No, 19
Vrijdag 6 Mei 1932,
46e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND,
UIT HET WOORD.
DADERS DES WOORDS*
ZEEUWSCHE KERKBODE.
REDACTIE: Ds. A. C. HE IJ TE KOUDEKERKE en Ds. D. SCHEELE TE MIDDELBURG.
MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, J. VAN LONKHUIJZEN, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regel bij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
VELE WONINGEN.
In het huis mijns Vaders zijn vele
woningen anderszins zoo zoude Ik het
u gezegd hebben Ik ga henen om u
plaats te bereiden.
Joh. 14:2.
Hierbeneden is het niet
Deze aarde geeft ons niet wat wij wenschen
en noodig hebben. Zij is wel vol van Gods goe
deren en gaven, maar met dat alles ongenoeg
zaam om ons gelukkig te maken. Wie een ken
ner van het leven is weet dit wel en kan zich
dit met geen mogelijkheid ontveinzen. Van den
aardschen kant bezien is het leven vol donker
heid, ellende, beproeving en teleurstelling wij
worden door niets verzadigd maar slechts door
alles tot hongeren en dorsten geprikkeld. Het
voortreffelijkste geeft niet wat wij daarvan ver
wachten. Niet een enkel ding ook wil bestendig
zijn en blijven. Zelfs onze liefste panden en onze
beste vrienden verlaten ons, ontvallen ons door
den dood. En als wij zelf korteren of langeren
tijd gezworven hebben, komt de lijkkoets ook
om ons te halen, en voor de aarde zijn we dan
niet meer. Wij kunnen het begrijpen dat het
oordeel over dit leven bij sommigen vernietigend
is, dat zij uitgeroepen hebben dat dit leven de
moeite van te leven niet waard is.
Maar die zoo spreken zijn geen menschen des
geloofs, want wie gelooft heeft een andere le
vensbeschouwing. Ook hem geeft de aarde niet
wat hij in het diepst van zijn hart vraagt, maar
hij ziet van hier naar den hemel op. Hierbeneden
heeft hij een taak, een levensroeping te vervul
len, die van God hem aangewezen is, maar hij
weet dat deze arbeid voorbereidend voor zijn
toekomst is. Hij leeft in het diep besef dat hij
hier een vreemdeling is, maar ook dat hij op weg
naar zijn vaderland is en eenmaal thuis wezen
zal. En daarom staat hij op den dag van Hemel
vaart zoo gaarne een oogenblik stil om op te
zien naar den hemel, waarheen zijn Heiland hem
voorgegaan is, waar die hem plaats bereid heeft
en nu hem wacht.
Het was een bang oogenblik voor de disci
pelen toen het voor 't eerst met klaar besef tot
hen doordrong, dat zij Jezus zouden missen.
Maar de Heere troost hen. Zij geloofden in God,
dat zij nu ook in Hem gelooven dan zal hun
droefheid geen grond meer hebben. Hij zal wel
van hen heengaan, maar zij zullen daardoor niets
verliezen dat waarborgt hun zijn almacht en
trouwe liefde. Niet verliezen, maar winnen zul
len zij door zijn heengaan, want Hij gaat naar
het huis zijns Vaders waarin vele woningen zijn
en daarin zal Hij ook voor hen plaats bereiden.
Jezus spreekt van den hemel als het huis van
zijn Vader. Hij als Zoon heeft er dus recht op
om daarheen te gaan en er eeuwig te wonen.
Maar zijne jongeren moeten van dat huis geen
kleine gedachten hebben. Was dat huis klein,
wel geschikt om Hem te ontvangen, maar niet
toereikend om hen te bergen, Jezus zoude het
hun gezegd hebben. Maar neen, in het huis zijns
Vaders zijn vele woningen, het is in overeen
stemming met Hem die daarin woont, het is een
koninklijk paleis waarin plaats is voor velen,
voor alle kinderen Gods, voor alle vrienden
van Jezus, voor heel de schare van gekenden
en verlosten, plaats ook voor hen.
En, zoo troost Jezus hen, Ik ga heen om u
plaats te bereiden. Hij had den korsten weg
naar den hemel kunnen nemen, Hij was de Zoon
en van uit elke gegeven plaats kon Hij in een
rechte lijn tot den Vader gaan. Maar zoo zal
Hij niet doen. Hij neemt een omweg, tot ver
bazing der jongeren, die nog altijd onverstan-
digen en tragen van hart waren om te gelooven
wat Hij hun gezegd had. Een omweg over
Gethsemané en Gabbatha en Golgotha en den
hof van Jozef met het nieuwe graf om zóó tot
den Vader te gaan. Want Hij ging als Borg
voor zijn volk, niet voor zich zelf maar voor
degenen die Hem van den Vader gegeven waren.
Zijne plaats was gereed, maar Hij ging den
omweg om voor de zijnen plaats te bereiden.
Hij moest den hemel voor hen en hen voor den
hemel bereiden. Daarom ging Hij den weg der
verzoening, om straks zijn dierbaar bloed in te
brengen in het hemelsche heiligdom en den Geest
zijns Vaders te ontvangen om dien uit te storten
over al de zijnen. Zóó heeft zijn glorievolle
Hemelvaart den toegang tot den hemel ontsloten
voor al zijn volk en zullen zij, door zijn Geest
geheiligd, eenmaal de plaats innemen die Hij
voor hen bereid heeft.
In het huis mijns Vaders zijn vele woningen.
Dat heeft Jezus tot zijn eerste discipelen ge
sproken, en zijn Evangelie predikt het ook ons.
Heeft die boodschap beteekenis voor u omdat
gij haar geloovig hebt ontvangen De aardsch-
gezindheid van velen doet hier vreezen. Het is
wel een aangrijpende gedachte dat er zoo tal
loos velen zijn, die enkel bij en voor het aard-
sche leven, al worden zij daarmee telkens teleur
gesteld en beschaamd, die nooit behoefte en
drang in zich gevoelen om de dingen te zoeken
die boven zijn, waar Christus is. Als het bij u
niet tot bekeering en een oprecht geloof komt,
maar gij uw lust en leven blijft vinden in den
dienst van zonde en wereld, zult gij geen plaats
bereid vinden in het Vaderhuis. Niet de gunst
maar de toorn Gods is u dan bereid, want die
met Jezus niet ingaat in den glorie des hemels,
zal zonder Hem nederdalen in de rampzaligheid
der hel. Neme daarom een ieder den tijd zijner
bezoeking waar, opdat hij barmhartigheid ver-
krijge en genade vinde om geholpen te worden
ter bekwamer tijd. Maar groot is het voorrecht
als wij naar den hemel mogen opzien met de
vertroosting des geloofs, dat in dat huis des
Vaders door Jezus ons een plaats is bereid.
Wij verdienen het dat wij eeuwig buiten blijven.
Doch Christus heeft u verzoend en verlost en
u macht gegeven kinderen Gods genaamd te
worden. Uw hart worde dan niet ontroerd Gij
gelooft in God gelooft ook in Hem die het
Vaderhuis ontsloten heeft en voor u geopend
zal houden. Uw plaats is bereid, uw komst be
paald. Anderen gingen u reeds voor, nog een
weinig tijds en gij zult volgen. En alzoo zult
gij altoos met den Heere zijn.
Zoo dan, vertroost elkander met deze woorden!
B. VAN DER VEEN.
KERKELIJK BESEF.
In de critiek op de kerk uitgebracht, al is ze
vaak onbillijk, spreekt zich toch uit het besef
van de hooge taak, die de kerk in de wereld
te verrichten heeft. In zooverre kan die critiek
ons mee den weg wijzen om de juiste beteekenis
van de kerk te leeren verstaan en blijkt daar
wel uit, dat het rechte kerkelijk besef ontbreekt,
wanneer niet haar groote beteekenis wordt
beseft.
In het toornen tegen de gedeeldheid der kerk
spreekt zich uit het besef van haar eenheid. En
dat toornen moet ons doen verstaan, dat het
rechte kerkelijke besef ontbreekt, wanneer niet
ook haar eenheid beseft wordt.
Dat besef van haar groote beteekenis en een
heid vindt dan echter pas zijn hechten grond
en komt dan pas tot klaarheid, wanneer bij het
licht der Schrift bedacht wordt wat de kerk
naar haar wezen is en in haar naam al ligt
uitgedrukt.
Het woord „kerk" vinden we terug in het
Grieksche woord „Kuriaké" en dat woord be-
teekentwat van den Heere is n.l. van den
Heere Jezus Christus. En is de Kerk van den
Heere Jezus Christus, zij wordt in de H. S. dan
genoemd het lichaam van Christus. Als in Ef.
1 20 vlg. gesproken wordt van de heerlijkheid
van Christus, wordt daarvan ook gezegd dat
Hij het hoofd is der gemeente en dat die ge
meente Zijn lichaam is.
Daarin ligt dan ook haar eenheid en groote
beteekenis aangewezen. Niet beter kan de een
heid der kerk uitkomen dan daarin, dat zij het
lichaam des Heeren is. Het lichaam des Heeren
is één en ongedeeld: „Eén lichaam is het en één
Geest, gelijkerwijs gij ook geroepen zijt tot ééne
hoop uwer roepingéén Heere, één geloof,
één doop; één,.,God, en Vader van allen, die
daar is boven allen en door allen en in u allen
(Ef. 4:4—6).
En dat we niet g&viw te groot denken van
de groote beteekenis c>r kerk treedt wel hierin
duidelijk aan den dag, dat die kerk is het li
chaam van Christus, van Hem Wiens heerlijk
heid alles te boven gaat, dien God gezet heeft
aan Zijn rechterhand in den hemel, verre boven
alle overheid en macht en kracht en heerschappij,
en allen naam die genaamd wordt niet alleen
in deze wereld maar ook in de toekomende en
heeft alle dingen Zijnen voeten onderworpen
(Ef. 1:20—22).
Alleen dan is er bij ons het rechte kerkelijk
besef, wanneer we diep doordrongen zijn van
haar eenheid, als lichaam van Christus en van
haar groote beteekenis omdat ze de kerk van
den Heere is, van den Heere Christus, die zeg
gen kon Mij is gegeven alle macht in den hemel
en op de aarde.
Maar dat besef moet er dan zijn in al onze
beschouwingen over de kerk en bij al ons han
delen ten opzichte van de kerk.
Het besef, dat de kerk van Christus is, moet
ons leiden bij het denken over den voorsprong
der kerk, over haar taak, over haar inrichting.
Dat besef moet ons leiden bij de beoordeeling
van wat zich als kerk aandient.
Daarbij en het zou een groote winst zijn
wanneer dit algemeen werd beseft moet dus
alle willekeur uitgesloten zijn, daarbij mag nooit
gelden wij willen dat nu eenmaal zoo. Daarbij
is noodig de heilige overtuiging, dat wat wij
najagen in betrekking tot de kerk in overeen
stemming is met den wil van Hem, van Wien
de kerk is, gelijk Hij dien wil in Zijn Woord
heeft geopenbaard ja, daarbij moet gelden de
overtuiging, dat wat wij dan willen, de wil des
Heeren is. Alles wat daarbuiten omgaat is wille
keur en leidt tot een zich vergrijpen aan de
kerk. Bij elke daad, die men op kerkelijk terrein
verricht moet men bereid zijn met de Schrift in
de hand rekenschap te geven waarom men zoo
doet en aan te toonen dat men naar den wil
van Christus zoo doen moet.
Is het alzoo noodig bij alles wat de kerk be
treft te vragen wat de wil des Heeren is, dan
moet bij de beantwoording van die vraag ook
gerekend worden met wat de Heere in de ge
schiedenis der kerk als Zijn wil heeft doen
kennen. Dan mag niet veronachtzaamd worden
wat de H. Geest, die de kerk in alle waarheid
leidt, die kerk als waarheid heeft doen kennen.
Dan rekenen we als Gereformeerden ook met
onze belijdenisgeschriften omdat we daarin zien
een vrucht van de leiding des H. Geestes in het
verstaan van de Schriften ook in betrekking tot
de kerk.
Is dit alles voor het rechte kerkelijk besef
noodig, we willen dan wat we zoo vonden op
enkele dingen uit het practisch kerkelijk leven
toepassen.
VERHEUGENDE UITGAVE.
Van den heer Kok te Kampen ontvingen we
één van zijn jongste uitgaven, die we om haar
groot belang hier willen aankondigen.
Ze isHet Evangelie naar de beschrijving
van Lukas aan de gemeente toegelicht door Ds.
J. van Andel. Tweede druk.
Deze tweede druk is een letterlijke herdruk
van de eerste uitgave, die in 1902 verscheen bij
D. Donner te Leiden. De overeenkomst gaat
zelfs zóó ver, dat het aantal bladzijden in beide
uitgaven bijna gelijk is. In de eerste uitgave 510
bladzijden, in de tweede 509. Voor het nagaan
van citaten is dat een groot voordeel. Of men
uit den eersten of tweeden druk citeert zal geen
bezwaar opleveren. Deze tweede uitgave heeft
en dat is een groote verbetering aan den
kop der bladzijde de opgave van het hoofdstuk
en het vers. Vroeger moest men, om te zien
wat van Andel over een bepaalde tekst zei,
gebruik maken van den bladwijzer, vooraan in
het boek. En dat gaf altijd eenige moeite.
Deze tweede druk is bovendien verrijkt met
een „Kort levensbericht van Ds. J. van Andel"
door Ds. C. Lindeboom, nu te Amsterdam, die,
bij de emeriteering van Ds. van Andel, zijn op
volger werd te Gorcum.
Dit korte levensbericht doet verlangen naar
een meer uitgebreider levensbeschrijving, waar
voor het rijke leven van Ds. van Andel over
vloedige stof geeft. Doordat ik zelf het voor
recht had bijna anderhalf jaar lang als zijn hulp
prediker dagelijks met hem te verkeeren, zijn
mij uit zijn leven tal van bijzonderheden bekend,
waarvan ik de vermelding hier noode miste.
Zijn beteekenis voor de theologie kon hier ook
maar met enkele lijnen worden aangegeven,
maar is dan ook veel grooter dan daaruit kan
blijken. Toen Ds. van Andel met emeritaat zou
gaan, had ik mee zitting in een comité, dat het
initiatief nam om in de kerkelijke pers daarvoor
de aandacht te vragen. Dat dit niet tevergeefs
geschiedde bleek toen in de heele kerkelijke pers,
niet alleen in Nederland, maar ook in het bui
tenland, vooral in Amerika. Minder bekend is,
dat Prof. Bavinck toen uitgenoodigd werd in
een samenkomst de beteekenis van Ds. van An
del te schetsen en met groote bereidwilligheid
aanstonds die uitnoodiging aannam. Dit ging
niet door omdat Ds. van Andel tegen zulk een
samenkomst overwegende bezwaren had. Zoo
moeten we echter nu ook missen een uiteenzet
ting door Prof. Bavinck over de beteekenis van
Ds. van Andel voor theologie en kerk.
De uitgave nu van de verklaring van het
Lukas-evangelie verblijdt ons ook daarom zoo
bijzonder omdat hier mee een begin gemaakt is
om alle uitlegkundige werken van Ds. van Andel
opnieuw uit te geven.
Moge dit werk in korten tijd z'n beslag krijgen
opdat de uitnemende Schriftverklaring, die daarin
geboden wordt, onder veler bereik moge komen.
In een prospectus werd ook een portret van
Ds. van Andel gegeven. Echter één van de
minst geslaagde. Verre daarboven verdient de
voorkeur een heel mooi portret en profil.
HEIJ.
ONZE GESCHIEDENIS.
XXII.
De oproep der zeven tot de gemeenten om
zich voor den kerkelijken strijd mobiel te maken,
werd natuurlijk door de mannen van de Gro
ninger school niet vriendelijk ontvangen. Zij
zagen in dat geschrift geen conscientiekreet,
maar een poging om de kerk te verscheuren,
de bedoeling zich te ontdoen van allen, die het
met de Gereformeerde leer niet eens waren.
Zij gevoelden zich bedreigd en vreezend, zeer
ten onrechte, voor datgene, wat wij zelf den
Afgescheidenen hadden aangedaan, maakten zij
zich klaar voor den strijd, die zich samentrok in
een geweldige huldiging van Professor Hofstede
de Groot, die in Groningen zeer populair was.
Vooral door de lezingen over „de opvoeding
des menschdoms door God", had hij velen aan
zich weten te verbinden. Door de voornaamste
ingezetenen werd een adres opgesteld, waarin
verklaard werd, dat men een volstrekt vertrou
wen had in de hoogleeraren der Universiteit.
De zeven Haagsche heeren konden het zich
voor gezegd houden. De studenten organiseerden
een fakkeloptocht en in roerende toespraken
werden de theologische hoogleeraren dank ge
zegd voor het verdedigen der waarheid. De
professoren van hun zijde, zagen in deze huldi
ging, hoe prachtig gevonden, een opkomen voor
de zaak van het vrij en geloovig onderzoek der
evangelische waarheid. Open brieven, pamflet
ten, proza en poëzie dienden er toe, om de
„zeven kettermeesters af te straffen dat de
woorden werden verdraaid, en deze meeningen
werden toegedicht, welke zij nooit hadden ver
kondigd, deerde den verdedigers van „de waar
heid" niet, als zij hun doel maar bereikten. Toch
zou het nog niet te zeggen geweest zijn, waarop
deze strijd zou uitgeloopen zijn, indien de Gro
ningers geen hulp hadden gekregen van iemand,
waarop zij zeker in het geheel niet hadden ge
rekend. Da Costa, die reeds vroeger zijn ge
dachten had uitgesproken in zijn geschrift „Be
zwaren tegen den Geest der eeuw", meende
zich ook in dit geding te moeten mengen. Door
hem werd uitgegeven zijn „Rekenschap van
Gevoelens" waarin hij, hoewel nog onderschrij
vend zijn eerste werkje, toch duidelijk aan toon
de, dat hij over sommige zaken wat anders
dacht. Zocht hij vroeger het kwade in Kerk en
Staat te overwinnen, door den terugkeer tot het
oude te prediken, nu meende hij, dat de ge
nezing alleen te vinden was door te bewandelen
den weg van voortgang naar een nieuw, van
God bereid einde. Het nieuwe kon volgens hem
alleen door het nieuwe overwonnen worden.
Daarmee bedoelde hij niet iets te kort te doen
aan de waarheid der Heilige Schrift, want met
nadruk hield hij tegenover de Groninger School
staande de Godheid van Christus, waarmee im
mers het Christendom staat of valt voor Da
Costa bleef hetEr staat geschreven, maar hij
meende tegenover de „zeven Haagsche heeren",
zijn vrienden, een andere positie te moeten in
nemen met betrekking tot de formulieren van
Eenigheid. Werden deze formulieren gehand
haafd, dan moesten zij ook onvoorwaardelijk
onderteekend worden, als in alles overeenkom
stig met Gods Woord. Maar met zulk een eisch
meende hij zich niet te kunnen vereenigen. Een
belijdenis blijft werk van menschen en kan daar
om geen onveranderlijke wet voor de toekomst
zijn. Een belijdenis past bij zijn tijd en daarom
moest volgens Da Costa, in verband met de
nieuwe vormen en dwalingen, een nieuwe be
lijdenis opgesteld worden. Zou men de oude
handhaven, dan zou deze een belemmering zijn
voor de komende belijdenis men zou Gods
Geest, die toch in deze dagen ook werkte, tegen
staan en daarom was het eenige middel in den
strijd „Gods Woord". Da Costa aanvaardde de
ziekte in de Hervormde Kerk deze moest uit
werken zou er redding komen. Daarom zag hij
geen heil in afsnijding of allerlei dwangmiddelen,