No. 26 Vrijdag 24 Juni 1932 46c Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND. UIT HET WOORD. DADERS DES WOORDS. ZEEUWSCHE KERKBODE. REDACTIE: Ds. A. C. HE IJ TE KOUDEKERKE en Ds. D. SCHEELE TE MIDDELBURG. MEDEWERKERS: D.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, J. VAN LONKHUIJZEN, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J.VAN DER VEEN ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS: 15 cent per regel; bij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE: FIRMA LITTOOIJ 6 OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 VROOLIJKE KRUISDRAGERS. „Die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn zal zalig worden." Mare. 1616. Het opschrift boven deze overdenking is niet een interessante nieuwigheid, doch is naar de letter ontleend aan het oude gebed voor den doop en naar de gedachte aan de H. Schrift. Het is dus door de gemeente van Christus eenmaal voor ons allen gebeden, en drukt een eigenschap uit die van alle christenen verwacht wordt. De Gereformeerde Kerk bidt voor elk kind, dat ten doop gebracht wordt„Wij bidden U door Uwe grondelooze barmhartigheid, dat Gij dit kind genadig wilt aanzien, en door Uwen H. Geest, Uwen Zoon Jezus Christus inlijven opdat het met Hem in Zijn dood begraven worde en met Hem moge opstaan in een nieuw leven opdat het zijn kruis Hem dagelijks navolgende vroolijk dragen moge. Hem aanhangende met een waarachtig geloof, vaste hoop en vurige liefde dat het dit leven (hetwelk toch niet anders is dan een gestadige dood) om uwentwil getroost verlate, en ten laatsten dage voor den rechterstoel van Christus, uwen Zoon, zonder verschrikken moge verschijnen, door denzelven onzen Heere Jezus Christus, Die met U en den H. Geest een éénig God, leeft en regeert in eeuwigheid. Amen". Met het kruis wordt bedoeld heel ons leven vol moeilijkheid en tegenstrijdigheid. Wanneer we Christus dagelijks navolgen, dan dragen we 't zóó, dat we door een innerlijke niet te overwinnen kracht worden bezield, die trots zwarigheden een geheiligde vreugde als een ondoofbaar vuur in stand houdt. Dit houdt ten nauwste verband met de zalig heid die aan den doop verbonden is. Immers „die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn zal zalig worden" heeft de opgestane Christus tot zijne discipelen gesproken. Hij heeft dit niet gezegd om hiermee een twistwoord in hun midden neer te leggen of om een schibboleth te geven aan hen, die tegen den kinderdoop zijn. Wie de éénheid kent van oud en nieuw-Testament begrijpt, dat Christus nim mer een zoo onnatuurlijke en onschriftuurlijke gedachte heeft kunnen uitspreken. Trouwens, wanneer Hij hier werkelijk be doelde, dat alleen degenen, die bewust geloof kunnen belijden, dus volwassenen, gedoopt mo gen worden, dan zou Hij tevens uitgesproken hebben, dat allen, die op deze wijze niet ge loofd hebben, dus ook alle jongstervende kleine kinderen, verloren gaan. Immers de Heere laat op het woord, dat we overdenken volgen „die niet geloofd zal heb ben zal verdoemd worden". Neen, evenals vóór Christus is ook na Hem het verbond opgericht met de geloovigen en hun zaad, maar 't is Zijn eisch, dat ouders en kinderen hun doop verstaan. Hij Zelf heeft de ouders vastgelegd aan hun eigen woord van gelofte, om de kinderen in de beteekenis van hun doop te onderwijzen of te doen onderwijzen. Alleen wanneer het nauwe verband tusschen geloof en doop bestaat, dat Hij uitspreekt in het woord, dat we overdenken, is het mogelijk, dat ook de zaligheid gesmaakt wordt, die hieraan verbonden is, en dat het voor ons als kind ge beden gebed verhooring vindt, „dat we ons kruis Hem dagelijks navolgende, vroolijk dragen mogen". Dit wil zeggen, dat we óók in de zaak van den kinderdoop naar het bevel Gods, niet on- geloovig zullen zijn maar geloovig. De gemeente van Christus, die het Woord Gods eert, heeft zich bij de bediening der ge nademiddelen altijd te plaatsen op geloofsstand- punt. Zij heeft ervan uit te gaan, dat het waar is. De dienaar, die den doop bedient spreekt en bidt daarbij, zooals het formulier bewijst, uit gaande van de trouw Gods. Hoe meer héél de gemeente daarvan uitgaat, des te meer zal het geloof in de kerk des Heeren uitkomen als een zaligende kracht. Dat is het verband, hetwelk Christus in dit woord zegt tusschen geloof en doop. De kinderen worden nimmer buitengesloten. Ze zijn ingesloten. Hun doop heeft dat bewezen, en daarvan wordt uitgegaan. Zoo moeten ze be handeld, aangesproken en onderwezen worden, en in dezen weg der middelen openbaart zich in het kind „bij het opwassen" het geloof. Zoo wordt meer en meer door ieder zijn eigen doop gezien, niet maar als een onbeteekenende gebeurtenis, die vóór het bewuste leven heeft plaats gehad, doch als een genadeweldaad Gods, die midden in ons leven staat en heel dat leven overstraalt. Dan zien ook wij, die als kleine kinderkens gedoopt zijn, ons geloof als een zaak, die, hoe wel niet in tijd, toch aan onzen doop voorafgaat. De kinderdoop is geen struikelblok meer om te verstaan, maar het woord van Christus groeit voor ons in kracht„Die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden". Nu heeft ook voor ons dit woord deze be teekenis gekregenDie geloofd zal hebben en (dientengevolge) gedoopt zal zijn, zal zalig worden. Staande in het geloof hebt ge vat aan uw doop, daar ge zeker weet, dat die doop niet bij geval, maar van Godswege in Zijn weg, en op Christus' bevel u toegekomen is. Het sacrament doet u de beloften Gods des te beter verstaan, en verzegelt ze. Wat de doop u afbeeldt, de afwassching uwer zonden, is aan u geschied. God zegt het u, en gij hebt Hem te houden aan Zijn Woord. Zoo groote vastig heid heeft het geloof in den doop. De doop moet steeds in verband blijven staan met het levend geloof, waaraan hij beantwoordt. Anders verliest hij zijn kracht. Met dit doel heeft Christus den Doop voor zijn gemeente ingesteld. Het eenvoudige geloof, dat een ja-zeggen is op de belofte Gods is de beslissende zaak, waar van zaligheid of verdoemenis afhangt. Deze laatste tegenstelling ligt zoo klaar in Mare. 16 16, waar toegevoegd wordt„die niet geloofd zal hebben zal verdoemd worden". De doop wordt hier niet wéér genoemd. Maar het houdt toch in die tengevolge van hun on geloof den doop geweigerd of verwaarloosd zul len hebben, zullen verdoemd worden. De doop heeft dus tweeërlei kracht volgens dit woordHij behoudt de geloovigen, maar verderft de ongeloovigen. Want de doop leert ons dat de geloovigen zijn in Christus, de ongeloovigen buiten Hem. En alleen in Christus is zaligheid. Het gericht Gods, dat scheidingmakend tus schen de menschen doorgaat, vindt op deze wijze in den Doop treffende afbeelding. Degenen, die gelooven, nemen' de toevlucht in Christus, zooals Noach de toevlucht nam in de ark. Ziet ge zoo geloovig uw doop, dan hebt ge met het oog op de toekomst deze vertroosting, dat ge, wanneer Christus ten gericht komt, voor uw zonden niet behoeft te vreezen. Want over uw zonden is het gericht reeds gegaan in den dood van Hem, die tegelijk uw Borg is. Dus verschijnt ge zonder verschrikken voor den rechterstoel van Christus. Door uw doop is uw leven omvat van uw ontvangenis tot den jongsten dag. In 't geloof u vastklemmend aan hetgeen de Doop u leert, zult ge ongetwijfeld ook aan u bevestigd zien de verhooring van het gebed na uw doop. Ge zult in Christus wassen en toene men, in alle gerechtigheid onder Hem leerren, strijden en overwinnen, om eeuwig den Drieëeni- gen God in Wiens Naam ge gedoopt zijt, te loven en te prijzen. Uit „den ondergang in het water" leert ge, dat ge met Christus in den dood geweest zijt, dat al uw zonden zijn geboet. Maar ook, dat ge met Hem opgestaan zijt in een nieuw leven. Dat staat in uw doop als een merk op uw leven ingedrukt. Wees nu, wat ik u bidden mag, niet gelijk aan valsche waar onder een goed merk. Het goede merk doet uw valschheid dan te sterker uitkomen. Maar leef welbewust uit uw doop. Neem hem als waar en ga er van uit. Versta toch de duidelijke sprake Gods in uw doop. Aan uw doop moet uw geloof beant woorden. Gij hebt u niet moeilijk te maken over de verborgene dingen. Niet over uw verkiezing, en zelfs niet over uw wedergeboorte. Dit zijn de dingen die vanzelf spreken, wanneer gij uw God gelooft op Zijn sacrament. In 't eenvoudige, blijmoedige leven des geloofs, waartoe uw doop u wekt, hebt ge de openbaring der wederge boorte en der uitverkiezing. Zoo blijft uw doop niet langer een doode zaak in uw leven, er bestaat geen klove meer tusschen geloof en doop. Maar als Paulus leert ge u verheugen in het feit van uw doop, die ge letterlijk ziet, in 't ge loof, als „de afwassching uwer zonden" (Hand. 2216) en als „het bad der wedergeboorte" (Tit. 35) waaruit ge verfrischt, verjongd en vernieuwd te voorschijn gekomen zijt. Als Paulus draagt ge dan het kruis van dit leven, gesterkt door de innerlijke vrede en vreug de des geloofs. Als de Moorsche kamerling reist ge, uit uw doop uw weg met blijdschap. Vroolijke kruisdragers. Axel. J. S. POST. HET GESCHIL Dr. v. LONKHUIJZEN MET DE HERAUT EN DE BAZUIN. Door een verzuim werd het „Antwoord aan De Heraut en De Bazuin van de hand van Dr. v. Lonkhuijzen niet geplaatst in de rubriek „Uit de Pers", waar het had behooren te staan, maar als een bijdrage van den medewerker. Van dit verzuim maken we hier melding om dat we gelijk ook aan Dr. v. Lonkhuijzen werd megedeeld niet konden toestaan, dat hij als medewerker hiervoor van de Zeeuwsche Kerkbode gebruik maakte, omdat daardoor de schijn zou kunnen ontstaan als zou de Zeeuw sche Kerkbode in dit geschil aan de zijde van Dr. v. Lonkhuijzen staan. En dat te minder, waar hij hoofdredacteur is van de Kerkbode voor Schouwen en Duiveland en in dat eigen orgaan gelegenheid heeft tot publicatie, waarin dan ook dat „Antwoord" verscheen en waaruit het werd overgenomen. Nu in het redactioneele gedeelte van de Kerk bode het „Antwoord" van Dr. v. Lonkhuijzen verscheen, nemen we hier ook op het „Naschrift" van Prof. H. H. Kuyper uit De Heraut van 12 Juni j.l., dat weer het antwoord bevat op de klacht van Dr. v. Lonkhuijzen. Naschrift. Dr. van Lonkhuijzen verzoekt ons nu reeds aan onze lezers mee te deelen, dat hij in ons Theologisch Tijdschrift van repliek dienen zal en dan zal aantoonen, dat onze citaten niet juist waren. We hopen, dat hij daarmede wachten zal, totdat onze critiek ten einde is, want het is geen goede methode iemand in de rede te vallen. Wanneer hij voorts klaagt over den scherpen toon onzer polemiek, dan willen we hem daarop nu reeds een antwoord geven. Het suaviter in modo, fortiter in re geldt ook voor ons als regel, maar er zijn toch momenten, waarin het moeilijk valt dien regel in acht te nemen. Dr. van Lonkhuijzen heeft zich veroorloofd de Synode van Assen, die in zulk een moeilijken strijd gewikkeld was, waarbij het om de hand having van het gezag van Gods Woord ging, te beschuldigen niet alleen van een kapitale fout, van een principieelc afwijking van het Gerefor meerde kerkrecht, maar van een schenden van de bruid van Christus, van zulk een zonde be gaan te hebben, dat hij het bloed der verzoening van Christus daarover inriep. Wie op zulk een wijze critiek oefent en deze critiek in Amerika begonnen, nu, in ons vaderland teruggekeerd, onophoudelijk voortzet, heeft zeker geen recht tot klagen, wanneer men hem even scherp be antwoordt. Voetius heeft dit nog veel scherper gedaan, toen de Independenten onze Kerken aanvielen en deze beschuldigden van „formeel en eigenlijk papistisch te zijn", want hij ant woordt daarop, dat „dit allerformeelst en aller- eigenlijkst een crassa ignorantia" is, een blijk van grove onwetendheid en elders noemt hij deze beschuldiging zelfs een virus, een zwadder, een giftig slangen venijn. Zoo kras wil ik me niet uitlaten, maar ik meen toch ten volle het recht te hebben, waar Dr. van Lonkhuijzen zulk een hooghartigen toon aanslaat, zooals ook Prof. Bouwman klaagde niet alleen de Synode van Assen, maar al onze Gereformeerde Kerken ver oordeelt en beschuldigt, in het binnenland en in het buitenland en daarbij telkens blijk geeft van, wat Voetius noemt, een zeer grove onwetend heid, dit dan ook aan te toonen, niet alleen om de eere onzer Kerken te handhaven, maar ook om onze Kerken te bewaren voor een indepen- dentisch streven, dat onder den schijn van „Ge reformeerd kerkrecht" zich hier aandient. Prof. Rutgers heeft terecht er op gewezen, hoe onze Gereformeerde Kerken, uit reactie tegen de hiërarchie in de Hervormde Kerk, aan dit gevaar bloot staan. Hiertegen te waarschuwen en scherp te waarschuwen is plicht. H. K. K. Tot nu toe hield de Zeeuwsche Kerkbode zich buiten dit geschil. Misschien dat de redactie, wanneer over en weer de partijen uitgesproken zijn, daarop terugkomt, om te zeggen aan welke zijde, naar het haar voorkomt, het recht in deze is. JAARVERSLAG „VREDERUST". Wanneer we van dit jaarverslag iets gaan zeggen, beginnen we met de vermelding, dat de a.s. Jaarvergadering gesteld is op Maandag 4 Juli a.s. en dan weer gehouden wordt op de Stichting te Bergen op Zoom. Op het agendum komen voor de gewone huishoudelijke werk zaamheden en wordt voorts gemeld, dat in den Bidstond hoopt voor te gaan Ds. H. A. Wier- singa van Vlissingen en in de middagvergadering Prof. Slotemaker de Bruine, hoopt te refereeren over „De individueele en de sociale zijde van ons geestesleven". Het vorig jaar bleek de Maandag geen onge schikte dag. De opkomst ter vergadering was goed. Moge dat dit jaar weer zoo zijn. In het jaarverslag is opgenomen de rede, het vorig jaar door Ds. Tonsbeek gehouden als in leiding op het gebed de openingsrede van den Voorzitter, den Heer J. J. C. van Dijk en een uitgebreid verslag der rede van Prof. Waterink over „Opvoeding en geestelijke onevenwichtig heid, waaruit voor de opvoeding heel veel te leeren valt. Uit het uitgebreide verslag van den Secreta ris, waarin opgenomen zijn de verslagen ook van den geestelijk-verzorger, den geneesheer directeur e.a. nemen we iets over uit wat ge rapporteerd wordt over den buitendienst, waar onder te verstaan is, dat de hiermee belaste geneesheer de patiënten, voor wie gestichtsver- pleging niet meer noodig is, en die weer naar huis vertrokken of in daarvoor geschikte ge zinnen werden geplaatst, deze patiënten bezoekt om te zien, hoe ze het maken en hen en de menschen in hun omgeving met goeden raad te dienen. Hiervan wordt nu gemeld, dat deze Buitendienst zich geleidelijk bleef ontwikkelen en dat met blijdschap kan worden geconstateerd, dat een aantal hunner, die gereclasseerd werden, het thuis nog steeds goed maken. Ook werden voorzorg-bezoeken gebracht aan psychisch- abnormalen, die nog niet in „Vrederust" zijn opgenomen geweest. Voor deze categorie die nen ook de consultatiebureaux die gehouden werden in Middelburg, Goes en Zierikzee, die door 49 personen werden bezocht, terwijl 85 consulten werden gegeven. Bijzondere aandacht vraagt de meedeeling, dat deze consultatiebureaux herhaaldelijk werden bezocht door min of meer achterlijke kinderen, die het gewoon lager onderwijs op school niet konden volgen en omtrent wier toekomstig lot de ouders zich ongerust maakten. Daarbij wordt dan opgemerkt en voor die meedeeling vragen we de bijzondere belangstel ling „Helaas bestaat er in Zeeland, in tegen stelling met het overige deel van Nederland, waar plm. 90 scholen voor buitengewoon lager onderwijs zijn, nog geen dergelijke inrichting". De geneesheer voor den Buitendienst moest zich dus beperken tot het geven van enkele practische werken, de opvoeding betreffende. Aan het einde van het verslag wordt met dank aan God geconstateerd, dat, al bleven ook de tegenspoeden niet uit, er door Vereeniging en Stichting veel goeds werd genoten. Moge de volgende jaarvergadering weer wel slagen en de liefde voor deze stichting van barm hartigheid versterken. HEIJ.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1932 | | pagina 1