FEUILLETON* EVERT VAN DER WALLE. KERKNIEUWS* kelijke ambten. Zoo werkte de kerkelijke hiër archie. Meyboom werd bevestigd en zijn ambts broeders, alhoewel zij hem niet wilden bevesti gen, zij waren toch, hoe inconsequent, bij deze plechtigheid tegenwoordig, zelfs Ds. Hasebroek. Ook in dezen werden degenen, die het goede voor Sion zochten, teleurgesteld. Het kerkelijk leven in Amsterdam bleef verward een ieder zocht het daar, waar hij maar eenigermate ziele- voedsel ontving. Tot een breken met de Synode, waartoe Wormser adviseerde kwam het nog niet, sterker nog, de Christelijke vrienden gingen uiteen. Men kon het niet eens worden over de po gingen tot kerkherstel. Volgens de Liefde, Wormser e.a., was het eenige middel, de ophef fing van de onwettige Synode en het weer leven naar de belijdenis der vaderen. De anderen, de mannen van Ernst en Vrede, waarvan Chantepie de la Laussaye en Doedes mede de woordvoer ders waren, wilden geen kerkrechterlijke actie de strijd moest alleen op wetenschappelijk ter rein gestreden worden. Men mocht geen schei ding maken tusschen trouwe en ontrouwe leera ren het kwam alleen aan op het verkondigen der waarheid en tot het verdedigen der waar heid tegenover de critiek. Natuurlijk kon men van dezulken geen daad verwachten, en is het zelfs te verklaren, dat zij bevestiging en intrede van leeraren, die in den grond der zaak met de belijdenis gebroken hadden, bijwoonden. Maar ondanks deze scheiding bleef men toch niet wer keloos. Op vele plaatsen werden opgericht ver- eenigingen tot handhaving en verdediging van de leer en de rechten der Gereformeerde Kerk, welke vereenigingen in 1863 zich zouden ver eenigen tot de Nederlandsche Vereeniging van vrienden der Waarheid tot handhaving van de leer en de rechten der Gereformeerde Kerk. Naast een voortdurend arbeiden, paarde zich het opdragen van de nooden der Kerk aan den Heere, of Hij uitkomst wilde geven. Middelburg. SCHEELE. ZEEUWSCH-VLAAMSCHE BRIEVEN. Zaamslag, Mei 1932. Ieder onzer heeft weieens iets gelezen over de opgravingen in de oude wereld, waardoor veel belangwekkende dingen gevonden zijn. Ook voor het verstaan van de Heilige Schrift heb ben deze vondsten rijke beteekenis. Kort geleden las 'k een heel interessant boek over de opgravingen in Ur der Chaldeeën, de plaats waar Abraham gewoond heeft, en van waar hij vertrekken moest om te gaan naar het land, dat God hem wijzen zou. (C. Leonard Woolley, Ur der Chaldeeën, vertaald door Dr. H. W. Obbink en uitgegeven doo'r Erven J. Bijleveld, Utrecht, 1931.) Reeds in 1854 heeft een Engelsch consul J. E. Taylor merkwaardige ontdekkingen gedaan op de plaats, waar eens de stad Ur zich verhief. Even wel werd dit gebied eerst op het einde van de 19de eeuw weer onderzocht, nu door een expe ditie, uitgezonden door de Universiteit van Pennsylvanië. Hoewel de voorbereidende werk zaamheden veelbelovend waren was het prac- tisch resultaat niet bijster groot, trouwens het kwam niet eens tot een publicatie van hetgeen gevonden was. Oorzaak dat de zaak goede vorderingen maak te was... de wereldoorlog. R. Campbell Thompson, vroeger assistent aan het Britisch Museum en in die jaren toegevoegd aan den inlichtingendienst van het leger deed belangrijke vondsten, zoodat nu het Britsch Museum een expeditie uitzond, die in den winter van 19181919 kostbaar materiaal aan het licht bracht. Gebrek aan geld was oorzaak dat het werk weer stil bleef liggen tot 1922. In dat jaar kwam een overeenkomst tot stand tusschen het Universiteitsmuseum van Pennsylvanië en het Britsch Museum, waarbij besloten werd tot het uitzenden van een gemeenschappelijke expeditie, die meer in 't bizonder Ur en omgeving zou onderzoeken. De schrijver van het bovenge noemde boek was de leider van deze expeditie. Verrassend is 't resultaat geweest. Een belang rijk deel van de oude stad werd blootgelegd, waaronder ook het complex van gebouwen, die het heiligdom vormden van den maangod, die in Ur vereerd werd. Prof. Obbink schrijft in de Inleiding Ge weldige paleizen en tempels, versierd met beel den en frescos, rijzen boven den grond, na eeuwen begraven te zijn geweestafbeeldingen van menschen en dieren in volle bedrijvigheid geven een sprekend beeld van de toenmalige (VAN EEN ZEEUWSCHEN JONGELING IN DE ZEVENTIENDE EEUW) DOOR H. KINGMANS XVIII. „Vijf jaar, kapitein." „Zoo, dan weet je dus al wat van de vaart af. Heb je geen ouders meer „Neen, kapitein." Evert bloosde niet eens meer, toen hij dien gru- welijken leugen uitsprak. „Dat is erg voor je. Nu, je kunt wel met ons meegaan. Tenminste, als je direct aan boord kunt blijven. Over een uur kiezen we zee." „Ja, kapitein, 'k Heb mijn kleeren bij me", juichte Evert bijna. „Dat is kerelswerk. Hoe heet je „Evert van der Walle, kapitein." „Nou, Van der Walle, omdat je al zoolang hebt gevaren, al is het dan maar op een note- dop, wordt je hier onmiddellijk lichtmatroos, 'k Wil tenminste zien, of het gaat. Doe je best. Dan kom je altijd vooruit in de wereld. Je kunt nu wel gaan." Evert wist niet, of hij waakte of droomde. Maar een uur later wist hij, dat het werkelijkheid was. Want de „Willem van Oranje" lichtte de ankers en Evert volgde de bevelen op, die hem kuituur en godsdienst. En we hebben leeren verstaan, dat de periode van Abraham, wel verre van aan het begin der menschelijke kui tuur te staan, een periode was van een geweldige internationale kuituur, waarin machtige staten verrezen, bloeiden en te gronde gingen". Leonard Woolley en zijn staf zijn doorge drongen tot de diepste lagen, waar zij de duide lijke sporen vonden van een geweldige over strooming, die verwoestend over Mesopotamië ging. We denken (ook Woolley) terstond aan den in de Schrift genoemden zondvloed. Nadat verschillende lagen doorgraven waren, en men door middel van schachten steeds dieper afdaal de, bleek de bodemgesteldheid plotseling te veranderen. Scherven en puin hielden op en men stootte op een volkomen zuivere kleilaag, een egale massa, waarvan de structuur duidelijk toonde, dat zij daar door water was afgezet. Geen enkel voorwerp werd hierin aangetroffen dan een stuk fossiel been, dat ook door het water moet zijn meegevoerd. De oerlaag kon hier nog niet liggen, daartoe was men op te hoog niveau, bovendien stuitte men bij dieper graven op nieuwe puinlagen, waarin talrijke steenen gereedschappen en aardewerkscherven gevonden werden. Op grond van deze en meer andere gegevens werd een onderbreking in de regelmatige cultureele ontwikkeling vastgesteld hier moet een geweldige vloed de sporen heb ben nagelaten. Vroeger dacht men zich Ur als een primitieve plaats en de tijdgenooten van Abraham als halve wilden. Thans stellen we ons dit tijdperk heel anders voor. De stad, waar Abraham zijn jeugd heeft door gebracht, was een stad, waar de burgers in goedgebouwde en met een zekere weelde inge richte huizen woonden. De cultuur stond zeer hoog in de stad (Abra ham was dus naar zijn afkomst een stadsmensch) Zij v/as bekend door haar tempel ter eere van den maangod, wiens dienst te Ur zijn middel punt had. Buitengewoon belangrijk is het tweede hoofd stuk de oude begraafplaats in Ur. De gevonden graftomben waren een ontdek king van den eersten rang, zoowel om hun bouw als om hun inhoud, want in verscheidene wer den kostbare schatten aangetroffen (één der vele illustraties beeldt een prachtige harp af). Uit deze vondsten blijkt, dat schitterende kunst werken vervaardigd werden. Bizonder mooi is ook een gouden dolk met scheede en het zil veren model van een boot (nog heden worden op den benedenloop van den Eufraat dergelijke booten gebruikt). Minder pleit voor dien tijd dat, wanneer aan zienlijke personen gestorven waren en begraven werden, soms tientallen dienaren en dienaressen tegelijk levend bedolven werden. Zoo biedt dit boek heel veel wat ook voor onze lezers van belang is. Niet alsof we 't met alles eens waren. Dr. H. W. Obbink (de bewerker) is een ethisch theoloog en zijn standpunt ten opzichte van de Heilige Schrift blijkt ook uit dit werk. Het resultaat van de opgravingen kan ons Schriftgeloof wel bevestigen, maar 't is niet van dit resultaat (ook hier is trouwens nog veel hypothese en reconstructie) afhankelijk. We mogen ook hier niet overdrijven. Voor ons staat het feit van den zondvloed vast. Omdat de Bijbel hiervan spreekt. Dr. Obbink drukt zich echter aldus uit „Wanneer de gegevens juist zijn gewaardeerd, dan is het geen overdreven bewering meer, dat de sumerische en oudtestamentische overleve ringen aangaande den „zondvloed" hun ontstaan te danken hebben aan een catastrofe die in feite heeft plaats gehad". En even later „De gods dienstige en zedelijke motiveering van den zond vloed in het O. T. heeft met het feit als zoo danig niets te maken". Kras gesproken Hier blijkt weer het verschil in Schriftwaar- deering tusschen ons en de ethischen. A. B. W. M. KOK. ONS GEZINSLEVEN EN DE HEILIGE SCHRIFT. 4. Daar staat geschreven l Vader had, op een Zondagmorgen, aan tafel gelezen Numeri 22, de verzen 1 tot 21. Dat is de geschiedenis van Balaks, den koning der Moa- bieten, verzoek aan Bileam, den priester van Pethor, om toch eens over te komen en Israël te vloeken. Want Balak zag hierin de eenige gegeven werden. Hij was nu lichtmatroos op de groote vaart. Hij had zijn zin. Alles Was eerst nog zoo mooi en zoo nieuw voor hem, dat hij geen moment aan huis dacht. Maar toen hij, later op den avond, ter kooi lag, kon hij den slaap niet te pakken krijgen. Hij zag Simon Krepel alleen naar Zierikzee te- rugkeeren. Hij zag, hoe diens mededeeling, dat hij weggeloopen was, ontvangen werd. En het zat hem dwars, evenals de leugen, dat zijn ouders dood waren. Maar dan suste hij zijn geweten in slaap: dat was slechts een noodleugentje geweest, om het begeerde doel te bereiken. En dat vader en moeder schrokken van Kre- pel's mededeeling Dat was hun eigen schuld. Dan hadden zij hem zijn zin maar moeten geven, 't Was zeker vervelend, dat het op deze manier moest gaan. 't Was natuurlijk veel mooier ge weest, als hij toestemming had gekregen. Enfin, hij was nu klaar en als hij terugkeerde, zou hij eens thuis gaan kijken. Dan zouden vader en moeder het wel goed vinden. Terwijl de „Willem van Oranje" de reis naar Indië aanvaardde, liep Simon Krepel als versuft langs de haven van Vlissingen. „Onnoozele hals", had hij zichzelf gescholden, „dat kan toch zóó nietje kunt toch niet zonder dien opstandigen jongen naar huis En hij ging den wal op, zoekend en speurend. Natuurlijk moest de jongen nog ergens zijn, want één, twee, drie had hij zoo geen schip, om zich te laten aanmonsteren. Den ganschen avond zocht hij, deed een elk, kans, om dat aanzwermende volk te verslaan en machteloos te maken. Had hij geen gelijk En het huisgezin, verzadigd van de disch, had geluisterd. Goed geluisterd. Maar 's middags kwam het vervolg van het verhaal in Numeri 22, van vers 22 tot 41. Dat liep over het gaan van Bileam en over de won derlijke gebeurtenis met zijn ezelin. En weer luisterde het gezin met aandacht. Doch toen is het gebeurd. Onder het lezen had de 16-jarige H.B.S.-er al een paar keeren even gedraaid, zijn kleur was even verschoten daar woelde wat in zijn binnenste „Maar vader, kan dat nu wel Is dat nu mogelijk Een ezel kan toch niet spreken Het was er uitHij schrok er zelf een beetje van. En toch, ja, het moest nu maar eens Het moest Heel het gezin schokte even. Wat ging die Henk nu toch beginnen En moeder keek naar vader, en de andere kinderen keken naar vader, om dan weer Henk aan te zien, „Neen, jongen, dat is bij menschen onmoge lijk. In zooverre heb je gelijk. Maar bij God zijn alle dingen mogelijk Geloof dat maar vast en zeker Vader voegde er niet zoo veel meer aan toe. Hij begreep wel, dat in het jongenshart en voor al door invloed van de schoolkring, waarin hij dagelijks verkeerde, zulke gedachten kunnen op komen. Kort wekte hij nog op tot het gebed, om toch te mogen gelooven, dat Gods Woord de Waarheid is, ook al zouden wij het niet be grijpen. Toen de avondmaaltijd van die Zondag was afgeloopen, nam vader weer de Bijbel. Keken de kleineren even naar Henk Of was het maar verbeelding Vader las nu Mattheüs 4 vers 1 tot 11. Hij zei het er niet bij, en toch was het opzettelijk, dat hij dit Schriftgedeelte nu koos. Het is het verhaal van de verzoeking des Heilands in de woestijn. En als dan tot driemaal toe de Satan komt met zijn listige verlokkingen, opdat de Heiland hem zou gehoorzamen, dan staat er ook zoo met nadruk tot drie keeren toe, dat Jezus antwoordde daar is geschreven, daar is wederom geschreven, daar staat geschreven. Is het wonder, dat vader met eenige trilling in zijn stem dat herhaaldelijk „daar is geschre ven" voorlas Daar staat geschreven En voor den Heiland was dit geschrevene het Woord Gods, boven alles te aanvaarden voor allen, zelfs voor Hem, geldend onwedersprekelijk, heilig en goed En daar moest zelfs Satan voor vluchtenGods Woord houdt stand in eeuwigheid, en zal geen duimbreed wijken Beef, Satan Ze kunnen het zoo moeilijk hebben, die jonge harten. Het kan zoo stormen in die jonge levens. En de vragen kunnen zich zoo vermenigvuldigen in de harten van ouders en kinderen. We mogen daar gerust niet gering over denken. En er ook niet met een hooghartig gebaar ons van af ma ken. Want die vragen zijn er, of we ze willen of niet. Maar dit is noodig voor onze Christelijke ge zinnen dat ouders en kinderen allereerst vast staan in het geloof, dat de Bijbel is Gods Woord, door den Heiligen Geest ingegeven. En dat wij allen daarvoor onvoorwaardelijk hebben te bui gen, begrepen of onbegrepen, voor ons verstand te rijmen of niet te rijmen. En als er dan strijd is en moeite en niet te beantwoorden vragen in onze gezinnen Dan bidde de vader hardop om Gods genade voor de ouders en voor de kinderen, dat zij toch des Heeren Woord aanvaarden mogen in het ge loof, dat het van Hem is, van Hem alleen, en door Zijn bestel ons is toegekomen. Tot leiding en tot heerlijke vertroosting Van W. te W. AANGENOMEN NAAR Jutrijp-Hommertsprop. A. W. Wymenga, Theol. docts. te Amsterdam. IJmuiden S. E. Wesbonk te Hoorn. De Classis Zaandam der Geref. Kerken besloot een schrijven te richten aan de a.s. Par ticuliere Synode van Noord-Holland, opdat deze overneme een verzoek aan de a.s. Generale Synode te Middelburg (1933), om een weg te banen, waardoor voor candidaten, die in de Evangelisatie werkzaam zijn, een zoodanige re geling hunner Kerkelijke positie getroffen wordt, dat hun arbeid een ambtelijk karakter draagt. dien hij ontmoette, navraag, maar zonder resul taat. Niemand had een dergelijken jongen ge zien. Een Vlissinger, die belang stelde in het gebeuren, ried hem aan, naar den Schout te gaan. De Schoutenrakkerts konden dan eens een oogje in 't zeil houden. Dien raad volgde hij op. Hem werd beloofd, dat er op gelet zou worden, of een jongen op een schip trachtte te komen. Simon Krepel was er zóó van overtuigd, dat het nu in orde zou komen, dat hij den geheelen dag in Vlissingen liggen bleef. Tegen den avond kwam de verpletterende tij ding, dat hij wel vertrekken kon, want den Schout was gebleken Meerlandsz, die er van gehoord had, had het verteld dat de bewuste jongen reeds op weg naar Indië was, met de „Willem van Oranje". Moedeloos, ontzet, beangst heesch Simon Kre pel in den avond de zeilen van den botter en koerste naar Zierikzee. 't Was een nacht, dien hij zijn leven lang niet vergeten zou, want het was hem, of hij zijn eigen kind verloren had... Op de Oosterschelde kreeg hij tegenwind, zoodat hij genoodzaakt was ook dat kwam er nog bij den geheelen Zondag voor anker te gaan. Eerst des Maandagsmorgens laat kon hij weer zee kiezen en arriveerde in den middag i in de haven van Zierikzee, waar hij, tot zijn groote ontsteltenis, Jacob van der Walle zag staan. Die was dus al beter en keek uit naar zijn botter, daar vrij zeker alle andere vaartui gen reeds binnen waren. Meesterlijk stuurde Simon Krepel de boot tus schen de andere door, om te kunnen aanleggen Te Ouderkerk a. d. Amstel is op 58-jari- gen leeftijd overleden Ds. Joh. C. Dagevos. Ds. Dagevos, die 8 December 1873 geboren werd, heeft aan de Theol. School te Kampen gestudeerd en aanvaardde de bediening des Woords op 3 Maart 1901 te Zuid-Beijerland. Hij vertrok 27 November 1910 naar Oosterend op Texel en sinds 24 Maart 1918, dus gedu rende 14 jaren, diende hij de Gemeente van Ouderkerk a. d. Amstel. „De Classis Zaandam verzoekt de Part. Synode van Noord-Holland, om op de Generale Synode, welke D.V. in 1933, te Middelburg, gehouden zal worden, de vraag ter tafel te bren gen, of de tijd niet is aangebroken om opnieuw pogingen aan te wenden om een meerdere ker kelijke (institutaire) eenheid der Gereformeer den, practisch te verwezenlijken, doordat de Synode allereerst de plaatselijke Kerken wijst op haar roeping om in deze richting werkzaam te zijn, volgens het besluit der Synode van 's-Gravenhage (1914), en voorts deputaten be- noeme, welke zich in verbinding hebben te stel len met andere Kerkformaties, die daarvoor het meest in aanmerking komen, en met deze hier over besprekingen te openen". In de „Michigan Lord's Day Leader" lazen we een kort stukje dat tot ernstig naden ken dient te stemmen. Een normal college in de midden staten hield kort geleden een test, een soort examen, om zich op de hoogte te stel len hoeveel bijbelkennis de studenten bezitten. Het getal studenten dat onderzocht werd be droeg 1800. Allen waren van de high school gegradueerd. De uitslag van het onderzoek was als volgt Zestien procent wist niet waar Christus was geboren en welke naam zijne moeder had. Zeventig procent wist niet wat de Bergrede is. Twaalf procent kende niet de eerste zinsneden van het „Onze Vader". Zestig procent wist niet wat Christus gezegd heeft met het oog op het liefhebben van den naaste. Vijf en dertig procent meent dat het boek van Johannes dicht bij dat van de Openbaring gevonden wordt. Twaalf procent meent dat Pilatus den Bijbel geschreven heeft. Negen procent dacht dat Samaria de naam is van een van de bijbelschrijvers. Twaalf procent noemde Petrus een van de koningen. Achttien procent noemde de Schriftgeleerden slechte menschen. Vijf en twintig procent noemde de opstanding het bouwen van den tempel. Dertig procent meende dat Gethsemané een stad in Egypte is. Tachtig procent had geen kennis van den barmhartigen Samaritaan. Dit noemen we bange teekenen. Achttien honderd studenten, gegradueerd van een high school, met zoo weinig kennis van den inhoud der Heilige SchriftIs het niet om te weenen Waar gaan wij heen Zulke harten, hoe kan het anders, zullen vruchtbare akkers blijken te zijn voor het zaad van ongeloof en revolutie. En dat zaad wordt vooral in onzen tijd met zeer kwistige hand gezaaid. Volgens de bladen is het ontzettend en angstwekkend hoe Rusland met zijne millioenen een reuzen invloed tracht uit te oefenen met de ideeën van het bolsjewisme. De teekenen der tijden vermenigvuldigen zich bij den dag. God beware er ons voor dat we niet zouden lezen en opmerken. En het wapen tegen deze ontzettende invloe den van onkunde en revolutie De Heilige Schrift. Ken uw Bijbel, blijve en worde steeds meer het wachtwoord van een ieder, die zich Christen noemt. Gods Woord moet steeds meer komen te staan in het centrum van ons leven, en het leven in huis en school en kerk steeds meer gaan beheerschen. De Bijbel moet gekend wor den, en de kennis moet steeds meer de beheer- schende faktor worden in het leven. Dat alleen zal Gods volk in staat stellen om staande te kunnen blijven temidden van de geweldige pro blemen, die zich bij den dag vermenigvuldigen en zich angstwekkend opstapelen voor het be wustzijn van Gods volk. De tijden vertoonen bange teekenen. (Bazuin) K. B. S. op de vaste plaats. Met een zwaai wierp hij een touw naar den wal, dat door Jacob van der Walle werd op gevangen. Tegelijkertijd riep deze „Wat doet Evert toch in het achteronder?" Simon Krepel gaf geen antwoord. De keel was hem tot berstens toe vol. „Waar is Evert, Krepel herhaalde de man op den wal, zoo luid en met zoo forsche stem, dat andere visschers het hoorden en kwamen toeloopen. Nóg gaf Simon Krepel geen antwoord. Hij kon niet spreken. „Waar is Evert, Simon vroegen nu ook de anderen, nieuwsgierig geworden. Met wijd opengesperde oogen staarde Jacob van der Walle zijn plaatsvervanger aan. „Hij is niet aan boord", stamelde de laatste, die de waarheid nog niet zeggen kon. „Waar is hij dan schreeuwde Van der Walle, heesch van angst. „Kerel, zég toch wat „Is hij ziek? Is hij verdronken?" riepen de visschers door elkaar. „Neen, neen," antwoordde Simon Krepel, van de boot stappend. En dan tot Van der Walle „Ga maar mee, 'k zal het je vertellen." Niemand volgde het tweetal, hoewel de nieuwsgierigheid groot was, „Ik kan het niet helpen, Jacob", steunde Si mon Krepel. ,,'k Heb angsten uitgestaan. Hij was er niet te houden, 'k Heb gepraat als Brug man. Maar hij wilde niet mee terug. Op de reede lag een groot fregat voor Indië..." (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1932 | | pagina 2