No. 24 Vrijdag 10 Juni 1932 46e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND. UIT HET WOORD. DADERS DES WOORDS- ZEEUWSCHE KERKBODE. REDACTIE: Ds. A. C. HE IJ TE KOUDEKERKE en Ds. D. SCHEELE TE MIDDELBURG. MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, J. VAN LONKHUIJZEN, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE: FIRMA LITTOOIJ 6 OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 EEN GRUWELIJK WELBEHAGEN. En Saulus had mede een welbehagen aan zijnen dood. Handelingen 8:1a. Was Saulus zulk een monster van goddeloos heid Moet Saulus op één lijn gesteld worden met Papoea's en Beetsjoeanen, die een zwelgend vermaak scheppen in het uit rauwe wonden weglekende bloed van neergevelde Zendelingen in wildernis en oerwoud Kan deze Saulus in één adem genoemd met de cynische moordenaars der hedendaagsche „onderwereld" van America, die voor de groot ste misdaden en gruwelen niet terugdeinzen Zou deze jongeling van Tarsen een vurig bewonderaar kunnen zijn van het bloedig Sov jetbewind, dat in zijn woeden tegen Christus' Kerk record sloeg Immers Saulus had een meedoogeloos welge vallen in het neersteenigen van den begaafden, weisprekenden getuige van Christus, den jon gen Stephanus Ook zijn hart berstte van woede, toen deze vurige belijder het deftige, zelfgenoegzame Fa rizeïsme aanklaagde wegens overtreding van Gods wet en het verweet onbesneden te zijn van hart en ooren. Terstond had het zijn volle instemming en was het hem een waar genot, dat men dezen aanrander van zijn hoogste ide aal op staande voet vermorselde. Toch, niettegenstaande dit gruwelijk welbe hagen, zouden we niet gaarne onze stem willen geven aan de verklaring, dat Saulus van Tarsen, toenmaals, gelijk staat met den Bolsjewiek van nu. We beoordeelen Saulus naar Paulus en achten het in hem, die zich later zoo met volle toewijding en overgave gegeven heeft aan de verbreiding van het Evangelie, een zeer begrij pelijke dwaling en kunnen zijn hartstochtelijken ijver voor en zijn trouw aan de voorvaderlijke wetten zelfs waardeeren. Ja, we kunnen er van overtuigd zijn, dat als de Heere Jezus dezen vurigen jongeling had ontmoet, wij van Hem hetzelfde zouden lezen ten aanzien van den rijken jongeling „Hij be minde hem" want naar de rechtvaardigheid, die uit de wet is, was Saulus onberispelijk. Neen, we kunnen dezen ijveraar voor God en Zijn wet niet in één adem noemen met den aan alle recht en reinheid ontzonken Commu nist, die in wreede wellust alles, wat nog buigt voor Gods inzettingen, van de aarde zou willen verdelgen; hem, die van zichzelven getuigen kon, die hij God diende van zijn voorvaderen af, in „een rein geweten" 2 Tim. 1 13. Maar vanwaar dan deze ontstellende over eenkomst, dat deze vrome zoon van Abraham zulk een vreeselijk welbehagen had in den mar teldood van één van Christus' heerlijkste ge tuigen Is er hier ook eenig verband te zoeken aangaande het niet te loochenen feit, dat in de schrikkelijke vervolging van 't Bolsjewisme juist zoovele Joden van rechtzinnige huize de hand hebben gehad en dus ook dat gruwelijk welbe hagen hadden in den dood en ondergang van Gods volk Wachten we ons er voor om het Joodsche streven gelijk te stellen met het goddeloos drij ven der communisten, wijl het Jodendom zich wel stelt tegenover Jezus, als den Christus, ter wijl de communist zich te weer stelt tegen elke godsdienstige gedachte en ook de Joodsche Godsdienst tracht uit te roeien toch is er tusschen den wetsgetrouwen Jood en den ongod- delijken lasteraar van alle religie deze overeen komst, dat ze beiden hun verwachting hebben in den mensch de Jood in den mensch, levende onberispelijk naar de voorvaderlijke wetten, zonder behoefte aan de gerechtigheid des geloofs, de communist in den mensch, levende naar het goeddunken zijns harten, los van alle goddelijke inzetting, zonder behoefte aan de hulp en bij stand van een goddelijk wezen. Beiden verzetten zich tegen den mensch vernederende stelling van het Christendom, dat de mensch onbekwaam is tot eenig goed en geneigd tot alle kwaad. Te gen het onderwijs van Christus, dat Satan de overste dezer wereld is en dat niemand in 't Koninkrijk der hemelen kan ingaan dan door Hem. Briesend staat de rechtvaardige, nauwgezette Saulus, onderwezen naar de onderscheidenste wijze der voorvaderlijke wet, tegenover den ootmoedigen belijder van den Christus Gods, in Wien hij al zijn gerechtigheid en heiligheid vond; gelijk de communist in vijandschap blaakt tegen over ieder, die zich afhankelijk weet van eenige hoogere macht. Een gruwelijk welbehagen in den dood van Gods volk dat leeft en in beginsel in ieder, die zich niet voor den Christus boog. Moge, Gode zij dank, deze ontzettende haat tegen de Kerke Christi in onze omgeving zich niet zoo driest openbaren, bedenkt het, broeders en zusters, dat naar het Woord van den Hei land de tijd aanbreken zal en reeds aangebroken schijnt te zijn, dat ieder die U dooden zal, in de meening zal verkeeren Gode een welgevallige daad te verrichten. Want er is maar tweeërlei houding tegenover Christus denkbaar Wie niet voor Hem is, is tegen Hem. Wie Hem niet liefheeft, haat Hem. En juist de edelsten, de meest ontwikkelden en beschaafden onder de menschen, voor wie we als mensch slechts hoogachting kunnen koes teren, zullen de meest bittere vijanden blijken te zijn van Gods kinderen, gelijk de Heere Christus niet is gekruisigd door het lagere deel des volks, maar door de hoogere standen, van Farizeërs en Schriftgeleerden, ouderlingen en oversten. Het „gruwelijk welbehagen" in den dood van Gods knechten zoudt ge immers ook in dien zeer ontwikkelden en wetenschappelijken Saulus, van zoo edelen geest, niet hebben vermoed. Maar door de leer van Christus wordt hij in zijn hooge verwachtingen van en zijn ijdel pra len met de menschelijke gerechtigheid naar de wet zoo wreed verstoord, dat zijn hoogmoedig hart berst van wrevel tegen den Nazarener en Zijn volgelingen. En zoo is 't nog, ook nu nog na 1900 jaren. Beschaving, wetenschap en kunst hebben het menschelijk hart niet kunnen vernieuwen, dat Christus' woord krachteloos zou zijn geworden: Uit 't hart des menschen komen voort booze gedachten, doodslagen, valsche getuigenissen, lasteringen. Een satanisch genot wordt gevon den in den ondergang van hen, die het der we reld toeroepenEr is niemand rechtvaardig, ook niet één Er is niemand, die verstandig is, er is niemand die God zoekt. Tenzij dat Uwe gerechtigheid overvloediger is, dan die der Schriftgeleerden en Farizeeërs, ge kunt in 't Koninkrijk der hemelen geenszins ingaan. Ergert U deze leer der H. S. van Uw vol komen onbekwaamheid tot eenig goed werk en van de volstrekte noodzakelijkheid van de ge rechtigheid van Christus Dan zit ge naast Sau lus neer en neemt de overkleederen der bolsje wieken onder uw bescherming en hebt mede een gruwelijk welbehagen in den dood van de ge tuigen van Christus. Maar kent ge uw hart en keurt ge uw leven als veroordeeld, zoo neme uwe ziel een heerlijk welgevallen aan de rijke beloften Gods voor alle verbrokenen en verslagenen van Geest en verblijdt en verheugt U, indien ge om Christus' wil eenige smaadheid moogt verdragen, want ge zult U dan ook kunnen verheugen in de volle openbaring van Zijn heerlijkheid. De wereld, de onwedergeboorne moge een „gruwelijk welbehagen" hebben in Uw smaad, in Uw ondergang, de Heere heeft een „Godde lijk welbehagen" in degenen, die Hem vreezen, die op Zijn goedertierenheid hopen. St. Laurens. KONING. VERBIJSTEREND EN BEDROEVEND. In het „Algemeen Weeklblad voor Christen dom en Cultuur" van 27 Mei j.l. handelt Prof. Dr. G. van der Leeuw in een „Dogmatischen brief" over de belijdenis der algemeene Christe lijke Kerk dat Jezus geboren is uit de maagd Maria en in dat artikel komt hij dan tot ver bijsterende en bedroevende verklaringen. Volgens hem ligt het groote en goddelijke geheim van de vleeschwording des Woords niet in het ontbreken van den menschelijken vader en in de maagdelijke heiligheid der Moeder en daarom ontkent hij dat wonder. Maar de vraag is toch niet, waarin volgens Prof. v. d. Leeuw het geheim ligt, maar waarin God ons dat aanwijst door Zijn Woord. En Lukas 2 spreekt hier duidelijk. Met de boodschap van den Engel aan Maria wordt door dezen theologischen professor an ders gehandeld dan door Jezus' moeder. Zij zeide„zie, de dienstmaagd des Heeren, mij geschiede naar Uw Woord", maar de hoog leeraar zegt„zoo'n wonder is niet noodig het is mij modernen mensch niet duidelijk, waar om dit wonder noodig zou zijn Uw woord, o engel, is voor mij een mythe". Het is wel bedroevend, dat in een Weekblad, dat zegt zich te willen stellen in dienst van het Christendom, zulke beschouwingen gegeven worden. En het bewijst wel heel duidelijk, dat wij buitengewoon gereserveerd moeten staan tegen over het roepen om de eenheid der kerk. Hier wordt de grondslag der kerk volkomen losgelaten. KERKELIJK BESEF. Een kerk is noodig. Dat vordert de gehoorzaamheid aan het Woord van den Heere Christus. Dat is het eerste. Maar bij dit eerste hoort dan aanstonds een tweede, en dat tweede is, dat die kerk, die naar Christus' wil moet geformeerd worden, dan ook van zuivere formatie zij. Er is maar niet alleen het bevel, dat er een kerk moet zijn terwijl dan vrijgelaten zou we zen, hoe die kerk werd ingericht. Ook over de gestalte der kerk heeft de Heere in Zijn Woord Zijn wil bekend gemaakt. En ook aan dat Woord vraagt Hij gehoorzaamheid. Om in dien weg der gehoorzaamheid te kun nen wandelen is noodig, dat de Schriften wor den onderzocht, om te weten welke de wil des Heeren is. Aan dien gekenden wil des Heeren moet dan de practijk van het kerkelijk leven worden getoetst, om te vragen of het daarmee in overeenstemming is en om alles, wat daar mee niet in overeenstemming zou zijn, uit te zuiveren. In de geschiedenis bleek het noodig, dat de kerk werd gereformeerdde ecclesia formata werd een ecclesia deformata, een Gereformeerde kerk en moest daarom worden een ecclesia re- formata (een Gereformeerde kerk). Maar die reformatie was dan noodig om de zuivere for matie te herstellen. Daarom gaat het toch om de zuivere formatie. En zoo kan ook worden gezegdecclesia reformata reformanda, elke Gereformeerde Kerk moet steeds weer Gerefor meerd worden maar dan is dat omdat zij niet beantwoordt aan de eischen van een zuivere formatie. Het gaat om de zuivere formatie. Het lijkt ons toe, dat dit niet altijd wordt bedacht. Wanneer er gesproken wordt van de Gereformeerde Kerk, gebeurt dat doorgaans om deze kerk aan te duiden in onderscheiding van andere kerkformaties, maar zonder dat aan de eigenlijke beteekenis van dat woord wordt ge dacht. En dan vindt men het heel gewoon, dat er naast de Gereformeerde Kerken ook nog an dere kerken zijn. Waarom ook niet In het heele leven vindt men allerlei nuanceeringen, waarom dan ook niet op het gebied van de kerk Bij recht indenken van de beteekenis van dien naam komt het echter voor ons besef heel anders te staan. Wanneer we uitgaan van de gedachte, dat er maar één kerk mag zijn omdat er maar één li chaam van Christus is en dan daarbij bedenken, dat de formatie van die kerk een zuivere for matie moet zijn, in overeenstemming met het bevel van den Koning der kerk, dan moet daar uit volgen, dat eigenlijk alleen die kerk recht ven bestaan heeft, welker bestaan gegrond is in en overeenkomst met den wil van den Heere Christus. En wanneer dan het woord Gerefor meerd voor ons maar niet een ijdele klank is, dan pretendeeren we met dien naam, dat eigen lijk alleen de Gereformeerde (dat is de gezui verde) kerk, recht van bestaan heeft. Want moet er een kerk zijn, de formatie van de kerk moet een zuivere zijn. Zöö verstaan, zou eigenlijk elke kerk op den naam „Gereformeerd" moeten willen aanspraak maken en dien voor zich opeischen. Elke kerk toch, die waarlijk kerk wil zijn, moet komen met de pretentie, dat haar formatie in overeen stemming is met het bevel van Christus. Daarom moet bij het gebruik van den naam Gereformeerd wanneer men dien naam maar niet gebruikt louter als een onderscheiding maar dien neemt in zijn volle beteekenis er de bereidheid gevonden worden, om het recht op dien naam uit de Schriften en uit de historie te bewijzen. Elke kerk moet zich verplicht achten er rekenschap van te geven, waarom zij er is en waarom zij zöö is, als zij is, om daarin aan te geven, dat haar bestaan gegrond is in en over eenkomt met den wil van den Heere Christus. Die rekenschap kan men voor wat onze Ge reformeerde Kerken aangaat vinden in de offi- cieele verklaringen, die van haar uitgingen, én ten tijde der Afscheiding én ten tijde der Do leantie. En in zijn geschrift „Waarom lid eener Gereformeerde Kerk heeft wijlen Ds. van der Linden een goed werk gedaan met deze ver dediging van het goed recht der Gereformeerde Kerken in breeder kring bekend te maken. Is nu als tweede eisch te stellen, dat de kerk- formatie, die er naar den wil des Heeren moet zijn, een zuivere formatie zij, ééne in overeen stemming met en in gehoorzaamheid aan Zijn bevel, dan vordert dit ook, dat voortdurend gevraagd worde of in eigen formatie alles wel in overeenstemming is met dat bevel. En daar wij, als Gereformeerden belijden, dat de aller heiligste nog maar een klein beginsel heeft van de nieuwe gehoorzaamheid, zal geen Gerefor meerde ook maar kunnen denken, dat inzake de kerkformatie die gehoorzaamheid een vol- komene zou zijn. Het ernst maken met de ge hoorzaamheid zal doen zien dat er in onze Ge reformeerde Kerken nog vele tekortkomingen zijn. Dat voorkomen van die tekortkomingen echter ontneemt haar nog niet het recht zich Gereformeerde Kerken te noemen. Dat iemand belijden moet, dat hij nog maar een klein beginsel heeft van de nieuwe gehoorzaamheid, maakt hem den naam christen nog niet onwaar dig, wanneer er bij hem ook maar is het ernstig voornemen om naar alle de geboden Gods te leven. En de Gereformeerde Kerken mogen zich, bij alle tekortkomingen, toch Gereformeerde Kerken blijven noemen, wanneer in haar mid den maar gevonden mag worden het ernstig voornemen om al het onzuivere uit te zuiveren en naar alle geboden Gods te leven en het ern stig voornemen blijkt de noodige formatie van de kerk te doen zijn een zuivere formatie. HEIJ. DE WET TEGEN DE SMALENDE GODSLASTERING. Het ingediende wetsontwerp van Minister Donner is in onze Tweede Kamer behandeld. Natuurlijk werd het bestreden en het treurige was, dat Communisten en Staatkundig-Gerefor meerden hierin hand aan hand gingen, wat in de laatste dagen op een ander terrein weer werd vertoond. Ds. Kersten sprak zelfs van „een bedorven ei", alles wat de minister in dit ontwerp gaf, meende hij te moeten veroordeelen. Dat de linkerzijde, hoewel die de bedoeling van den Minister nog waardeerde, tegenstemde, is volkomen te verklaren. Zij zag daarin een belemmering van de menschelijke vrijheid en verwacht juist het omgekeerde van wat den Mi nister met deze wet bedoelt tegen te gaan. Een van de Kamerleden, de leider van de Vrijzinnige Democratische Partij sprak het uit de Minister zit er nu eigenlijk mee en hij zal wel eens denkenwas ik er maar nooit mee begonnen. Hierop liet Minister Donner het volgende heerlijke getuigenis hooren „Ik heb mij niet laten dringen tot indiening van het ontwerp. Ik weet, dat een minister weerstand moet kunnen bieden aan een aandrang tot een zaak, die hij zelf verkeerd vindt. Maar wel wil ik bekennen, dat ik ten zeerste getrof fen werd door hetgeen de „Tribune" gafuit- braaksels der hel. Toen heb ik mij de vraag gesteld, of ik, die de verantwoordelijkheid voor het rechtsbestel in ons land draag, wel vrijuit zoude gaan voor Gods aangezicht, als ik daar tegen niets deed. Ik ben tot de overtuiging gekomen, dat ik moest optreden. En verre van nu te denken was ik er maar nooit mee begonnen, wil ik verklaren, dat de aanneming van dit ontwerp voor mij het belang rijkste moment in mijn loopbaan als minister zal zijn, en de verwerping de grootste teleurstelling. De minister hoopte achter, dat, als hij eens voor Gods aangezicht verantwoording zal moeten afleggen voor hetgeen hij als minister in deze zaak verrichtte, hij van den Rechter in den he mel zal mogen hooren gij hebt uw plicht ge daan."

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1932 | | pagina 1