No. 23
Vrijdag 3 Juni 1932
46e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND.
UIT HET WOORD.
DADERS DES WOORDS.
ZEEUWSCHE KERKBODE
REDACTIE: Ds. A. C. HE IJ TE KOUDEKERKE en Ds. D, SCHEELE TE MIDDELBURG.
MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, J. VAN LONKHUIJZEN, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
GESCHEURDE HEMELEN.
II.
Och, dat Gij de Hemelen scheurdet,
dat Gij nederkwaamt, dat de bergen
van Uw aangezicht vervloten.
Jesaja 64 1.
Och, dat Gij de Hemelen scheurdet
God heeft Zijn volk niet laten roepen, maar
is verlossend tot hen gekomen in Zijn vleesch-
geworden Woord, den Christus der beloften.
Zie dan nu tenslotte eens op de groep der in-
Jeruzalem-wachtende discipelen des Heeren. Ze
hebben Hem zien heengaan naar den Hemel en
nu klinkt vanuit hunne in eenzaamheid-benauwde
zielen, het op naar omhoog Och, dat Gij de
Hemelen scheurdet, dat Gij nederkwaamtWij
hebben toch de belofte des Vaders, Hij-Zelf zal
toch woning bij ons komen maken, o God, kom
toch, kom Zelf in ons leven
Welnu, ge weet 't, wederom heeft God (en
nu op het allerheerlijkst) deze kreet van Zijn
volk om Zijn verlossende komst verhoord. Ons
Pinksterfeest heeft er weer, tot in bijzonderhe
den, van gewaagd. Toen kwam God tot hen
neder in Zijn Geest. Toen ging de Pinkster-bede
van den profeet Jesaja in vervulling. Die dis
cipelen hebben gesmeekt en gebeden, en God
heeft de Hemelen gescheurd en is tot hen neer
gekomen, bij geweldige grootsche en heerlijke
teekenen, nietwaar, 't geluid als van een gewel-
dig-gedreven wind en tongen als een vuur. En
toen werden ze allen vervuld met den Heiligen
Geest. En dan is Gods doel bereikt, dan woont
Hij bij Zijn kinderen en zijn menschen gemaakt
tot dragers van Zijn eigen, Goddelijken en
Heiligen Geest.
Heerlijker antwoord is wel niet denkbaar, dan
Jezus' discipelen ontvingen op den Pinksterdag.
In diezelfde Geestes-heerlijkheid mogen ook wij
ons nog altijd verblijden. Die Geest Gods is
immers uitgestort in de gemeente van Christus.
Dat behoeft niet nog eens te gebeuren. Maar, wèl
kunnen we roepen en smeeken om vernieuwde,
krachtige doorbreking en doorwerking van den
Geest des Heeren. Dat is zeker in onzen tijd
wel noodig van verslappend geestelijk leven. De
wereld-crisis, die wij beleven, gaat ook waarlijk
buiten deze dingen niet om, is zelfs, in diepsten
zin, een geestelijke crisis.
In dit verband moeten wij maar allereerst
zien oog te krijgen voor de eigen schuld. Ach,
hoe ongeestelijk kunnen wij vaak de dingen be
zien, hoe verkleefd zijn ook wij aan 't stof, hoe
geesteloos is menigmaal ons leven
Als wij met dat alles dan maar waarlijk te
doen krijgen. Als onze ziel maar goed begrijpt,
dat wij God, Hem-Zelf, noodig hebben. Als dat
ons diepste begeeren maar mèèr en mèèr wordt:
Och, dat Gij de Hemelen scheurdet, dat Gij
nederkwaamt
Ja, God moet komen, ook in uw en mijn le
ven, Hij-Zelf, zooals wij Hem kennen in Chris
tus Jezus door Zijn Heiligen Geest, en woning
bij ons maken, in ons leven en anders is 't alles
en geeft 't alles niets. Wie die vonk van het
leven Gods niet in zich draagt, die mag, uit
wendig beschouwd, braaf met alles meedoen,
maar die staat er wezenlijk nog buiten. O, daar
om moet er bij ons allen gevonden worden, dat
zielsdiepe verlangen om nabij God en Jezus
Christus te zijn. Kent ge dat smachten „Geef
me Jezus, of ik sterf" Kent ge waarlijk deze
belijdenis, over alles heen,,U heb ik lief, o
mijn God, die hoort mijn stem, mijn smeekingen,
mijn klagen"
Zóó moet het zijn, als ge ter kerk gaat, bij
het gebruik der genade-middelen, bij uw Schrift
lezing en gebed, 't Moet U bij dat alles om God
te doen zijn, om Hem-alleen, om 't werk van
Zijn Heiligen Geest in u, steeds maar dieper en
dieper inbrekend in uw verzondigd leven, waarin
zoo heel veel moet worden afgebroken, vóór
er van opbouw sprake kan zijn.
Zóó wil God, Hij-Zelf, steeds-mèèr komen in
uw leven. Zóó zal hèèl dat leven steeds-mèèr
geleid worden bij 't licht van Gods Woord en
door Zijn Heiligen Geest. Daartoe moet altijd
het gebed levend blijven in uw ziel.
Wie zóó dorst naar den levenden God, is
zalig. Immers zalig zijn die hongeren en dor
sten naar de gerechtigheid, want zij zullen ver
zadigd worden.
Gescheurde Hemelen
Zóó mogen wij ook gemoedigd de toekomst
tegengaan, de toekomst, die, wie weet, wat voor
schrikkelijke dingen brengen zal. Maar, die ook
brengen zalde uiteindelijke verhooring van de
kreet, opstijgend uit 't hart van al Gods be
nauwde volk Och, dat Gij de Hemelen scheur
det, dat Gij nederkwaamt.
Nog éénmaal, ten laatste, definitief en beslis
send, zal God de Hemelen scheuren en Jezus
Christus wederkomen ten oordeel.
Die komst mogen wij verwachten, maar naar
die komst zullen we dan ook moeten leeren
verlangen. Welk een onnatuurlijke toestand
zouden we 't vinden, als er ergens een bruid
werd gevonden, die niet hunkerde naar de
komst van haar bruidegom, maar heimelijk hoop
te, dat hij nog maar lang zou wegblijven.
Neen, zóó mag 't ook hier niet zijn. Ge moet
niet maar denken er gebeuren nu wel veel vree-
selijke dingen in de wereld, er is zoo nameloos
veel ellende, de gruwelijkste goddeloosheid ver
meerdert met den dag, enz. Maar, eena komt
aan dat alles een einde, als Jezus komt.
Zóó moet ge maar niet denken. Ge moet juist
in heel dat ellendige wereld-leven onzer dagen
een reden te mèèr vinden om te verlangen naar
Christus' komst. Een komst, die ook in 't nauw
ste verband staat met het gebed der gemeente.
Hoe sterker zij aanhoudt in 't gebed, hoe mèèr
die komst verhaast zal worden. Hoe ellendiger
de toestanden hier worden, hoe mèèr wij over
tuigd moeten raken van de volstrekte noodzake
lijkheid van Christus' wederkomst.
Smeeken, dringend roepen, worstelend bidden
moeten wij om 't einde der dingenOch, dat
Gij de Hemelen scheurdet en hier nederkwaamt,
om al de Uwen op te nemen in Uw heerlijkheid
en een einde te maken aan de ondragelijke toe
standen, die hier heerschen.
Dit moet het Bruids-gebed van Christus' ge
meente in onzen tijd bovenal zijnO, dat God
kwame in Zijn heerlijkheid, omstuwd van Zijn
vele duizenden Engelen, bij 't brandend ver
smelten der elementen en 't met een gedruis
voorbijgaan der Hemelen.
O, dan zal er rechts-herstel komen, als de
goddeloozen, die hier Gods volk geknecht heb
ben, in hun ontzetting niet zullen weten, waar
ze 't zoeken moeten. Tegenover het „Och, dat
Gij de Hemelen scheurdet", zal dan de tegen-
kreet weerklinken, de roep uit den afgrond
„Bergen, valt op ons en heuvelen, bedekt ons".
O, mocht God zóó Zijn Naam aan Zijn we-
derpartijders bekend maken
Zulk een God hebben wij, die vreeselijke din
gen doen zal, een God, Die, voor allen, die
waarlijk op Hem wachten en vertrouwen, han
delen zal, machtig en krachtdadig. O, leve dan
ook sterk bij ons allen 't dorsten naar den le
venden God, 't smeeken om de doorwerkende
kracht, in eigen hart en leven allereerst, maar
dan ook wijder in de wereld, van Gods Heiligen
Geest. Breke uit onze zielen waarlijk omhoog
de kreetOch, dat Gij de Hemelen scheurdet,
dat Gij nederkwaamt
Wie zóó leven, leven heerlijk, getroost en
zalig. Want dan is er de samenstemming, waar
van 't laatste Bijbelblad ons spreekt. Dan zeg
gen de Geest en de Bruid tesamenKom En
die 't hoort, zegge Kom En die dorst heeft,
kome en die wil, neme 't water des levens om
niet.
Die deze dingen getuigt, zegtJa, Ik kom
haastig.
En de Bruid zegtAmen. Ja, kom Heere Jezus!
B. o. Z.
Le C.
KERKELIJK BESEF.
In dit artikel willen we beginnen enkele con
clusies te trekken, waarbij we dan ook rekening
houden met de stellingen, die Prof. Grosheide
op de Predikantenconferentie verdedigde.
Als eerste zouden we willen noemen, dat
een kerk noodig is, en de geloovigen hun roe
ping verzaken, wanneer zij niet komen tot kerk-
formatie.
Het is niet overbodig dit voorop te zetten.
Immers daar is het heilsleger. Daar zijn onker
kelijke menschen, die niet ongodsdienstig zijn.
Daar zijn de Darbisten, die zelf hun gemeen
schap „de vergadering" noemen. En zoo zegt
men dan het heilsleger doet toch veel goeds;
daardoor komen toch wel menschen tot bekee
ring. Onder de onkerkelijke menschen zijn toch
ook vromen, die vele kerksche menschen be
schamen. En in „de vergadering" (van de Dar
bisten) zijn toch tal van levende Christenen,
die zich den naam van Christus niet schamen.
En die redeneering wil dan tot de conclusie
leiden, dat een kerk eigenlijk niet noodig is,
want wat de kerk najaagt, wordt ook buiten
de kerk om gevonden.
Met een redeneering als dan daarbij gevolgd
wordt, kan men echter heel veel goeds, heel
veel, dat noodig is, wegredeneeren. Er zijn kin
deren, die nog wonderlijk goed terecht komen
ofschoon ze van hun ouders geen goede opvoe
ding genoten. Gaat het dan aan om te zeggen
een goede opvoeding is niet noodig, want zie,
die kinderen hebben ze gemist en zijn toch goed
terecht gekomen Of handhaven we den eisch
tot een goede opvoeding, omdat hier een eisch
Gods is Onze beroemde Zeeuw Michiel de
Ruyter was geen voorbeeldig scholier, volgde
ook niet een goed ingerichte zeevaartschool en
werd toch een man van groote kunde en een
eerste klas zeevaarder, is daarom goed school
onderwijs overbodig De voorbeelden zouden
te vermenigvuldigen zijn, die dan zouden doen
zien, dat het maar niet de vraag is of er van
een zaak in een verkeerden weg nog iets terecht
kan komen. Wat voorop moet staan is de eisch,
de roeping den goeden weg te bewandelen.
En de roeping, dat de geloovigen zich tot
een kerk moeten formeeren is toch wel heel
duidelijk in het Woord Gods aangewezen. Daar
is het bevel van Christus om degenen, die in
Hem leerden gelooven, te doopen. Hij stelde de
ambten in. Hij gaf bevel, dat de Zijnen het Hei
lig Avondmaal zouden vieren tot Zijn gedach
tenis. Voldoen aan deze eischen is onmogelijk
zonder kerkformatie. En nu vraagt de Heere,
dat naar Zijn geboden wordt gedaan. „Indien
gij mijne geboden bewaart, zoo zult gij in mijne
liefde blijven." Joh. 15 10. „Gij zijt mijne vrien
den, zoo gij doet wat ik U gebied." Joh. 15 14.
Wanneer we dit alles nu vasthouden en wan
neer het woord van Christus ook hierin voor
ons een woord is met goddelijk gezag bekleed,
dan moet toch duidelijk zijn, dat er bij het heils
leger en de onkerkelijke menschen en de Dar
bisten ongehoorzaamheid is aan Christus' bevel.
Echt kerkelijk besef brengt mee, dat we tot
al die menschen zeggen op het punt van de
kerk is er bij U zonde, want U doet niet naar
het bevel van Christus.
En het getuigt o.i. van gebrek aan kerkelijk
besef, wanneer we aan zulke menschen betui
gingen van onze hoogachting geven voor hun
werk maar niet tegelijk ook hun zonde noemen
en ze vermanen van die zonde af te laten.
Wanneer Dr. J. H. Gunning J.Hz. een woord
van inleiding schrijft voor het werk van den
heilsleger-officier Dr. S. L. Brengle „De Hei
lige Geest en ons lewen" verklaart hij daarin
van zichzelf, in hart en nieren een kerkelijk man
te zijn, maar dit belet hem niet dit boek over
den H. Geest, waarin over den H. Geest ge
schreven wordt, zonder dat er over de kerk
geschreven wordt, aan te bevelen zonder te wij
zen op de zonde van het verwaarloozen van
Christus' bevel aangaande de kerk, met haar
Doop en Avondmaal, en zonder er op te wijzen,
dat de H. Geest op aarde kwam om Christus'
Kerk te bouwen en te leiden.
Hierin staat Dr. Gunning niet alleen. Bekend
is dat er tot verbreiding van het Evangelie sa
mengewerkt wordt met de Darbisten door mid
del van een tijdschrift. De vraag moet ons dan
echter bezig gaan houden of dit wel kan Echt
kerkelijk besef verbindt toch onmiddellijk aan
het Evangelie de kerk. De kerk is een draagster
van het Evangelie. Zij is de pilaar en vastigheid
der waarheid (1 Tim. 3:15). Ondermijnen we
dan zelf niet het kerkelijk besef, wanneer we
maar niet op maatschappelijk terrein, maar
op het enge terrein van de verbreiding van het
Evangelie, van de kerk zwijgen alsof de kerk er
eigenlijk niet toe doet. Is het niet zóó, dat we,
bij samenwerking met hen, eigenlijk ons op hun
standpunt stellen en het onze prijsgeven? Is er
dan nog wel de gehoorzaamheid aan Christus'
bevel, die zegtGij zijt mijne vrienden wanneer
gij doet wat Ik U gebied?
O.i. terecht zegt Prof. Grosheide in zijn
tweede stelling, dat in meer dan één kring het
vraagstuk van de kerk zooveel mogelijk naar
den achtergrond gedrongen wordt. En dan mee-
nen we, dat dit ook gebeurt in onze Gerefor
meerde kring en door onze beste mannen.
Wanneer we zien, dat het kerkelijk besef hoe
langer hoe meer gaat ontbreken meenen we,
dat we daarin ook hebben te zien de gevolgen
van het niet genoegzaam eeren van de kerk door
hen, die daartoe in de eerste plaats geroepen
waren, omdat zij hoewel overtuigd dat het
zonde is, Christus' bevel aangaande Zijn kerk
niet te gehoorzamen zich lieten vinden tot
saamwerking met hen, die dit bevel van Chris
tus ten eenenmale verwaarloozen.
Dat doen kan toch niet daarmede worden
verdedigd door te zeggen, dat die menschen
Christenen zijn maar nu eenmaal een andere
opvatting over de kerk hebben en dat zij in die
andere opvatting moeten gedragen worden.
Als dit zou moeten dan begrijpen we den
apostel Paulus niet in zijn wederstaan van Pe
trus. Paulus was toch zeker wel van meening
dat Petrus een oprecht geloovige was. Maar dit
bracht hem niet daartoe, dat hij oordeelde de
opvatting van Petrus, inzake het leven op Jood-
sche wijze te moeten verdragen.
Toen Petrus te Antiochië gekomen was zoo
schrijft Paulus in Gal. 2:12 wederstond ik
hem in het aangezicht omdat hij te bestraffen
was. De opvatting van Petrus bevatte een heel
gevaarlijk beginselmiskende de beteekenis van
het Pinksterfeest en van de nieuwe bedeeling en
daarom moest Paulus hem wel wederstaan of
schoon het Petrus was.
Is het miskennen van de beteekenis der kerk
een zaak van zoo weinig aanbelang, dat wij
mogen zeggen, dat we dat als een andere op
vatting wel mogen dragen of is het een zonde
zóó groot, dat we daarmee op geenerlei wijze
gemeenschap mogen hebben Ons dunkt het
laatste.
En eindelijk ook dit nog. Mogen wij wel van
te voren vaststellen, dat het wijzen op die zonde
en het spreken daarover toch geen vrucht draagt
en het daarom maar nalaten om aanstonds over
te gaan tot het gezamenlijk brengen van het
Evangelie, omdat het daar dan toch maar op
aankomt
Van zoo'n meening merken we bij Paulus
niets, ofschoon te vreezen was dat Petrus zich
maar niet zoo aanstonds zou gewonnen geven,
daar hij een groot deel van de gemeente achter
zich had. Hij wederstond Petrus omdat het zijn
heilige overtuiging was, dat het moest. En Pe
trus gaf zich gewonnen.
Tot het echt kerkelijk besef behoort allereerst
dat een kerk noodig is dat de geloovigen in
Christus de heilige roeping hebben een kerk te
formeeren.
HEIJ.
Naschrift.
In verband met wat we hierboven schreven
willen we herinneren aan een zinsnede uit het
Rapport inzake Evangelisatie, uitgebracht op de
Gen. Synode van Utrecht in 1923 en opgeno
men in de bijlagen als No. XXVII, en wel aan
wat voorkomt op bl. 207.
De Commissie, welker rapporteur Prof. Gros
heide was, spreekt daar als haar oordeel uit
Zij die met ons staan op den grondslag der
Belijdenis, die gelijk men het wel uitdrukt
„eigenlijk bij ons behooren" moeten door de
ambtsdragers tot de kerk van Christus worden
geroepen. Dat is de taak, die hun is opgelegd
in art. 28 van onze Nederl. Geloofsbelijdenis.
En dan verder en daaraan willen we dan hier
herinneren Hetzelfde mag ook nog gezegd wor
den van hen, die alhoewel niet in alles mee
gaande met de Belijdenis, zich toch in leer en
leven als geloovige Christenen openbaren. Zij
behooren gewezen te worden op hun dwalingen
en dan daardoor geroepen te worden tot de
kerk.
Het laatste onderstreepten we, omdat het ons
hier daarom vooral te doen is.
ONZE ZENDING.
De laatste weken vroeg de Zendingsactie onze
bizondere aandacht. Het Pinksterfeest liet ons
bij vernieuwing zien den eisch Gods inzake de
uitbreiding van Zijn Koninkrijk.
Is er liefde voor de Zending, krachtige actie
om in dezen te arbeiden dan zal de gemeente
zelf een zegen ontvangen.
Door de Zending pretendeeren wij de abso
luutheid van Christus' Woord naar buiten,
waardoor wij zelf innerlijk worden gesterkt.
Steeds is er opwekking noodig. Dit bedoelen
ook onze Zendingsdagen.
In onze dagen te spreken van een roeping,