FEUILLETON*
EVERT VAN DER WALLE.
UIT DE PERS*
KERKNIEUWS*
maar met de toename der ziekte moest gepaard
gaan het toedienen van het medicijn, Gods
Woord. „Niet door kracht, noch door geweld,
maar door den Geest des Heeren zal het ge
schieden." Dit geschrift verscheen in 1843,
enkele dagen voordat de Synode bijeenkwam.
Overal was men in spanning, wat de Synode
op al de nieuwe adressen zou antwoorden
Da Costa gaf het antwoord. Hij werd voor de
mannen der Groninger school, al had hij dat
natuurlijk niet bedoeld, de verdediger van de
Protestantsche vrijheid en hierdoor mede aan
gemoedigd besloot de Synode te blijven bij haar
vroegere verklaring van een betamelijke vrijheid
van onderzoek en prediking. Het werk „der
zeven" werd hierdoor jaren achteruit gezet
Groen's opvatting van de Formulieren verkeerd
belicht en een te veroordeelen kerkbegrip ver
dedigd. De eenheid der broeders werd gebroken,
hetgeen duidelijk werd in de onderscheidene
richtingen, die, elk op haar wijze de kerk wilden
reformeeren.
Middelburg. SCHEELE.
DE CHRISTEN OP HEMELVAARTSDAG.
Ons werd verzocht het gedicht van wijlen
docent A. Steketee, waarmede wij de Hemel-
vaartsprediking in de Hofpleinkerk te Middel
burg j.l. Donderdagmorgen besloten, een plaats
te geven in de Zeeuwsche Kerkbode.
Met toestemming der Redactie willen wij aan
dit verzoek gaarne voldoen.
De naam Steketee is in onze kringen geen
onbekende. Vele ouderen, vooral in Middelburg,
Nieuwdorp, Terneuzen, Heinkenszand en Zaam-
slag, hebben persoonlijke herinneringen aan
den genialen christen-denker, die tijdens zijn
leven te weinig waardeering vond en niet zelden
miskend werd.
Wellicht bewijzen wij hen en ook jongeren
een dienst door de weergave van én der teeder-
vrome verzen van den theoloog, kunstenaar en
wijsgeer, die in al zijn diepgaande studiën toch
steeds een eenvoudig „kind der Scheiding", een
kind van God gebleven is.
Vlak voor zijn eigen Hemelvaart in 1913 sprak
Steketee „Ik sterf in het geloof van Augustinus,
Calvijn en Pascal".
Dat zelfde geloof deed hem temidden van
veel aardeleed als volgt zingen over
„De christen op Hemelvaartsdag".
„Ik gedenk hoe mijn Heer is ten hemel gevaren
„En daar plaats heeft bereid voor een zondaar
als ik.
„Zie, daar leeft Hij, mijn Koning, bij zingende
scharen
„Galileër daar henen Uw smachtende
blik
„Hij verliet Zijn gemeente op den berg der olijven.
„Mijn vrienden zoo had Hij gesproken
„Ik ga
„Naar den hemel U voor, waar wij steeds zullen
blijven
„En Hij ging en zij zonden hun zielszuchten na.
,,'k Ben gekerkerd in 't stof, och, een worm van
de aarde.
„Had 'k vleug'len der duiven ik volgde Zijn
spoor
„Doch welhaast zal ik volgen, omdat Hij
verklaarde
„Dat 'ktot Zijn gekochte beminden behoor.
,,'k Weet geen enkele reden waarom Hij mij
minde
,,'k Was den duivel genegen, des duivels domein,
,,'k Was ook nooit in mijn leven een Jezus-gezinde
„Doch Hij wilde mij minnen en maakte mij rein.
„Nu leef ik nog weinig gevleugelde stonden
„En dan leg ik mijn lasten voor eeuwig ter neer,
„Mijn stof en gebreken, mijn wereld en zonden,
„Want voor mij is geen dood, geen verdoemenis
meer
„En dan juich ik ten hemel naar Hem, Die mij
wachtte.
„Hem te zien...! Dat zal zijn onuitsprekelijk-zoet.
,,'k Zal Hem zien met mijn oogen. O, blijde
gedachte,
„Die mij wonderlijk, liefelijk duizelen doet
,,'k Zal Zijn liefde daar drinken en met Zijn
gekochten
„Bij den bruiloftsdisch zingen in 't Koninklijk
Hof.
„Juda's Leeuw heeft gestreden en glorie
bevochten
„Gij, o Lam, hebt verlost... U zij eeuwig de lof!"
Middelburg. RINGNALDA.
(VAN EEN ZEEUWSCHEN JONGELING
IN DE ZEVENTIENDE EEUW)
DOOR
H. KINGMANS
XV.
Hij viel eindelijk in slaap. Maar midden in den
nacht werd hij wakker, overdacht en kreeg een
idee. Wel natuurlijk, zóó moest het. Zoo zou het
ook wel gaan. Simon Krepel, die de plaats van
zijn vader zou innemen op den botter, was een
kalf van een vent en bovendien niet bepaald
snugger uitgevallen. Die was wel te bewegen te
doen, wat Evert wilde. Als vader nu de vol
gende week maar niet beter was en zélf weer
ging varen...
Jacob van der Walle was niet beter. En het
bleef bij het plan, dat Simon Krepel hem ver
vangen zou.
Den dag vóór het vertrek werkte Evert op
den botter als een paard. De netten moesten
in orde gemaakt, voor proviand moest worden
gezorgd. Want minstens vier dagen bleven zij
weg. Thuis liet Evert zich zoo weinig mogelijk
zien, want erg gerust was hij er niet op.
In den grauwen morgenschemer drukte Evert
vader en moeder de hand. Het leek moeder toe,
dat hij haar langer vasthield dan anders, maar
dat was zeker verbeelding. Want vroolijk en
welgemoed vertrok hij, vader belovend nog, dat
ONS GEZINSLEVEN EN DE HEILIGE
SCHRIFT.
3. Zijn broeder tot Jezus leiden.
We praten onder elkaar, in onze huisgezin
nen, zoo makkelijk over onze gezondheid, over
het weer en over de wegen. Lekker geslapen
Goed uitgerust En hoe gaat het nu met de
hoofdpijn Heeft het middeltje geholpen
Zeker, dat is goed We mogen en we moe
ten wel vriendelijk belangstellend zijn naar el
kanders lichamelijke welstand't is heel best
zelfs. Want koele onaandoenlijkheid ook voor
het tijdelijk bestaan van onze naasten is niet
alleen erg onaangenaam, het is ook verkeerd,
het is af te keuren, het is zonde
Maar wat is nu zoo eigenaardig Dat we zoo
weinig in onze gezinnen hooren van informaties
naar elkanders geestelijke welstand. Och, dat
komt er zoo niet van Dat durft men zoo niet
O, ja, we moesten dat wel wat meer doen, het
wordt van harte toegestemd, 't Zou wel goed
zijn, ja Maar welke broer doet dat nu tegen
over zijn zus, of welke zuster ten opzichte van
haar broer Welke ouders doen dit jegens hun
kinderen
Ik schrik, als ik dit laatste neerschrijf. En toch
moet ik het laten staan, is 't niet zoo
Lees dan Johannes 1, het laatste gedeelte,
hierover eens na. Andreas had den Heiland ge
vonden, den Messias, hetwelk is, overgezet zijn
de, de Christus. En toen ging hij tot zijn broer,
tot Simon vatte hem als het ware bij de hand
en leidde hem tot Jezus.
Is dat niet mooi En goed En noodig ook
Neen, ik moet het nog anders zeggen. Is dat
niet allereerst en allermeest onze dure roeping
Ook in ons gezinsleven
Zeg nu nietdat is goed werk voor den do
minee Ofde ouderlingen moeten dat maar
opknappen Ofdaar is de Christelijke schopl
voor Want ook dat is allemaal wel waar. Maar
gelooft ge dan ook niet, dat die eenvoudig
schoone teekening van dezen trouwen Andreas,
die zijn broer tot Jezus leidde, ons wel degelijk
wat te zeggen heeft Dat de Heilige Geest ons
hier iets aparts voor elk persoonlijk, ook in het
gezinsleven, wil op het hart binden Het staat
daar niet bij geval
Laten we dan hier allereerst aan vader en
moeder denken, die hun kinderen bovenal tot
Jezus hebben te leiden. Goed. Natuurlijk hebben
zij die roeping. Bij den heiligen doop reeds na
men zij dit op zich. 't Mag hun waarlijk wel
zwaar wegen.
Maar broers tegenover zusters en zusters
tegenover broers mogen zich evenmin aan die
roeping onttrekken. Plichtmatig is het, en tegelijk
heerlijk
Vindt ge het moeilijk Och, het behoeft niet
met lange redevoeringen gepaard te gaan. En
daar behoeven geen gewichtige of geleerde ver-
toogen aan vooraf te gaan. Veel minder nog
behoeft ge daar een soort predikatie bij te hou
den Ge moet maar eenvoudig doen als Andreas:
ik heb gevonden en Hij is de Heiland
Sterker nog als ge geen woorden zelfs vin
den kunt, lok en trek en leid dan tot Jezus door
uw dagelijksche handel en wandel. En.Iaat daar
in zien aan al uw huisgenooten, dat ge Hem
gevonden hebt, dat Hij u troost en bemoedigt,
sterkt en staalt, dat Hij uwe leven is geworden:
Maar dan moet ge wel bijna een heilige zijn
Toch nietDe dichter, die zong„Kom, ga
met ons, en doe als wij" was immers ook geen
heilige in zich zelf Dat lokken en leiden tot
Jezus kan immers ook hierin bestaan, dat wij
dankbaar uitspreken, een weg te weten tot zon
devergeving En dat wij die weg dagelijks noo
dig hebben, maar ook nooit tevergeefs op die
weg biddend onze voeten zetten
Wat zou ons gezinsleven heerlijker en rijker
zijn, indien wij meer handelden als Andreas
En als we dit niet doen Dan berooven wé
ons gezin van een groote zegen. Meer nog. Dan
derven we zelf een zegen en zijn niet voldoende
tot zegen voor de onzen. Ons geestelijk leven!
en dat van onze gezinnen zal meer bloeien en
vruchten voortbrengen Gode tot eere, als wij
meer getrouw zijn in de geschetste roeping.
Van W. te W.
DE VRIJE UNIVERSITEIT EN DE KERK,
II.
De Vrije Universiteit kan dus niet zonder de
kerk. Deze is de levensbodem, waaruit zij ge
voed wordt.
1
hij de bevelen van Simon Krepel zou opvolgen..
„Je kunt je best aan hem toevertrouwen hij
is een goed schipper."
„Ja, ja, vader," zei Evert. „Het zal best gaan.'"
En hij liep naar de haven, waar veel bedrijvig
heid heerschte.
De zeilen der kleine scheepjes werden gehe-
schen. En een voor een verlieten ze de anker
plaats, om de Oosterschelde op te zoeken, op
de vischvangst uit.
Simon Krepel stond aan het roer, innemend
de plaats van den zieken Jacob van der Walle.
„Opletten, Evertriep hij opeens, om dan
te mompelen „Wat mankeert die jongen toch?!"
Evert stond op de voorplecht. Maar hij keek
niet vooruit. Hij tuurde achterwaarts, naar Zie-
rikzee, dat langzamerhand uit het gezicht ver
dween. Bij den lichttoren stond oudergewoonte
Kees Evertsen, de stramme hand ten groet op
stekend. Evert groette terug, maar hij riep niets.
Lang staarde hij naar de breede figuur van den
ouden zeeman in ruste.
Toen, met een zucht, wendde Evert zich om
en keek over den waterplas, waarop links en
rechts en voor- en achteruit de botters van Zie-
rikzee dobberden.
„Wat mankeert jou toch, Evert vroeg Si
mon Krepel, die het vreemde gedrag van den
jongen niet verklaren kon.
„Niets", gaf Evert terug. En hij voegde zich
bij den schipper aan het roer, stilzwijgend. Voor
eerst was er toch niets te doen.
Eenigen tijd later werden de netten uitgewor
pen. Dien dag en ook de beide volgende dagen
was er een zeldzaam overvloedige vangst, wat,
Maar ook de kerk kan niet zonder de Vrije
Universiteit. Meer algemeen uitgedruktze kan
niet zonder een Universiteit die met haar uit
hetzelfde beginsel leeft. Maar dit komt toch op
hetzelfde neer, want de Vrije Universiteit is de
eenige die aan deze voorwaarde voldoet.
De kerk is niet van de wereld, maar ze is
toch in de wereld. En ze is daarin niet als een
oliedruppel die in het water druft. Ze is in de
wereld geplant, en heeft met alles wat in de
wereld is anaraking. Niet alleen met de mate-
rieele, maar veel meer nog met de geestelijke
goederen.
Ook met de wetenschap.
En nu hebt ge maar even in te denken welke
de gevolgen zijn voor de kerk als de weten
schap beoefend wordt door ongeloovigen, of
erger nog door degenen die hun geloof
buiten hun wetenschap houden en hun weten
schap buiten hun geloof.
Dan is het gevolg dat de toekomstige leeraren
der kerk, reeds eer zij aan hun theologische
studie toe zijn, bedorven worden. Want op het
gymnasium worden ze onderwezen door leeraars
die als wetenschappelijke mannen ongeloovig
zijn. Zoo gaat hun denkwereld en die van hun
leerlingen van het geloof af.
Dat moet kweeken een karakter-bedervend
dualisme tusschen geloof én levens- en wereld
beschouwing. Indien maar niet de laatste het
geloof ten eenenmale uitdrijft.
Dit gevaar is niet afgewend, als de kerk en
meer kan zij al niet doen haar theologie en
haar theologische opleiding maar zuiver houdt.
Want zoomin als de kerk van de wereld is te
isoleeren, zoomin is de theologie te scheiden
van de overige wetenschappen. Wederzijds ko
men ze herhaaldelijk voor dezelfde vragen te
staan. Zooals de dokter en de predikant bij
denzelfden patient komen, en zooals de predi
kant en de rechtsgeleerde met denzelfden be
schuldigde te doen krijgen.
Nu kan de kerk, of juister uitgedrukt (ten
onrechte wordt het dikwijls vereenzelvigd)
haar ambtsdragers en zoo ook de theologen
kunnen zich wel op het standpunt stellen wij
weten het, want wij hebben het Woord Gods.
Maar behalve dat zulk een houding al heel wei
nig met de christelijke ootmoed strookt, is zulk
een uitspraak in den hier gebezigden zin ook
onjuist. Het Woord Gods is openbaar en voor
iedereen te raadplegen.
Zeker, de kerk behoeft den strijd niet te
vreezen tegen het ongeloof. Maar als vrucht
van dezen strijd moet het geloof toch inwerken
op de gedachtenwereld, van haar eigen kinderen
allereerst, maar ook op die van de wereld waarin
zij leeft.
Zooals de prediking tegenover zich een leven
moet hebben dat zich naar Gods Woord wil
richten, zoo moet ook de theologie in aanraking
komen met een wetenschap die bij het licht van
hetzelfde Woord Gods wil wandelen als zij.
De kerk als zoodanig kan niet zelve dat breede
veld der wetenschappen bewerken. Zij moet dit
overlaten aan degenen die daartoe de gaven en
de roeping van God ontvangen hebben.
En juist de Universiteit is de plaats waar die
onderscheiden wetenschappen elkaar ontmoeten.
Vandaar uit, vanuit de werkzalen der Weten
schap dringen de denkbeelden die de levens- en
wereldbeschouwing beheerschen door naar de
openbare meening.
Het communisme toont hoe dat geschiedt ten
kwade, tot gevaar juist ook van de kerk.
De Vrije Universiteit heeft reeds getoond hoe
het geschiedt ten goede, tot heil van land en
volk. En ook van de kerk die daarin haar plaats
heeft.
J. P. KLAARHAMER.
EEN TWEEVOUDIGE BOODSCHAP.
Het gansche Woord des Heeren brengt ons
een tweevoudige boodschap, die voor alle men-
schen, ook voor ieder onzer persoonlijk van de
allergrootste beteekenis is.
De eene boodschap is deze, dat God, die hei
lig is, de zonde niet ongestraft zal laten. Alles
wat de mensch doet, komt in het gericht. De
mensch vergeet, wat God doetmaar bij den
Heere is een gedenkboek. Alles, wat de mensch
gedacht, gesproken en gedaan zal hebben, zal
eens naar het rechtvaardig oordeel Gods ver
gelding ontvangen.
Van deze ontzaggelijke waarheid is de Bijbel
naar bleek, ook op de andere schuiten het geval
was. Sommige botters zetten reeds koers naar
het land van ter Goes, daar er in Zierikzee toch
te veel visch zou komen, wat de opbrengst
drukte.
„Wij moeten ook maar naar ter Goes, Evert",
dacht Simon Krepel.
„Daar gaan ze allemaal heen", vond Evert.
„Laten we naar Middelburg of Vlissingen varen.
We maken er goede prijzen."
De schipper trok even een bedenkelijk gezicht:
dat beteekende in elk geval den Zondag in Mid
delburg of Vlissingen overblijven.
Maar toen hij doordacht, vond hij de idee
nog zoo dom niet. Bijna allen gingen naar Goes.
Daar kwam dan weer te veel visch. In Middel
burg of Vlissingen was goed geld te ontvangen,
't Was wel een heele reis, maar die moesten zij
er voor over hebben. En met een flinken buidel
zouden zij in Zierikzee terugkeeren. Wat zou
Jacob van der Walle opkijken
„Vooruit", zei Simon Krepel. „Dat doen we,
Evert. We gaan op Middelburg aan."
„Naar Vlissingen is nog beter, Krepel", meen
de Evert, die niet zeide, wat er in zijn binnen
ste omging. Maar zijn hart sprong op van vreug
de. Hij had er over gepiekerd, hoe hij Krepel
in Vlissingen zou krijgen, maar 't ging nu, door
de goede vangst, van een leien dakje.
Krepel zou nu wel overgehaald kunnen wor
den, om naar Vlissingen te gaan. Dat vond Evert
voor zijn plan nog beter.
Het gelukte hem, Krepel te bewegen, Middel
burg niet aan te doen, daar de schipper zeer wel
zag, dat meerdere botters daar hun geluk gin-
vervuld. Niets wat de mensch doet, doet hij
tevergeefs, maar alles heeft gevolgen hier reeds
in dezen tijd, maar vooral ook in de eeuwigheid.
Er zijn vele dingen, die voor de menschen wei
nig beteekenis hebben, maar voor God is er niets
dat geen beteekenis heeft.
Dan is er echter ook nog een andere bood
schap.
Ze is deze, dat er bij den Heere vergeving is.
Niemand heeft zoovéle zonden, niemand heeft
zoo gróóte zonden, of ze kunnen hem worden
vergeven. Dat is ook een boodschap, die ge tel
kens weer in het Woord des Heeren kunt lezen.
Er is voor alle zonden vergeving. In zichzelf is
geen enkele zonde onvergefelijk. Wat de zonde
onvergefelijk doet zijn, is het ontbreken van het
berouw. En dat komt heel veel voor onder de
menschen. Ze doen de zonde en het berouwt
hun niet. Hunne zonden worden hun niet tot
zonde voor God, zooals ge dit van David leest:
„Tegen U, U alleen heb ik gezondigd en ge
daan, dat kwaad is in Uwe oogen". Dan is er
niet het offer, hetwelk de Heer niet veracht
het offer van een verbroken hart en van een
verslagen geest.
Maar dit neemt niet weg het groote, en zalige
wonder, dat er voor de voornaamste der zon
daren barmhartigheid is, en dat ge van uwe zon
den kunt worden verlost.
Het is de wil des Heeren, dat deze twee
voudige boodschap overal en altijd weer zal
worden gepredikt. Het is een boodschap niet
voor eenmaal maar voor geheel ons leven. Ge
moet daar gedurig bij worden bepaald. De stem
van de wet Gods, en de stem van het heilig
Evangelie mogen nooit verstommen. Altijd
weer moet deze tweevoudige boodschap tot de
consciënties worden gebracht
Zoo gij Zijn stem dan heden hoort,
Gelooft Zijn heil- en troostrijk woord
Verhardt u niet, maar laat u leiden.
H. W. LAMAN.
TWEETAL TE
Den Haag-Oost (vac. Ringnalda):
J. Attema te Wolvega.
G. Laarman te Hilversum.
BEROEPEN TE
IJmuidenS. Wesbonk te Hoorn.
Laren (N.-H.): Cand. J. Verkuyl
te Nieuw-Vennep.
AANGENOMEN NAAR
Krommenie Cand. H. van Andel te De Bilt U.
De Classis Zierikzee verleende Dinsdag
j.l. op verzoek eervol emeritaat aan Ds. F. Staal
Pzn. te Colijnsplaat na bijna 41 jarigen dienst,
waarvan bijna 38 in de kerk van Colijnsplaat.
De Praeses, Ds. van den Ende, sprak den
heengaanden broeder op zeer hartelijke wijze
toe en liet vooral uitkomen, wat de Classis Zie
rikzee in Ds. Staal verliezen zal, wijl hij in de
kerken een man van gezag en invloed was.
Namens dé deputaten art. 49 sprak Ds. Heij
ook een sympathiek woord.
De vergadering zong Ds. Staal toe Psalm 121:4.
Zoo gaat straks weer een der bekende figuren
van de Zeeuwsche kerken scheiden. Toch is en
blijft er ruime stof tot dank, dat deze geboren
Zeeuw ook veel voor en in Zeeland heeft mogen
doen.
Dat hij en Mevrouw nog veel van de rust
mogen genieten is aller wensch en komt het eind
der reis, dat de pelgrimsstaf worde neergelegd
in de blijde zekerheid, dat de kroon ligt bereid.
Naar wij vernemen hoopt Ds. P. Veen-
huizen van de Geref. Kerk te Oudega (W.)
Zondag 12 Juni a.s. afscheid te nemen, om
Vrijdag 8 Juli d.a.v. te Genua aan boord te gaan
en naar Indië af te reizen. Waarschijnlijk zal
dus begin Augustus, na bevestiging, de intrede
te Soerabaja kunnen plaats hebben.
Ds. C. J. van Binsbergen nam, wegens
bekomen emeritaat, afscheid van de Geref. Kerk
te Loosduinen. Het kerkgebouw was tot in alle
hoeken gevuld. De scheidende leeraar gaf vooral
een kort overzicht over de 37 jaren, die hij in
Loosduinen gearbeid heeft. Het ledental steeg
in dien tijd van 300 tot 1700. Hij heeft in die
jaren 215 huwelijken bevestigd en 1100 maal
den Doop bediend.
Als tekstwoord had Ds. van Binsbergen Deut.
gen beproeven.
Dus voeren zij door naar Vlissingen, waar de
visch vrij grif tegen goede prijzen van de hand
ging. Simon Krepel was in een beste stemming
en hij slenterde met Evert langs de haven en
over de wallen.
Op de reede lagen enkele groote koopvaardij
schepen. In een er van klommen de matrozen als
ratten in het want. En hun luid gezang was hoor
baar op den wal.
„Wat mooie booten, Evert", zei Simon Kre
pel bewonderend.
„Ja", vond Evert, wiens hart was opengegaan,
„zou je er niet op willen varen
„Ik ben er te oud voor", lachte de ander. „En
wij hebben niets te willen. Wij behooren op
onze botters en in Zierikzee."
„Ook al zoo een", dacht Evert.
„Die gaat vast vandaag of morgen buiten
gaats", meende Krepel, doelend op het schip,
waar veel bedrijvigheid heerschte.
„Ik denk het ook," zei Svert. ,,'k Zou best
mee willen."
„Wat zeg je daar
„Dat ik wel zou mee willen. Dat is toch niets
bizonders, wel
„En thuis dan
„Thuis. Thuis?"
„Ja, natuurlijk thuis. Wie moet dan je vader
helpen En wat moet jij op de groote vaart gaan
doen Dat schip gaat vast naar de Indiën. En
jij bent nog nooit van huis geweest. Ik denk
dat je om je moeder zoudt huilen. Blijf jij maar
bij je leest, hoor, schoenmakertje."
,,'t Komt er toch wel eens van," zei Evert