No* 25
Vrijdag 17 Juni 1932
46e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND*
UIT HET WOORD.
DADERS DES WOORDS.
ZEEUWSCHE KERKBODE.
REDACTIE: Ds. A. C. HE IJ TE KOUDEKERKE en Ds. D. SCHEELE TE MIDDELBURG.
MEDEWERKERS: D.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v, d. ENDE, A. B. W. M. KOK, J. VAN LONKHUIJZEN, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling ƒ2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
EEN WONDERLIJK WELBEHAGEN.
Daarom heb ik een welbehagen in
zwakheden, in smaadheden, in nooden,
in vervolgingen, in benauwdheden, om
Christus' wil.
2 Cor. 12:10a.
Wil Paulus zoo gaarne een martelaar zijn V
Is Paulus een mensch, die, omdat hij weinig
te beteekenen heeft en zich miskend acht, nu
in die miskenning en verachting de glorie van
een martelaarskroon ziet en er zijn eere in stelt
achteruitgezet te worden, om alzoo voor zich
zelf een nog hoogere onderscheiding te verwer
ven, dan die zij ontvangen, die in 't Koninkrijk
Gods harde werkers zijn
Er zijn immers zulke menschen, die er een
zeker genot in hebben om vernederd te worden
om in en door die vernedering des te meer
te stijgen in de bewondering en verbazing der
toeschouwers.
Ze drukken zich zelf de martelaarskroon op
het hoofd in de hoop, dat anderen deze spoedig
zullen omvlechten tot een eerekrans.
Dat noemt Paulus zelf onwijs. Tot drie- vier
maal toe herhaalt Paulus, dat hij in zijn roem
onwijs is, maar er toe genoodzaakt wordt uit
zelfverdediging tegen de pochers in Corinthe.
Als er wat te pochen valt, als er wat te roemen
is welnu dan kan Paulus hen allen de loef
afsteken.
En dan laat Paulus een geheele reeks van
droeve, pijnlijke, vernederende ervaringen tijdens
zijn arbeid de revue passeeren.
Als dienaar van Christus steekt Paulus toren
hoog boven allen uit, als 't gaat om slagen, ge
vangenis, arbeid en moeite, honger en dorst,
waken en vasten.
„Indien men wil roemen, zoo zal ik roemen
de dingen mijner „zwakheid", d.w.z. zal ik roe
men in al de doorgestane ellende en verdruk
king, waardoor ik, van alle krachten beroofd,
mijzelf heb opgeofferd in den zwaren dienst van
het Evangelie.
Roemen kan Paulus, ook in bijzondere open
baringen, maar de Heere heeft hem steeds klein
gehouden door hem te geven een scherpe doorn
in het vleesch, opdat hij zich door de uitnemend
heid der openbaringen niet zou verheffen.
Bij alle oorzaak tot zelfverheffing wordt Pau
lus onmiddellijk geremd bij zijn voorspoedige
en gezegende verkondiging des Evangelies krijgt
Paulus' hoogmoed geen kans door het tegen
wicht van allerlei smaad, verdrukking, vervol
ging en verdrietbij zijn bijzondere begenadi
ging van opgetrokken te zijn geweest in den
derden hemel krijgt Paulus' zelfverheffing even
min een kans, door het tegenwicht van bestookt
te worden door een engel des Satans, die hem
met vuisten sloeg, opdat hij zich niet zou ver
heffen.
En wat is nu Paulus' roem en waarin heeft hij
nu een welbehagenin zijn grootschen arbeid
en den rijk gezegenden levensloopbaan in zijn
bijzondere begenadiging door het bezit van ga
ven en geestelijke ervaringen of in dat tegen
wicht van lijden, verdrukking, benauwdheid,
engel des Satans, doorn in het vleesch Wel
nu, dan heeft Paulus een welbehagen in al zijn
doorleden en nog te lijden smaadheden, nooden,
vervolgingen en benauwdheden, omdat door die
zwakheden, door die voortdurende vernedering
van Paulus, de kracht, de heerlijkheid en schoon
heid van Christus en Zijn Evangelie onbelem
merd zou kunnen schitteren.
Paulus wil niet de minste belemmering vor
men voor de heerlijkheid van Christus, door ook
maar iets voor zichzelve op te eischen. Hij wil
niets meer zijn dan een aarden vat, een nietig
instrument en alles, wat hem daartoe terugbrengt
is Paulus welgevallig.
Zoo verstaan we eenigszins dit „wonderlijk
welbehagen" in allerlei ellende en lijden, omdat
het Paulus vormt tot een geschikt en uitverkoren
vat, om den naam van Christus te dragen want
Christus' kracht wordt in zwakheid volbracht.
Het is er dus ver vandaan, dat Paulus zich
hier een martelaar maakt, om daardoor de mar-
telaarseere voor zich op te eischen neen, zijn
roem is deze, dat hij door al zijn ondervonden
vernederingen, vervolgingen, smaadheden enz.
voor zelfverheffing en hoogmoed is behoed en
daardoor de kracht van Christus in hem wonen
kon en Zijn Naam alleen de eere ontving.
Heerlijk vindt Paulus de gedachte, dat hij
waardig gekeurd werd om Christus' wil ver
volgd, gesmaad, benauwd te worden, opdat door
het wegvallen van zijn aanspraak op eenige eere,
de eere van Christus alleen zou uitstralen.
Gelijk de schoonheid en heerlijkheid van
Christus is Zijn kruis, Zijn lijden en dood om
onzer zonde wil en tot onze verlossingen zoo
is de roem der kinderen Gods, dat ze met ver
loochening van zichzelve den Naam des Heeren
Jezus uitdragen en tot verheerlijking brengen.
Wij willen zoo gaarne voor Christus arbeiden
en kinderen Gods heeten, maar zoo spoedig als
dit lijden en druk met zich brengt, worden we
terstond geërgerd, inplaats van er een welbe
hagen in te hebben.
Niet gaarne vallen we zelve geheel en al weg
en willen we toch eenige erkenning en waar
deering bij de menschen inoogsten en worden
bitter en wrevelig als men onzen arbeid niet
hoog genoeg aanslaat en onze geestelijke kunde
niet genoegzaam bewonderd.
We denken aan „het gruwelijk welbehagen"
van dezen zelfden Paulus, in den ondergang van
hem, die zijn eer en hoogten als Farizeër had
aangetast en in zijn hoogmoed gekrenkt had
hoe wonderlijk is dan dit welbehagen van
Paulus, in zwakheden, in vervolging, in be
nauwdheden, in nooden is het niet daardoor
mogelijk geworden, dat Paulus, ontdekt aan de
onwaardigheid en diepe verdorvenheid ook van
den besten wetsgetrouwen Jood en aan de alles
overtreffende en onschatbare waarde van het
werk van den Middelaar, Jezus Christus
En nu kan Paulus in tegenstelling met zijn
vroegere ergernis bij vernedering, een welbeha
gen hebben in alles, wat maar meer de eere en
glorie van zijn Zaligmaker verhoogd.
Een ommekeer, een verandering in Paulus,
zoo groot, zoo alles beheerschend, dat we uit
roepen is dat diezelfde kleederbewaarder, die
met dwepend oog de steenen zag suizen door
de lucht en bloedend inslaan in het edele gelaat
van Stephanus, die nu roemt in de steenen, die
op zijn eigen hoofd worden neergeslingerd
Dat „wonderlijke welbehagen", dat roemt in
verdrukkingen, is dus wel heel iets anders dan
een dwepende, onnatuurlijke wellust in allerlei
martelingen, om dan door pijn en smart, door
lijden en druk heen, zichzelf te voelen groeien
in de bewondering der menschen, want dan ware
dat alles nog niets anders dan eereteekenen voor
den mensch maar de roem is deze, dat in onze
gelijkvormigheid aan Christus in Zijn lijden en
verwerping Christus en Zijn kruis wordt ver
heerlijkt.
Christus' Koninkrijk komt niet dan in den
weg van zelfverlies, van zelfverloochening
ons hooge Ik moet gekruisigd en daarvoor heeft
de Heere vaak heel harde middelen noodig
voor Paulus zelfs een engel des Satans om hem
met vuisten te slaan maar als dan Paulus weet,
dat daardoor de kracht van Christus in hem
woont, dan heeft hij een welgevallen aan het
ten onderhouden van eigen grootheid, terwille
van de grootheid van Christus.
Paulus en ieder geloovige ondervindt het, dat
het heerlijk is klein te wezen voor God, want
dan is de Heere hen het meest nabij.
Immers„de Heere is nabij de gebrokenen
van hart en Hij behoudt de verslagenen van
geest".
En „Indien ge gesmaad wordt om den Naam
van Christus, zoo zijt ge zalig, want de Geest
der heerlijkheid en de Geest van God rust op
U". 1 Petrus 4 14.
En 's Heilands Woord „Zalig zijt ge, als U
de menschen smaden en liegende alle kwaad te
gen U spreken, om Mijnentwil verblijdt en ver
heugt U, want Uw loon is groot in de hemelen".
Matt. 5:11, 12.
St. Laurens. KONING.
JAARBOEK V. U. 1932.
Nu de Vereeniging voor Hooger onderwijs op
Geref. grondslag, waarvan de Vrije Universiteit
uitgaat, haar 52ste jaarverslag de wereld inzond,
willen we daaraan enkele dingen ontleenen.
We beginnen dan met de meedeeling, dat de
algemeene vergadering dit jaar D.V. gehouden
zal worden te Leiden en wel op Donderdag 7
Juli. 's Avonds tevoren is er een ure des gebeds
in de Hooigrachtkerk, waarin Ds. H. Thomas
hoopt voor te gaan.
Voor de morgenvergadering, die vooral voor
huishoudelijke zaken bestemd is, staat ook op
het agendum een rede van Ds. J. de Waard te
Rijnsburg over„Samenwerking eerst naar
binnen". Het agendum van de middagvergadering
vermeldt een rede van Prof. Vollenhoven over
„Taak en plaats der wijsbegeerte aan onze Uni
versiteit" en een rede van Mr. J. A. de Wilde
over„De nationale beteekenis van de Vrije
Universiteit".
Hen, die weieens zulk een V. U. dag mee
maakten, is het niet noodig op te wekken tot
een herhaald bezoek zij verlangen daarnaar.
Wanneer de anderen daaruit zouden willen be
sluiten, dat het dan ook voor hen wel de moeite
waard zou zijn, zouden ze een verstandige con
clusie trekken en zeker niet minder verstandig
doen, wanneer zij als hun dit gelegen zou
komen eens naar Leiden gingen. De trein,
die 7.12 uit Vlissingen vertrekt arriveert 10.35
in Leiden en daar de vergadering te half elf
begint en de vergaderzaal „de Stadsgehoorzaal"
niet zoover van het station is, behoeft men dan
ook van de morgen vergadering bijna niets te
missen.
Laten we nu verder hier en daar een greep
mogen doen uit den rijken inhoud van het jaar
boek, waarin opgenomen werd een uitvoerig
verslag van de vorige algemeene vergadering in
Groningen gehouden en de rede van den afge
treden rector over de lotgevallen der Univer
siteit in den cursus 1930/31.
In de rede, waarmee Dr. Dijk die vorige jaar
vergadering opende, wordt het groote en hooge
doel van de V. U. heel juist aangegeven als hij
daarin zeide „de hoofdvraag is voor ons niet
of onze hoogeschool in wetenschappelijken ar
beid de voortreffelijkste zal zijn, maar of haar
voortreffelijkheid zal uitblinken in de beoefening
der wetenschap naar den heiligen maatstaf der
openbaring Gods en naar dien regel alleen".
In dat verband wees hij dan verder op sommiger
ongegronde critiek maar ook op gevaren. Als
een groot gevaar noemde hij, dat wij met onze
Gereformeerde Schriftbeschouwing hoe langer
hoe meer geïsoleerd komen te staan. Die een
zaamheid kan benauwen en het gevaar dreigt dan
voor concessies en om van het beginsel iets prijs
te geven. Daarom is de roeping van het volk,
dat onze V.U. steunt, haar te omringen met lief
de en gebed.
In dit verband moge dan gememoreerd wor
den de rede van Prof. Aalders toen gehouden
over het onderwerp „Schriftgezag en weten
schap" die blijk geeft, dat in den kring der hoog
leeraren voor dat gevaar het oog geopend is en
dat zij niet geneigd zijn om ook maar iets van
het beginsel prijs te geven.
Ds. H. S. Bouma hield toen een rede „Het
blijft een geloofsstuk". Daarin bespreekt hij de
zwarigheid, dat nog slechts een deel van het
Gereformeerde volk rondom de V.U. staat. Er
zijn nog velen, die bij de Gereformeerde belij
denis leven maar van wie de V.U. niet de be
langstelling en de gaven ontvangt, die ze noo
dig heeft. Daarom moet worden vastgehouden,
dat de V.U. recht heeft op de belangstelling van
alle Gereformeerden.
Hierbij zij herinnerd aan een woord van Prof.
Lindeboom gesproken op het gouden feest in
Amsterdam
„En wij broeders en zusters, die thans haar
gouden feest medevieren, zullen wij en onze kin
deren met en na ons, haar steunen en sterken
met onze gebeden, onzen invloed, onze gaven
van zilver en goud En ook dankbaar gebruik
maken van al den zegen, dien God door deze
School van Christelijke wetenschap ons gegeven
heeft en in nog rijker mate schenken wil Op
de vraag zegge een ieder van ons Ja, dat wil
len wij, door Gods gena Zegt dan den kinderen
Israëls, dat zij voorttrekken
Bij een portret van Prof. Fabius is opgenomen
de rede, die Z.Exc. Idenburg hield bij diens be
grafenis, en waaruit we dit overnemen„Zoo
is deze scherpe denker en kloeke strijder, deze
man van onkreukbare oprechtheid en grooten
zedelijken moed de eeuwigheid ingegaan als een
in zichzelven armen zondaar, die alleen opzag
naar Golgotha's kruis en die bouwde op Gods
souvereine genade, die hij in zijn leven zoo vaak
had verheerlijkt".
Het aantal studenten bedroeg bij den aanvang
van den cursus 1931/32 490. Uit het verslag
van het studiefonds blijkt, dat er in het Hospitium
waren 28 inwonende studenten, onder wie 2
Hongaren en zelfs 1 Chinees.
Nog iets over de bibliotheek. In het verslag
daarover wordt de klacht geuit, dat door vrien
den van de V.U. soms belangrijke bibliotheken
aan de markt gebracht worden zonder dat men
aan den bibliothecaris de gelegenheid biedt om
daaruit vooraf te verwerven wat voor de V.U.
bibliotheek van bijzonder belang is. Allen, die
dit lezen en op 't punt zouden staan hun biblio
theek van de hand te doen mogen overwegen
of daarin ook voorkomt wat van belang zou
kunnen zijn en melden dat aan het Bureel. Waar
om zouden ze dat niet evengoed verkoopen aan
de V.U. als aan een antiquair
Eindelijk iets over de financiën. Uit het alge
meen overzicht blijkt, dat de totaal uitgaven be
droegen 288634,91 en de ontvangsten ƒ591,82
minder waren. Dit bedrag is dus tekort. Daarbij
bedenke men echter, dat de uitgaven voor de
vierde faculteit in dit jaar nog niet zoo groot
waren, omdat die faculteit nog niet geheel in
werking was. Maar wanneer die in volle wer
king komt zal het tekort, als de ontvangsten
niet belangrijk omhoog gaan, een volgend jaar
veel grooter zijn. Ook al is het wat wordt
meegedeeld dat bijna alle hoogleeraren een
korting op hun honorarium hebben toegestaan.
De geraamde verhooging der contributies met
60.000 werd niet bereikt. Ongeveer de helft
werd daarvan verkregen. Directeuren spreken
daarbij uit dat nu de malaise aanhoudt en de
gevolgen zich steeds meer en scherper doen ge
voelen, het ook voor ons Gereformeerde volk
steeds moeilijker wordt om de gelden bijeen te
brengen. Zij zijn overtuigd dat het niet uit ge
brek aan liefde is voor de V.U. wanneer nog
niet verkregen werd wat werd gevraagd. Hun
bleek, dat het velen ter harte ging, wanneer zij
door den nood gedrongen hun contributie moes
ten verlagen. Evenwel zijn ze ook van oordeel
dat we ons niet mogen laten ontmoedigen. Zij
vertrouwen dat niettegenstaande de ongunst der
tijden het met Gods hulp mogelijk zal zijn om
ook in het nieuwe jaar financieel de V.U. in
staat te stellen om al datgene te doen, wat zij
voor haar bestaan en uitbreiding behoeft.
Voor wat onze provincie betreft zij vermeld,
dat het bedrag der contributies sinds 1 Mei 1931
nog iets klom. Was het op 1 Mei 1931: 5337.35,
op 1 Mei 1932 was het 5461.70. Geeft dit re
den van dankbaarheid, dat moge prikkelen om
in dit jaar weer een schrede nader te komen aan
het doel dat uit Zeeland 8000.aan con
tributies binnen komt. Ook in aantal begunsti
gers gingen we iets vooruit en wel van 2278 op
2330 en in het aantal leden kwamen we van
44 op 45. De collecten werden getrouw gehou
den. Maar één kerk in onze provincie verzuimde
de tweede collecte.
Onze aandacht trof het groote bedrag dat aan
collegegelden ontvangen werd n.l. ruim 34.000.
Dat de oprichting van de vierde faculteit, die
der Wis- en Natuurkunde, een goede daad was,
kan hieruit blijken, dat voor deze faculteit reeds
21 studenten werden ingeschreven.
Moge de dankbaarheid voor den zegen Gods,
ook in het afgeloopen jaar ondervonden, bemoe
digen om te blijven voortgaan in het verstaan en
vervullen van onze roeping tegenover deze
stichting, die een rijke gave Gods is en ook in
deze zorgvolle tijden daarin den Heere te dienen.
Mr. TH. HEEMSKERK, f
De Vrije Universiteit leed een heel groot ver
lies door het sterven van haar President-Curator
Mr. Th. Heemskerk. En nu we hierboven over
de V.U. schreven, willen we hier een enkel
woord van dankbare erkenning aan zijn nage
dachtenis wijden.
Het was voor de V.U. wel een groot voor
recht, dat zij dezen man, die van huis uit be
hoorde tot de eerste kringen van ons volk en
die door zijn schitterende geestesgaven excel
leerde ook dan, wanneer hij niet als minister op
dien titel ambtshalve recht had, zoovele jaren
(van 18911907 en daarna van 1913 tot nu)
in haar curatorium mocht hebben.
Een voorrecht, maar niet alleen omdat hij
door zijn naam luister bijzette aan het curatorium
en alzoo aan de V.U., maar vooral omdat hij
met heel zijn hart de beginselen van onze hooge
school aanhing en voor hun handhaving, ook
als curator, opkwam.
Aan die trouw aan de Geref. beginselen is wel
eens hoorbaar getwijfeld. Uit zijn manier van
optreden werd wel eens afgeleid, dat het hem
zou ontbreken aan den rechten levensernst. Niet
tegenstaande het woord van den Heere Jezus
„Maar gij, als gij vast, zalf uw hoofd en wasch
uw aangezicht" (Matt. 6:17) zijn er toch wel,
die meenen goed te doen met hun hoofd niet te
zalven en hun aangezicht niet te wasschen, op
dat het ongezalfde hoofd en het ongewasschen