xxvi.- FEUILLETON, EVERT VAN DER WALLE. KERKNIEIIWS, ONZE GESCHIEDENIS. Groeiend verzet. Het verzet tegen de dwalingen in de Her vormde Kerk werd steeds sterker. De protestee- rende broeders mochten het in de toepassing van de middelen tot verbetering niet eens zijn, toch voelde men, dat het onmogelijk ging het terrein over te laten aan het modernisme, waarvan sommige vertegenwoordigers zelfs bij den doop de doopsformule niet meer gebruikten. Deze wijzigde men naar eigen inzicht en meening. Zoover was het reeds gekomen. Dit alles leidde tot een meer krachtig optreden, waartoe ook vooral heeft meegewerkt het synode-besluit, dat het de gemeenten zou toegestaan worden zelf den kerkeraad te verkiezen of door middel van kiescolleges, door de gemeente aangewezen. Vroeger vulde de kerkeraad zichzelf aan en wat het resultaat daarvan was, is gemakkelijk te bevroeden. In vele gemeenten werd gebruik gemaakt van de veranderde regeling, die in het algemeen ge sproken zeer ten goede kwam aan degenen, die met den Christus der Schriften in het kerkelijk leven wenschten rekening te houden. Vele ste den kozen beslist partij voor de handhavers der Christelijke leer. Amsterdam ging hierin voor. Natuurlijk bleven de gevolgen niet uit. In Am sterdam werd door de ouderlingen van ortho doxe richting, volgens de nieuwe regeling geko zen, in de kerkeraadsvergaderingen geprotesteerd tegen de leer der predikanten en gevraagd, of er geen noodzaak van tucht was voor dergelijke leeraren. 2 ouderlingen getuigden openlijk in de kerk na het beëindigen van een predicatie, waar in de grondwaarheden des heils waren geloo chend. In die dagen van strijd en meerdere ontwa king, werd Dr. A. Kuyper te Amsterdam als eerste Gereformeerde predikant beroepen. Aan welke zijde hij stond had hij reeds in zijn eerste standplaats Beesd getoond. In Utrecht, zijn tweede gemeente, was het nog duidelijker ge bleken. Hij nam het beroep aan en onder Gods zegen is hij de leider geworden van al degenen, die in 1886 met de Synodale organisatie hebben gebroken. Zijn komen naar Amsterdam is van de grootste beteekenis geweest voor de gemeente aldaar en voor geheel ons land. Door zijn bezielende prediking wist hij de schare te trekken, niet alleen door zijn groote gaven, maar bovenal door den geestelijken toon, die aan de prediking kleur en leven gaf. Hij bracht het Woord des levens. Dit alles bleef niet zonder gevolgen. Een aantal ouderlingen richtten een adres aan den kerkeraad, „dat zij zich voortaan, zooveel hun ambt toeliet, zouden onthouden van godsdienstige verrichtingen door moderne predikanten dat zij geen hunner kerk redenen meer zouden aanhooren, en bij de be diening der Sacramenten niet zouden tegenwoor dig zijn". Ook werd de gemeente ontraden een dergelijke prediking bij te wonen. Dit adres werd door een tegenadres gevolgd. Met verontwaar diging, zoo schreven deze adressanten, had men kennis genomen van het stuk der ouderlingen. Op deze wijze werd de rust („treurige rust") der gemeente verstoord. Een aantal vragen wer den verder door dezen gesteld. De kerkeraad van Amsterdam had deze vragen te beantwoor den, en Dr. Kuyper, we zien hierin Gods weg, werd geroepen tot rapporteur van de commis sie, die deze zaak had te behandelen. De klach ten werden in het antwoord afgewezen en de protesteerende ouderlingen in het gelijk gesteld. Ieder moest dit stuk roemen, al was men het er niet mee eens. Een tweede moeilijkheid deed zich voor met betrekking tot de aanneming der lidmaten. Men kon toch geen jonge menschen, die er openlijk vooruit kwamen de heilsfeiten te loochenen, toe laten tot de volle rechten der kerk. De kerkeraad greep in dezen in, wilde enkele zulke toegelaten leden niet in de kerkelijke re gisters inschrijven, tevens op den voorgrond stel lend, dat er geen toelating mocht zijn dan na medewerking en tegenwoordigheid van gecom- r miteerden uit den kerkeraad. Veel strijd was hiervan gevolg, hetgeen ten slotte leidde tot het moeten aanvaarden van zulke leden. Ze werden ingeschreven en toch de eerste stap was gezet op den weg der vrijmaking, straks zouden ze wel geweigerd worden en dan de breuk. Middelburg. SCHEELE. (VAN EEN ZEEUWSCHEN JONGELING IN DE ZEVENTIENDE EEUW) DOOR H. KINGMANS XXII. Aan den hemel blonken en schitterden talloos vele sterren. Hij zag er naar. En meteen werd hij rustig. Boven die sterren woonde de getrouwe God, Die hem en zijn vrouw niet zou verlaten, al had de trouwelooze Evert dat wel gedaan. Hij ging weer naar binnen, naar zijn vrouw, die zijn hulp zoo noodig had. „Het wordt bedtijd, moeder." „Ja," zei zij. „Zou Evert nu ook slapen ,,'k Weet het niet, moeder. 'kWeet het niet." „Zou hij kunnen slapen ,,'k Weet het niet. God geve van niet. Want dan wordt hij zoo onrustig, dat hij gauw terug komt." „We waren toch goed voor onzen jongen, hé, vader „We hebben, wat dat betreft, ons niets te verwijten, moeder. Wij waren goed voor hem. Alleen gaven wij hem, wat dat ééne aangaat, zijn zin niet. Maar dat mocht niet. Je ziet het nu zelf. Evert is weg. Hoe moet het nu ,,'k Weet het niet, vader. Die jongen heeft mijn hart gebroken." Dat zag de visscher wel. Zijn vrouw zou de oude niet meer zijn. Dat had Evert gedaan. HUMOR. I. Reeds geruimen tijd lag het in ons voornemen over bovenstaand onderwerp eens enkele op merkingen te maken in onze Zeeuwsche Kerk bode. Ons wachten was alleen nog op een bepaalde aanleiding, die de keuze van dit onderwerp in den goeden, zuiveren zin des woords „actueel" kan maken. Wij meenen die bepaalde aanleiding nu te mogen zien in de eerbiedige nagedachtenis, waarmede heel ons vaderland en met name ons Christelijk volksdeel het verscheiden betreurt van den „Man Gods", Mr. Th. Heemskerk. Persoonlijk hebben wij het voorrecht gehad dezen strijder voor vrijheid en recht, tijdens zijn welbesteed leven, enkele malen te mogen ont moeten en spreken. De man, eens door oppervlakkig libertinisme aangeduid als type van het „jolig christendom", beantwoordde in werkelijkheid allerminst aan deze minderwaardige, valsche kwalificatie. Als het oog van den scherpzinnigen Heems kerk vroolijk schitterde als de fijne geestigheden van den gezonden Calvinist „Theo" een aristo cratische glimlach der edele ziel vertolkten als deze innemende christen door zijn aangename conversatie het zonlicht van sympathie en ver trouwen over zijn omgeving uitgaatNeen, dan was er geen sprake van populair jolijt of van luchthartig christendom, maar dan werden wij juist getroffen, geboeid, vastgegrepen door de diep-ernstige levensopvatting van den rijk begaafden knecht des Heeren, die in zijn heer lijken, nobelen humor van Zijn hemelschen Va der het talent ontvangen had, waarmede hij woekeren mocht, om een levende getuige te zijn van de waarheid „Het licht is voor den recht vaardige gezaaid en v r o o 1 ij k h e i d voor de oprechten van hart". (Ps. 97 11.) Wij meenen dan ook te mogen zeggen dat wijlen Mr. Th. Heemskerk als weinigen de gave Gods van den waarachtigen, gezonden humor bezat. Mocht daarin al niet zijn grootste betee kenis liggen, öök als zoodanig blijft hij voort leven in onze dankbare herinnering. De „man Gods" met zijn „tête gaie" (vroolijk gelaat) „coeur triste" (diep-ernstige ziel), gelijk hij zichzelf eens typeerde, blijft tot ons spreken, nadat hij gestorven is, over de heerlijke gave van den humor. Dat is dan de aanleiding. Maar nu het onderwerp zelf. Twee vragen willen wij onder oogen zien a. Wat is humor b. Hoe hebben wij deze gave Gods te waar- deeren 1 Humor. Dit is een Latijnsch woord, dat let terlijk beteekent„vocht". In de oudheid leidden de artsen uit de ver menging der vochtige en droge elementen van het lichaam de hoedanigheid van iemands ge moedsstemming af. Vandaar dat wij dit wóórd „Humor" gebruiken voor die wereld- en levens beschouwing, waarin ernst en scherts, weemoed en blijheid, traan en lach met elkaar gemengd zijn. Het is dus juist heel iets anders dan louter scherts en jolijt. Scherts is het opzettelijk lachwekkende, dus het tegendeel van ernst. Daarentegen is humor een bewijs van ernst, maar dan zöö, dat deze ernst achter de scherts verborgen wordt. Met nadruk zij dus opgemerkt dat niet het grappige noch het komieke en geestige de hoofd trekken van Humor zijn. Dr. C. Tazelaar schrijft in de Reformatie van 4 Juni 1926 „Humor is een effect, dat door afwisse ling of dooreenmenging ontstaat en de kracht van den Humor is gelegen in de juiste ver houding van de vormende bestanddeelen, door Herman Poort als „schrijnend mede gevoel" en „stil-begrijpend lachen" om schreven. Zacht gevoel achter een glimlach half verborgen dat is het wezen van den humor In hetzelfde weekblad geeft C. Rijnsdorp op 30 Mei 1930 een populair-wetenschappelijke schets over „Spanning en Humor in de verhaal- ,,'t Wordt bedtijd, moeder", zeide hij weer. Ja, 't werd bedtijd. Zij wisten beiden, dat geen slaap hun oogen luiken zou, maar zij kon den toch niet blijven opzitten. De visscher nam, als steeds, wanneer hij des avonds thuis was, den ouden bijbel. „Lees de geschiedenis van den verloren zoon", smeekte zij. En hij las. Gebrekkig. Want hij had het lezen zoo goed als niet geleerd. Evert kon het beter. Hij las de bekende geschiedenis, die nu, onder de gegeven droeve omstandigheden, zoo tot hen sprak. Dan vouwde Jacob van der Walle de vereelte handen. Zijn stem beefde, als hij sprak tot den God des levens „Heere, reken den jongen deze zonde niet toe. Wees met hem, ook als hij ver van U leeft. Maak hem onrustig, zoodat hij inziet, hoe ver keerd hij gedaan heeft. En breng hem, als het met Uw heiligen raad kan bestaan, weer tot ons. En geef ons, hoe het ook gaat, te berusten in Uw wil. Want Gij, Heere, weet alleen wat goed voor ons is." De nacht kwam. Maar de slaap kwam niet. Met de oogen wijd open, als op klaarlichten dag, lagen die beide menschen op bed. Zij hoorden de klok van den stadhuistoren regelmatig slaan. Zoo nu en dan spraken zij over Evert. Toen de morgen verscheen, stonden zij op. Geen enkele minuut hadden zij geslapen. HOOFDSTUK VIII. Als elke week keerden op dien Vrijdagavond de botters van Zierikzee uit de Oosterschelde naar de haven terug. Eén van de laaste was Jacob van der Walle, kunst". Onder meer wordt dan zeer terecht ge zegd „Het is een gunstige bizonderheid dat onze jonge, christelijke, verhalende litteratuur, zij het dan in novelle en schets, zooal niet in volle zin spanning, dan toch humor bezit en niet verloochent, krachtens een blijmoedigheid, die tot zelfs in sommige titels tot uitdrukking komt. V/e noemen slechts de gevoelige blijheid van Wilma, de met ironie en sarcasme ommantelde menschenliefde van Ds. Heynes, de rake typee ringen van Ds. Hogenbirk en de meer gereser veerde, maar daardoor juist zoo zuivere en fijne humor van Mevr. Kuypervan Oordt". Uit een en ander zal het nu wel duidelijk zijn voor onze lezers dat Humor een bepaalde ge voelstoon is. Wanneer ik getroffen word, wer kelijk getroffen, diep getroffen door iets ernstigs, maar ik zie tegelijk den komischen kant ervan, dan is het mogelijk dat ik mijn aandoening, mijn verdriet, mijn ontroering verberg achter een stil- begrijpende glimlach. Dat is Humor. Zöö was Heemskerk. Zoo was Dr. J. C. de Moor. Zoo was Ds. W. H, Gispen (de „oude Gis pen"). Zoo zijn er gelukkig in onze kringen nog steeds menschen Gods, die woekeren, onopzette lijk, met de gave van den Humor. Wij willen het ook nog anders duidelijk ma ken wat Humor is. In het Mauritshuis te den Haag bevindt zich het bekende schilderij van den Antwerpschen kunstenaar Rubens (15771640), voorstellend een lachend kinderkopje. En tochhet kind lacht niet, want met één penseelstreek maakte de schilder destijds van het lachend kind een weenend kind. Dat (maar dan omgekeerd) is de Humor De traan omtooveren in een lach. Niet altijd is dit even echt en zuiver. Alles wat goed en edel is, kan ontaarden. Zoo spreken wij wel van „galgenhumor". Dat is de bittere scherts van iemand, die zijn verdriet, waarvan hij voor anderen niet weten wil, wegduwt, opzettelijk verbergt achter een ruwe grap. Maar de echte, christelijke Humor is anders, mist al het opzettelijke, werkt en uit zich spon taan, verheven, fijngevoelig. Het is, zooals Jezus het noemde „Vasten met een gezalfd aangezicht". Waarom wij meenen deze dingen eens te moe ten schrijven Omdat de Humor niet altijd de rechte waar deering vindt. Velen zien deze gave voor oppervlakkigheid aan. Maar het is oppervlakkig om Humor te ver eenzelvigen met oppervlakkigheid. De ware ernst ligt in het hart en niet op het „effen gezicht". Wie, zelfs op een ernstige vergadering, b.v. van een kerkeraad of classis of synode, geen vroolijke kwinkslag van tintelenden humor ver dragen en waardeeren kan, mist den waarachti gen christelijken ernst van den apostel Paulus, die uitroept„Verblijdt LI in den Heere ten allen tijde, wederom zeg ik: Verblijdt U (Fi- lippensen 4:4.) En schrijft diezelfde ernstige man Gods ook niet in Colossensen 4:6: „Uw woord zij allen tijd in aangenaamheid, met zout besprengd, op dat gij moogt weten, hoe gij een iegelijk moet antwoorden Hier worden wij opgewekt tot een zonnig en vriendelijk, pittig en gevat optreden, waarmede wij als christenen hebben te bewijzen dat wij bruiloftskinderen zijn. Calvinisten mogen zich niet als sombere men schen gedragen. Dooperschen en piëtisten zoeken de ware vroomheid in stijfheid van woord en stroefheid van gelaatsuitdrukking. Maar onze Gereformeerde levensbeschouwing verzet zich daartegen met alle kracht. God heeft den lach en den humor gegeven. Die gave Gods mag en moet gebruikt worden, geheiligd door den Geest des Heeren. Menschen Gods zijn geen sombere figuren. Hebt dan eerbied voor den Humor Oordeelt niet opdat gij niet geoordeeld worde! Ware ernst is niet ernstig doen. Ware ernst is ernstig zijn. Ware ernst heeft bewondering voor den hu mor, waarin het optimisme des geloofs trium- feert over het pessimisme der zonde. Middelburg. RINGNALDA. die met een ernstig gelaat aan het roer stond, terwijl op de voorplecht een jongen van een jaar of dertien, veertien gezeten was. Jacob van der Walle had tot zijn verbazing den ouden lichtwachter niet bespeurd, die anders zoo getrouw de schepelingen groette. Maar de lichttoren stond er eenzaam en verlaten. De botters zochten en vonden in de haven de vaste plaatsen. „Blijf even aan boord, Piet. Ik ben zoo terug. Even naar moeder de vrouw." 't Waren de woorden, die de jongen al uit het hoofd wist, want elke week werden ze her haald. Nauw lag de botter vast, of de schipper liep even naar huis, om een kwartier later weer terug te zijn. Hij ging ook nu. Met hetzelfde bekommerde hart als steeds. Want het ging niet goed met zijn vrouw, sinds Evert het was nu weer al drie maanden vader en moeder verlaten had. Zij was ziek en niet ziek. Hij kon er geen naam aan geven. Enkele malen was de barbier er bijgehaald, maar die had de schouders ge trokken 't was een vreemde, raadselachtige ziekte hij wist ter wereld niet, welke kruiden voor dat geval getrokken moesten worden. En aderlaten was in 't geheel niet noodig. Och, Jacob van der Walle wist het eigenlijk wel. En zijn vrouw wist het ook. Zij was niet ziek. 't Was alleen, omdat Evert... Maar op aanraden van kennissen was hij een week of zes geleden met haar naar Middelburg gevaren. De beroemde chirurgijn Reneman wist mogelijk raad. Doch die had slechts één con clusie „De vrouw is niet ziekzij mankeert niets alleen zwaarmoedig ik kan niet helpen." Och, moeder Van der Walle was niet teleur- TWEETAL TE Oosterend (Fr.): Cand. H. Fransen te Meppel. Cand. W. J. van Otterlo, Hulppred. te Voorburg. BEROEPEN TE NijmegenH. A. Wiersinga te Vlissingen. StadskanaalW. van der Heide te Zoutkamp. Oosterend (Fr.): Cand. W. J. van Otterlo, Hulppred. te Voorburg. HoornJ. Dijkstra te Haulerwijk. BEDANKT VOOR Burum I. de Wolff te Mussel. Theol. School. De Partic. Synode van Friesland (Z.G.) heeft in plaats van Ds. O. Boersma, thans emeritus, benoemd tot curator der Theol. School Ds. D. P. Koopmans te Beets- terzwaag, en tot diens secundus Ds. K. Minnema te Garijp. Cand. J. Hindriks, van Klazienaveen, deed Zondag j.l., na bevestiging door Ds. M. Zijlema, van Engwierum (Fr.), met een predikatie over Matth. 1336, intrede bij de Geref. Kerk van Dussen en Meeuwen (N.-Br.), sprekende over Matth. 28:20. Gratificatie van rijkswege. Op de te Utrecht gehouden vergadering van de Geref. garnizoenskerken is het volgende be sluit genomen „De afgevaardigden enz. spreken als hun opi nie uit dat er geen enkel principieel bezwaar is, dat de predikanten in een garnizoensplaats gel den, die de Regeering als gratificatie e.v. aan biedt, aanvaarden. Er zijn echter wel practische bezwaren. Tenslotte hangt van hun individueele wilsbeschikking af in hoeverre de betrokkenen daarvan worden weerhouden van 't metterdaad aanvaarden". Handelingen Part. Synode van Zeeland 1932. Door het Moderamen van de laatste Part. Synode van Zeeland 1 Juni 1932 zijn de Han delingen vastgesteld Maandag j.l. en de verdere verzorging en verzending is opgedragen aan den Uitgever D. H. Littooij Azn. te Terneuzen. Landelijke samenwerking inzake Art. XIII K.O. De Partic. Synode van Friesland (Z.) besloot „Naar aanleiding van een ingediend schrijven van depp. ad art. 13 K.O. met betrekking tot een landelijke regeling voor de onderlinge ver zekering wordt een voorstel van Ds. Koopmans aangenomen van den volgenden inhoud De Partic. Synode van Friesland (Z.G.) kennis genomen hebbende van de missive, bij haar ingezonden door de depp. ad art. 13 K.O. inzake een landelijke samenwerking met betrek king tot de verzorging naar art. 13 K.O. gehoord de mededeelingen van genoemde de- putaten dienaangaande besluit aan de te benoemen depp. naar art. 13 K.O. op te dragen le. deze zaak in studie te nemen en zoo noo dig overleg te plegen met de depp. naar art. 13 K.O. in de andere ressorten 2e. bijzonder na te gaan de finantieele con sequenties voor eigen ressort bij eene eventueele toepassing van een dergelijke samenwerking 3e. zoo mogelijk vóór de volgende Synode een gemotiveerd advies in te dienen en even tueele voorstellen vooraf te doen plaatsen op het agendum". Particuliere Synode van Utrecht Uit het kort verslag Aangaande het voorstel, door Deputaten naar Art. 13 bij de Synode ingediend, spreekt deze uithaar instemming te betuigen met het be sluit der Deputaten om n.l. in beginsel accoord te gaan met het voorstel tot landelijke samen werking, behoudens nadere saamspreking. Ds. Datema doet de vraag of het geen over weging verdient aan de komende Gen. Synode voor te stellen, de leeftijdsgrens voor emeritaat te bepalen op 65-jarigen inplaats van 70 jaren. Hij acht dit in 't belang der Kerken en der vele candidaten. Deze vraag wordt doorgegeven aan deput. naar Art. 13 K.O. om daaromtent op de volgende Synode van advies te dienen. Ds. Bruins rapporteert naar art. 19 K.O. In het afgeloopen jaar ontvingen vier studenten geldelijke ondersteuning. Gezien hun vlijt en gedrag besluit de Synode, op voorstel van De- gesteld geweest. Zij had geen ander antwoord verwacht. En Jacob van der Walle ook niet. Zij wisten het wel. Feitelijk wist heel Zierikzee hethaar hart was radicaal gebroken het was een ziekte van de ziel. Daar hielp niets voor. Die ziekte kon alleen rechtstreeks door den Heere worden genezen. Zielsmedelijden hadden de menschen in Zie rikzee met de kloeke visschersvrouw, die in en kele weken een schim gelijk was geworden. Ook Jacob van der Walle, men bemerkte het wel, was lang de oude niet meer. Hij was ook ouder geworden en zijn gulle lach van vroeger werd niet meer vernomen. Doch het ergste was het gesteld met moeder Van der Walle. Haar han den beefden, als van een oude vrouw van tach tig. Haar oogen stonden dof. Zij praatte zoo weinig mogelijk. En als zij eens met iemand een kort gesprek had, dan liep het over Evert. En dan stond men haar te woord. Dan sprak men mee. Maar buiten haar tegenwoordigheid werd over den jongen niet gesproken. Zijn naam werd hoogst zelden meer genoemd. Jongens, die het eiland verlieten op die manier en omdat de visscherij hen te min was, neen, die moesten maar niet weerkeeren, zoo werd er geoordeeld. De handelwijze van Evert was er een, die niet door den beugel kon. Hij was ten eenenmale uit de gratie. „Pas maar op, dat je Evert van der Walle niet achterop gaat", waarschuwde de moeders, als de kinderen eens mopperden over het werk, dat hen opgedragen werd. „Die Evert van der Walle heeft eigenlijk zijn moeder ver moord." (Wordt vervolgd) - J

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1932 | | pagina 2