hun geloof eenvoudiger, vaster, le vendiger hun wandel naarstiger en blijmoe diger. In zulk een gemeente is matigheid en eerbaarheid, niet minder dan nederigheid het voorname sieraad..." En Prof. T. Hoekstra zegt„Het doel van de bediening des Woords n.l. de opbouw van de gemeente des Heeren kan (aldus) omschreven worden, dat het Woord Gods al weer tot heer schappij komt in alle sferen van het menschelijk zieleleven, en zoowel het verstandelijke, als het wils- en gemoedsleven steeds meer doordrongen wordt van het Woord Gods". Dit is naar de Schriften, die van de prediking zeggen, dat ze bedoelen moet onderwijzing, ver maning en vertroosting (1 Cor. 14:3). Hierbij heeft de dienaar des Woords zijn amb telijke plaats en taak. Reeds de Synode van Wezel, 1568, maakte uitdrukkelijk onderscheid tusschen wat de „Die naar" deed en wat aan de Leeraren en Profeten opgedragen was. „Profeten" mochten wel in die eerste Gere formeerde Kerken een stichtelijk woord spreken, maar niet onder den dienst. En zij moesten ook nog een soort examen ondergaan, om te voorkomen, dat de Schrift in hun wekelijksche samenkomsten werd verdraaid. Ongetwijfeld opende dit „College van profeten" een gelegenheid dat ook de gaven der leden iets meer in de gemeente tot hun recht kwamen; maar van een activiteit als door velen tegenwoordig begeerd wordt, bespeurt men ook in die pas uitgeleide en voor 't geloof hun leven veil heb bende gemeenten niets. Het is trouwens ook meer schijn dan werke lijkheid dat in de geestelijke opwekkingssamen komsten en de conventibels in hun huidigen vorm, zooveel meer activiteit leeft dan in den gewonen kerkdienst. Het zijn er ten slotte ook maar enkelen, die regelmatig aan 't woord zijn, of die de vrijmoe digheid bezitten en de gave hebben om publiek getuigenis af te leggen. Bovendien als men 's Zondags opgaat op de wijze, zooals het uit de Schrift zoo treffend staat uitgebeiteld op den gevelsteenen van de Mid- delburgsche Oostkerk, dan is men geen passieve hoorder, maar worden zoo ingespannen aan 't werk gezet, dat ik meer dan eens trouwe en ern stige kerkgangers over moeheid heb hooren kla gen, wanneer ze een uur hadden geluisterd. Het rechte hooren is beslist een actieve pres tatie. Daartoe behoort de geregelde aanwezig heid onder den dienst, maar ook dat men er met zijn volle opmerkzaamheid bij is. Het veronderstelt een gebed tegen afdwaling, een zich dwingen tot luisteren, een zich buigen onder de vermaning, een aanvaarden van den troost, een controleering van inzicht, een gees telijk verwerken van wat uit het Woord Gods wordt gepredikt. Dan is er bovendien in den dienst nog het offeren onzer gaven het gemeen schappelijk gezang om het gebed, dat eveneens een voorname plaats in onze oefeningen be kleedt niet te vergeten, waar toch zeker het woordelijk en zelf biddend volgen van den die naar des Woords mee gepaard gaat. Hier hangt zooveel af van de wijze waarop men met de gemeente meeleeft. Ik ken uit ouden en gelukkig ook nog uit jongeren tijd menschen, die voor zij naar de Catechismuspreek gingen van te voren den te behandelen Zondag in een verklaring over lazen. Die in Henry of een anderen commentaar na de morgenpreek nog eens nagingen, wat die zeiden van den behandelden tekst. Het ware te wenschen dat er vele zulke ac tieve leden in onze kerken waren. We hebben geen behoefte aan diensten, waar in ieder mag zeggen wat op zijn hart ligt... daar is de bediening des Woords niet voor. Maar wat zouden we er als gemeenten bij winnen, wanneer allen zóó hoorden en het ge hoorde aldus verwerkten En dit meeleven zou ook niet nalaten zijn weldadigen prikkel te oefenen op den predikant, wiens borst door zoo trouw medeleven, van'zelf dan wel de warmte zou erlangen, die voorwaar de voor echte welsprekendheid is. Zaandam. v. DIJK. ZEEUWSCH-VLAAMSCHE BRIEVEN. Zaamslag, Augustus '32. In mijn brief van begin Juli schreef 'k over het contact tusschen dokter en predikant, en de noodzakelijkheid, dat de zielszorger bij de be oordeeling en behandeling der menschen reke ning houde met den toestand zoowel van het lichaam als van de ziel. Kort daarop kwam mij een boek in handen van een arts Dr. Alfred Adler, getiteld Men- schenkennis, een boek waarnaar 'k gretig greep, omdat 'k meende, dat dit werk ook voor den zielszorger buitengemeen belangrijk zou wezen. Hoezeer stelde mij dit (begin 1932 versche nen) geschrift teleur Natuurlijk dat spreekt van zelf valt er uit dit boek van een bekwaam arts veel te lee- ren, en zijn er bladzijden in, die ook voor den predikant en in het algemeen voor den opvoeder en de ouders van groot gewicht zijn. Maar het fundament, waarop dit boek rust, is zoo zwak, omdat de goddelijke openbaring niet aanvaard wordt en de „godsdienstigheid" verklaard wordt uit abnormale, in elk geval min derwaardige gemoedsgesteldheid. 't Schijnt wel of deze man nog nimmer een waarachtig vroom mensch ontmoet heeft. In oude mythen, sagen en legenden aldus de schrijver wordt gedweept met een vol maakt rijk, dat er eens was of eens zijn zal. „Een echo van dit heimwee der menschheid klinkt in de verhalen van een verloren paradijs, en in het geloof aan een koninkrijk der hemelen, waarin alle moeilijkheden zijn overwonnen, aan een uiteindelijke zaligheid of aan wedergeboorte. Alle sprookjes getuigen van de hoop op 'n ge lukzalige toekomst" (bl. 73). Doordat de godsdienst den mensch troost met 'n leven hiernamaals loopt hij gevaar zijn eigen lijk levensdoel pas na den dood te zien en 't aardsche bestaan te beschouwen als 'n overbodig bedrijf, 'n waardelooze faze in zijn ontwikkeling. De godsdienst wordt veelal aangegrepen als red middel door... de ongeluksvogels. „Ze jammeren en klagen, vallen met hun smarten voortdurend den lieven God lastig en weten niets beters te doen dan zich aan hem op te dringen" (bl. 200). Oorspronkelijk was voor dezen schrijver de mensch „diermensch". Daarom acht hij 't zelfs voor de ontwikkeling van het kind gevaarlijk het te leeren, dat God den mensch naar zijn beeld geschapen heeft. De kinderen moeten bescheidenheid leeren en men maakt hen maar hoogmoedig, wanneer hun gezegd wordt, dat ze aan God verwant zijn. Zoo komt 't dat op lateren leeftijd 'n groot deel der menschen neiging vertoont „zich althans in Gods nabijheid 'n plaatsje te verzekeren". Op dergelijke smalende wijze wordt gedurig gesproken over dingen die ons heilig zijn. De leer der erfelijkheid acht hij voor de op voeding uiterst schadelijk, ja volgens dezen arts is deze leer door zijn inzicht onttroond. Veel ellende ontstaat in het gezin, doordat de vader met gezag tegenover de kinderen op treedt, en daardoor veel moois in het kinderhart breekt. „De vaderlijke autoriteit" is de hoofdoorzaak van de verkeerde opvoeding. Eerbied voor het kind Ten koste van 't va derlijk gezag. Eerbied ook voor de vrouw Bevrijd haar uit haar minderwaardige positie, waarin ze geknecht wordt door den man. Deze tijd van het vader- recht is voorafgegaan door den tijd van het moederrecht, toen de moeder, de vrouw in het leven den boventoon voerde. Naderhand zijn de rollen omgekeerd en heeft de man zich de heer schappij toegeëigend. Daarom emancipatie der vrouw 1 Met zeldzaam donkere kleuren teekent Dr. Adler het tegenwoordig gezinsleven. De kinderen zijn bij vader en moeder niet vei lig, want de ouders zijn nóch goede psychologen nóch goede paedagogen. Het ideaal is dat de kinderen opgroeien tot vrienden van het leven en van de maatschappij. In de gezinsopvoeding speelt echter de hoofd rol het gezinsegoïsme. Kan wellicht de school de gebreken der ge zinsopvoeding opheffen en ware volksgemeen schap kweeken Neen tenminste de hedendaagsche school niet, waar de onderwijzer beveelt en het kind gehoorzaamt. Men mag het kind niet een auto riteit opdringen. Daarom is het ideaal een sociale school, waar het kind een milieu vindt, die het op den weg, dien zijn innerlijke ontwikkeling neemt, voort helpt. Het schooliedeaal dus van de theosofie Dit opvoedingsstelsel gaat uit van de ver onderstelling dat de goede eigenschappen van het kind naar buiten moeten gebracht worden. Reeds Mevr. Blavatsky kon geen woorden fel genoeg vinden om de Christelijke leer van de erfzonde te bestrijden. Het voornaamste aldus een andere voorgangster komt van binnen uit en het is van meer belang de eigen schappen van het kind naar buiten te brengen dan er iets aan te voegen. Bij het lezen van zulk een boek vraagt men zich afhoe kan men de eischen van rechtvaar digheid, trouw, waarheid, handhaven, indien geen goddelijk bevel tot ons klinkt. Dr. Adler meent, dat deze deugden voort-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1932 | | pagina 1