No* 22
Vrijdag 27 Mei 1932
46e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND*
UIT HET WOORD*
DADERS DES WOORDS*
REDACTIE: Ds. A. C. HE IJ TE KOUDEKERKE en Ds. D, SCHEELE TE MIDDELBURG.
MEDEWERKERSD.D. L, BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M, KOK, J. VAN LONKHUIJZEN, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEËUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
GESCHEURDE HEMELEN.
I.
Och, dat Gij de Hemelen scheurdet,
dat Gij nederkwaamt, dat de bergen
van Uw aangezicht vervloten.
Jesaja 64 1.
Dit woord vormt een onderdeel van een boet
en smeekgebed, aanvangend met het 7de vers
van Hoofdstuk 63 en loopende tot aan het slot
van Hoofdstuk 64, zóó te verstaan, dat de pro
feet bedoeld heeft het te leggen op de lippen
van zijn volk, in ballingschap verdreven.
Het verband van ons textvers wordt zeer
verduidelijkt, als we, met verschillende uitleg
gers, aannemen, dat er in de text een versom
zetting heeft plaats gehad en wij de verzen 10-12
van Hoofdstuk 64 laten volgen op het laatste
vers van Hoofdstuk 63. Dan wijst de profeet
zijn God nog eerst op de verwoesting van Jeru
zalem en de verbranding van den tempel, om
te eindigen met de vraag Heere zoudt Gij U
over deze dingen inhouden zoudt Gij stilzwij
gen, en ons zoo zeer bedrukken Hiermee wijst
de profeet God dus, o, neen, maar niet alleen
op Zijn volk, maar bovenal op Gods eigen stad
en tempel, de plaatsen, waar Hij-Zelf heeft wil
len wonen en Zijn heerlijkheid openbaren. En
dan, daarna, brengt hij tot uitdrukking de kreet
van het verdrukte volk Gods om de verlossende
komst Gods, als hij 't uitroeptOch, dat Gij
de hemelen scheurdet
God heeft Zijn volk niet laten roepen, maar
deze bede verhoord, in de eerste plaats ver
hoord door tot hen te komen in Zijn Woord.
Vooral als ge ook nog aandachtig verder
leest in dit Hoofdstuk, zult ge zonder twijfel
een aantal historische trekken herkennen in de
formuleering van dit gebed. Zeker heeft Jesaja
voor den geest gestaan de geweldige openba
ring Gods op den Sinaï. Waarbij het ons be
schreven staat, dat de gansche berg rookte, om
dat de Heere op denzelve nederkwam in vuur
en zijn rook ging op als de rook van een oven
en de gansche berg beefde zeer. Daar is ook
sprake van donderen en bliksemen waaraan het
vuur doet denken, waarvan Jesaja hier rept in
vers 2. 't Is, of hij zeggen wilOch, mocht God
Zich nu nog eens zoo machtig openbaren, als
eens op de Sinaï God-Zelf, machtig en heerlijk,
Dien moet hij hebben, Die alleen kan Zijn volk
maar redden en de macht der vijanden breken.
Midden in de ellenden van het leven in de
wereld, is er altijd deze stem opgegaan o, God,
scheur de hemelen, die U verbergen, daal neder,
kom Zelf hier
Zoo ging het b.v. in de top-dagen der godde
loosheid, toen God zag, dat de aarde verdorven
was, en dan zal de zondvloed hen allen weg
spoelen. Maar dan is er öök nog de roepende
stem van Noach Kom, o, God, toon Uw ge
rechtigheid, laat 't zoo toch niet voortgaan
En dan komt God en gaat Zijn Woord in ver
vulling en wordt al 't Godvijandige in een oog
wenk verdaan, maar de drager der belofte bf*
houden, bewaard, gered, gezegend.
Zoo ging 't in de dagen, toen de trotsche
mensch een toren bouwen zou, waarvan 't op
perste tot in den Hemel reiken moest, een tee-
ken, opgericht ter meerdere eere van den mach
tigen mensch. Dan scheurt God de hemelen en
komt neder (zooals er staat) om te bezien de
stad en de toren, die de kinderen der menschen
bouwden. En dan is het uit. Dan komt er het
èène, uitverkorenen volk van God, dat 't toch
ook altijd-weer verzondigt. En dan is er telkens
weer (denk aan heel het volks-drama in Egypte)
de onderdrukking, vanwaar uit dat volk tot zijn
God moet leeren roepen. En, altijd-weer, welt
op in die benauwdheid, de kreet (soms, waar
't volk als zoodanig 't verleerd heeft, van een
enkeling): Och, dat Gij de hemelen scheurdet
en dat Gij nederkwaamt En dan zendt God
Zijn knechten, met Zijn wet, Zijn Woord, Zijn
wil, en dan komt er uitredding, omdat God-
Zelf wel waarlijk in dat alles is.
Gescheurde hemelen
O, dat is het groote, het heerlijkste dat God,
altijd-weer, menschen roepende gemaakt heeft,
en dat Hij die roep, altijd-weer, gehoord heeft
en tot hen gekomen is, in Zijn Woord. Verlos
send tot hen gekomen is en in hen gewerkt heeft,
zoodat nooit de kreet ontbroken heeft, van deze
aarde opstijgend ten hemel: O, God, kom, daal
neder, toon Uw heerlijkheid, laat iets zien van
Uw wezen, doe toch merken, dat Gij er zijt
Zóó was het ook in de dagen van de balling
schap. God straft Zijn volk met die verdrukking
en benauwdheid, en daar roepen ze, lèèren ze
smeeken, vanuit de vertrapping door de trotsche
voet der Heidensche overheerschers Och, dat
Gij de hemelen scheurdet, dat Gij nederkwaamt
En dan hoort God die kreet en geeft Zijn bal
lingschapsprofeten te spreken Zijn Woord, en
in dat Woord daalt Hij-Zelf tot hen neer en
vertroost Zijn volk, bovenal met de boodschap:
Messias komt, er zal een andere, betere tijd
aanbreken. Troost, troost Mijn volk, ge zult
eens weerkeeren naar uw land, Ik ben uw Helper.
Toch was heel die komst Gods onder Zijn
zoo-vaak-verdrukte en benauwde volk van den
ouden dag nog maar voorloopig. God was wel
in Israël, tot hen neergedaald in Zijn Woord,
in de historie, psalmodie en profetie. Maar, het
wachtte toch alles nog op de komst van Hem-
Zelf, daarop hebben de vromen aller eeuwen
gewacht, daarheen hebben de moede oogen van
een ouden Simeon uitgezien naar de vertroos
ting Israëls. Dat was het diepste hunkeren van
alle stillen in den lande, die leefden bij de
Schriften. Die honger en dorst naar den leven
den God hijgden in de dagen der Romeinsche
onderdrukking in veler ziele Och, dat Gij de
hemelen scheurdetEn, wederom, God heeft
die kreet verhoord, door te komen, in Zijn
Woord, ja, nietwaar, in de volheid des tijds,
in Zijn vleeschgeworden Woord, Zijn Christus,
in Wien al de volheid der Godheid lichamelijk
woonde. De verwachters Gods, ze hebben Zijn
heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid, als
des Eeniggeborenen van den Vader, vol van
genade en waarheid.
O, dat is het, daarom ging en daarom gaat
hetdaar is een kind geboren in de stal van
Bethlehem, dat Jezus heeten moest, Verlosser
zou Zijn Naam zijn. Hij zou Zijn volk verlos
sen uit de gevangenis, hun boeien verbreken,
de werken van den Vorst der duisternis versto
ren, de Zijnen zalig maken van hun zonden. Dat
is 'tGod is in Zijn Christus gekomen om Zijn
volk te bevrijden, waarnaar de wereld greep om
het te verderven.
De Hemelen zijn gescheurd (denk eens aan
de Engelenzang in Efrata's velden), God is
nedergekomen tot Zijn volk. Maar, Hij was niet
in vuur, stormwind en aardbeving in het suizen
van een zachte stilte. Genade spreidt haar mor
genrood, Jezus Christus, de Heiland en Helper,
de Verlosser en Zaligmaker, is daar, God, God-
Zelf, geopenbaard in het vleesch.
En, als deze God-in-'t-vleesch Zijn werk heeft
volbracht, zegt Hij tot de Zijnen het is u nut,
dat Ik heenga, want anders kan de Trooster tot
u niet komen, om eeuwig bij u te blijven.
Het komen, het nederdalen Gods, ter verlos
sing van Zijn benauwde volk, in den Christus,
dat is de eenige inhoud van heel het Evangelie.
Geloofd zij God met diepst ontzag, Hij schonk
ons den Immanuël, den God-mèt-ons, van nu
tot in der eeuwigheid.
Gescheurde HemelenJezus Christus heeft
onder ons gewoond.
Hier is het de plaats om de vervulde Oud-
Testamentische levensverwachting zich te laten
uitzingen
Hoe heilig is zijn naam
Laat volk bij volk te zaam
Barmhartigheid verwachten
Nu Hij de zaligheid,
Voor die Hem vreest, bereidt,
Door al de nageslachten.
Zijn goedheid klom ten top
Hij nam zijn Isrel op,
Naar 't heil, zijn' knecht beschoren,
Gelijk hij, ons ten troost,
Aan Abram en zijn kroost,
Voor eeuwig, had gezworen.
B.o.Z. Le C.
PREDIKANTEN-CONFERENTIE.
Oudergewoonte worden ook nu D.V. op den
dag, voorafgaande aan de Particuliere Synode
Woensdag 1 Juni a.s., alzoo op 31 Mei, de pre
dikanten onzer Gereformeerde Kerken in Zee
land uitgenoodigd tot een conferentie, die ge
houden wordt in de Geref. Kerk te Goes en
aanvangt om 10 uur.
Door de vriendelijke beschikking van de Part.
Synode wordt het allen mogelijk gemaakt zonder
bezwaar daaraan deel te nemen. En met groote
dankbaarheid wordt die gelegenheid dan ook
door een groot aantal van hen aangegrepen om
elkander eens te ontmoeten en van elkander te
leeren en ook daardoor bemoedigd en gesterkt
te worden tot de bediening van hun ambt.
Laat het nu eens zóó zijn, dat niemand hunner
ontbreke.
Op het agendum staan twee referaten. Een
referaat van Dr. van Lonkhuijzen over ,,Dr.
Kohlbrugge en zijn invloed in onzen tijd" en
van Ds. Joh. Booij over,,De wereld als uit
drukking bij Johannes, inzonderheid in de Zend
brieven".
We laten hier afdrukken de stellingen, behoo-
rende bij het referaat van Dr. J. van Lonkhuijzen,
v. d. m. te Zierikzee.
Dr. H. F. Kohlbrugge en zijn invloed in onzen tijd.
1. Voor het recht verstand van Kohlbrugge's
prediking is kennis van zijn levensgeschiedenis
onmisbaar.
2. Deze levensgeschiedenis wijst op Luther-
sche zoowel als op Lampeaansche invloeden.
3. De breuk tusschen K. en het Reveil was
voor beiden te betreuren.
4. Al moet veel in K.'s prediking gewaar
deerd worden, en al kan zijn theologie der tegen
stellingen verklaard worden uit zijn uitgangspunt
(de rechtvaardigmaking)daar zijn toch beden
kelijke elementen in deze prediking op te mer
ken. Als in zijn voorstelling van de schepping
des menschen (beeld Gods); in zijn identificee-
ren van den mensch als zoodanig met den zon
digen mensch ten deele in zijn opvatting der
zonde en in zijn Christologie (de wijze van toe
rekening onzer zonden aan Christus); en zijn
opvatting van de verlossing (heiligmaking) .als
mede ook in zijn opvatting van des menschen
verhouding tegenover het Woord Gods.
5. K.'s invloed in onzen tijd geldt niet enkel
den kring der ,,Neo-Kohlbruggianen", maar in
zonderheid die op de theologie van Karl Barth
en de „Zwitsers".
6. Barth c.s. trekken K.'s theologie der te
genstellingen door tot die van de absolute breuk
en absolute tegenstelling tusschen God en
mensch, eeuwigheid en tijd, zoodat de „verlos
sende" openbaring van den eeuwigen God aan
den mensch niet anders wordt dan een inslaan
van het „menschelijke" bij den mensch in dezen
tijd en geen andere zaligheid overblijft, dan in
het opheffen van het „menschelijke" in de
eeuwigheid. Van een kennen van God, of lief
hebben van God, of dienen van God, of samen
gaan met God kan hier voor den mensch geen
sprake zijn.
7. K.'s invloed op B.'s theologie is vooral
merkbaar in de beschouwing des menschen, in
het identificeeren van het zondige in de schep
ping met de schepping zelve, in die der zonde,
ten deele ook in de Christologie, en met name
in die der heiligmaking. Alsook in B.'s opvatting
van de verhouding des menschen tegenover het
Woord.
8. Al doet B.'s theologie af en toe Geref.
geluiden hooren, zij verslindt niet alleen de Geref.
theologie, maar alle positieve chr. theologie, en
eindigt en moet eindigen in vreeselijke negatie.
9. Het gaat niet om het persoonlijk geloof
of den zedelijken ernst, of de goede bedoelingen
dezer mannen (Barth c.s.), maar om hun weten
schappelijk stelsel.
10. Hoe te waardeeren K.'s bedoeling met
zijn leuze „God alles de mensch niets" ook
is en evenzeer die van B„ om in zijn theologie
„God God en de mensch mensch te laten"
niet in den hier aangewezen weg van Kohlbrugge
en Barth moet de ontwikkeling onzer Geref.
theologie gezocht, maar in eigen rechte lijn;
En van Ds. Booij
„De wereld" als uitdrukking bij Johannes,
inzonderheid in den Eersten Zendbrief.
I. Hoewel de uitdrukking„wereld" (kos
mos) specifiek N.T.isch is, en daarom uit dat
deel der H.S. als geheel kan worden verklaard,
geeft het veelvuldig gebruik door Johannes ons
het recht in 't bijzonder te spreken van de uit
drukking „wereld" bij Johannes.
II. Niet zoozeer, het frequente gebruik dier
uitdrukking als wel, de achtergrond van heel de
zendbrief (I) doet het woord „wereld" in een
bijzonder licht zien.
III. De vindplaatsen geven in hoofdzaak
drieërlei beteekenis van kosmos
a. als geordend geheel der schepping (neu
traal, verdorven door de zonde).
b. als menschenwereld in zijn geheel (neu
traal, verdorven door de zonde, voorwerp van
Gods genade).
c. slechts een enkele maal in de beteekenis
v. i. 't publiek (vulgo).
IV. De beteekenis van „wereld" bij Joh.
geeft geen steun voor de op zich zelf Schriftuur
lijke gedachte van de wederherstelling aller din
gen (Coll. 1 20, Efeze 1 10). Maar het heils
werk van Christus voor de kosmos moet bij
Johannes verklaard uit heel de achtergrond van
den Zendbrief (I).
V. Evenmin geven plaatsen als 1 Joh. 2 2,
1 Joh. 4:14 (Joh. 3 16] grond voor de leer der
algemeene verzoening. Veeleer bestrijden ze die
gedachte.
VI. Ten opzichte van de uitdrukking „ko
ninkrijk der hemelen" geeft „de wereld" geen
nieuw licht, zooals bij Mattheus.
VII. Met het volste recht mag gesproken
worden van een bijzonder gebruik van de uit
drukking „wereld" bij Johannes, als hij leert,
dat het menschelijk geslacht als „kosmos" wordt
gered door het Woord dat vleesch geworden
is, en dat het buiten Hem als door de zonde ver
dorven „kosmos" moet verloren gaan.
HEIJ.
ONZE GESCHIEDENIS.
XXIV.
De strijd gaat voort.
De organisatie der Hervormde Kerk mochl
dezelfde zijn gebleven, in onderscheidene plaat
sen bleef men arbeiden om de waarheid te be
vorderen. Men trachtte zooveel mogelijk zulke
predikanten te beroepen, die instemden met de
leer der vrije genade. In 1851 had men het zoo
ver in Amsterdam weten te brengen, dat een
van de zonen van het Reveil, Ds. J. P. Hase-
broek aldaar werd beroepen. Deze nam het
beroep aan en hij was het, die velen door zijn
evangelische prediking, weer aan de kerk wist
te verbinden. De scharen verdrongen zich om
hem te hooren. Gaven de meeste van zijn ambt-
genooten in Amsterdam steenen voor brood, hij
schaamde zich het evangelie van Christus niet-
Dat men dan ook bij een volgende vacature de
krachten inspande, om wederom zulk een pre
dikant, die met de leerstukken der Hervormde
Kerk instemde, te verkrijgen, is volkomen te
verstaan. Hoe beantwoordde nu Amsterdams
kerkeraad deze pogingen De kerkeraad beriep
Dr. Meyboom van Groningen immers op ver
schil in geloofsovertuigingen moet men niet let
ten dat zou maar scheuring brengen. Meyboom
was een leerling der Groninger school en een
harer begaafste verdedigers. Hoe hij dacht over
de Heilige Schrift, het zoonschap van Christus,
had hij duidelijk in zijn geschriften aangetoond
Hieruit mede te verklaren de verontwaardiging
onder Amsterdam's orthodoxie. Het voor en
tegen van Meyboom's leerstellingen werd be
sproken en waar de Amsterdamsche predikanten
bleven zwijgen, zelfs Ds. Hasebroek, gaf Ds.
de Liefde een open blief uit, waarin hij de
Christenen in Amsterdam tot getuigen opriep.
Protest na protest werd bij den kerkeraad in
gediend, maar de kerkeraad en het classicaal
bestuur, dat ook deze protesten te behandelen
had, wees ze van de hand. Meyboom was wel
wat onvoorzichtig in zijn uitdrukkingen geweest,
maar mocht desniettegenstaande bevestigd wor
den. Door den nood gedwongen, richtte men
zich nogmaals tot den kerkeraad en Dr. Mey
boom, om mede te deelen, dat men Meyboom,
zoolang hij zijn gevoelens voordroeg, niet als
predikant van Amsterdam kon erkennen en dat
de kerkeraad verantwoordelijk was voor zulke
droevige gebeurtenissen.
Ook dit stuk werd ter zijde gelegd, zelfs niet
beantwoord een der catechiseermeesters, die
dit stuk had onderteekend, werd ontslagen en
degenen, die in den laatsten tijd de adressen
hadden geteekend, werden geweerd uit alle ker-