FEUILLETON, EVERT VAN DER WALLE. UIT DË PERS* TEGEN HET SYSTEEM. Terecht merkt Ds. Schilder in De Reformatie van 1 April j.l. op, dat mijn artikel uit De (Amer.) Wachter overgenomen in De Rotter dammer, niet bedoelde een beschuldiging te be vatten tegen de groote-stads-predikanten, maar tegen het systeem. Tegen een systeem waarbij deze predikanten zooveel werk hebben, dat het gewone huisbezoek wel aan de ouderlingen, hetzij geheel of voor het grootste deel, over gelaten moet worden. Daarom zeide ik ratio naliseer, laat wie preeken kan preeken, wie voor practischen arbeid bijzondere gaven ont ving, deze voor dien arbeid aanwenden. Of nog beter ruim het geheele systeem op, volgt het Amerikaansche systeem van kerksplitsing. Maar doe iets, zóó gaat het niet goed in onze groote steden. Als iemand weet wat het groote-stadsleven met al zijn drukte en complicaties meebrengt, dan weet schrijver dezes het. Die gedurende 10 jaren predikant was in een stad waar Rot terdam en Amsterdam saam nog bij verre niet tegen op kunnen (Chicago heeft ruim 3 millioen inwoners). En dan wordt er nog heel wat meer van een Amerikaanschen predikant gevraagd, dan van een Hollandschen. Wat een „entertain ments" (ontspanningsavonden voor de jeugd als zang-uitvoeringen, tableaux, voordrachten, wed strijden in debateeren, soupers enz.) of andere „programs" dan de „weddings" (huwelijks sluitingen) die in den familiekring (in huis of in een zaal) geschieden en waar de predikant na de huwelijkssluiting, die maar heel kort duurt, toch verwacht wordt den avond bij door te brengendan de begrafenissen, waarbij een dienst in de kerk gehouden wordt, die een preek vordert dan allerlei vriendelijke en vaderlijke hulp bewijzen bij alles en nog wat (in het be gin van mijn verblijf in Chicago werd ik ver wacht bij elke operatie tegenwoordig te zijn en kende daardoor in letterlijken zin sommige mijner gemeenteleden bijna even goed van binnen als van buiten maar o, die gloroformlucht in uw hoofd en longen dan daarbij het gewone predikantswerk. Nog bemoeilijkt daar door dat destijds de meeste predikanten in twee talen moesten preeken wat niet meevalt. Maar wee ons als predikanten, zoo we geen huisbezoek zouden gedaan hebben. Dat was een vanzelfsheid, waarover trouwens niet de predikant maar de kerkeraad besliste. En nu neem ik het gaarne aan, dat onze Ne- derlandsche groote-stads-predikanten het nog drukker hebben. Ik heb het niet tegen hen als personen en geloof gaarne dat ze consciëntieus werken. Maar dit weet ik wel, dat ook een groote stadsgemeente ja, juist een groote- stads-gemeenre waar geen geregeld huisbe zoek geschiedt, zienderoogen achteruit moet gaan. En dit weet ik even zeer, dat men het huisbezoek niet alleen aan de ouderlingen kan en mag overlaten. Hoe goed en welmeenend deze het in den regel zullen trachten te doen, daar zijn tal van gevallen waar de predikant aan te pas moet komen. Afgezien nog van de band, dien het huisbezoek tusschen predikant en gemeente legt. Zulk een stelselmatig huis bezoek heeft ook dit voor, dat men niet alleen komt waar men gaarne een oogenblik instapt, maar ook daar waar men weet, dat men de parapluie mee brengen moet en eerst maar eens de bui moet laten uitregenen, aleer men met goed gevolg het zaad des Evangelies zaaien kan. Juist die gevallen waar een lastige man of een critiseerende vrouw is dreigen anders soms ver meden te worden, en die hebben het juist noo- dig, al zijn de bezoeken niet van de aangenaam ste. Daarom al kan de predikant niet alle huis bezoek doen, toch doe hij zooveel hij kan. En zoo, dat hij de geheele gemeente doorkomt. Maak in de groote steden uw wijk tot uw ge meente, zoo zeide ik verder. Dat is kom tot algeheele kerksplitsing. Iedere predikant een deel van die groote gemeente. En dat deel maar één predikant. Zóó, dat er dus nauw verband komt tusschen beide. Dat predikant en gemeente heel dicht bij elkaar komen te staan. En weder- keerig dit gevoelen. Daar ligt een voornaam middel des behouds in in deze tijden. Zoo leerde de ervaring mij, dus schreef ik. Daarom volg het Amerikaansche systeem van kerksplitsing in de groote steden. Praat er niet maar wat over, maar probeer het eens. Ga stap voor stap dien kant uit. Zeker, er zijn ook daar moeilijkheden aan verbonden. In het eerst toen ik in Amerika kwam, scheen het mij zeer wonderlijk toe. Zeer wonderlijk, als men b.v. in Grand-Rapids, op een afstand van nauwelijks 10 minuten gaans (VAN EEN ZEEUWSCHEN JONGELING IN DE ZEVENTIENDE EEUW) DOOR H. KINGMANS XIV. Meester Maartensz. stond op den ouden ves tingwal en tuurde naar de Oosterschelde, waar de visschersvloot van Zierikzee dobberde. Het was Woensdag en eerst Vrijdagmiddag keerden de botters terug. Achter zich vernam hij opeens geruisch en omziende, bespeurde hij tot zijn verbazing Evert van der Walle, die niet meer die vroolijke, on bezorgde uitdrukking van vroeger bezat. Op stand, ontevredenheid had er een stempel opge drukt. „Hoe heb ik het nu, Evert, niet buiten vroeg hij, wijzend naar de Oosterschelde. „Vader is ziek, meester. Alleen kan ik het niet. 'k Verveel me geducht." „Dat begrijp ik. Ik kan het op je gezicht wel zien. Wel foei, wat zie jij er ontevreden uit Evert kleurde onder deze opmerking van zijn ouden meester. „Is vader erg ziek, Evert „Erg niet, meester. Maar de barbier*) dacht, dat het nog wel enkele weken duren kon." De chirurgijn-barbier, die in den volks mond alleen „de barbier" werd genoemd. soms 3 kerkgebouwen en geen kleine ook van dezelfde kerkengroep passeerde, drie zelf standige gemeenten dus doorwandelde. En een brug overgaande van de eene classis kwam in de andere. Zeker, ik begreep al weldra dat dit voor menig predikant een kwestie van concur rentie kon worden, zooals het voor de gemeen ten soms ook was. Een concurrentie die niet altijd een „heilige" zou kunnen genoemd wor den, want de een wil natuurlijk al meer volk en al mooier kerkgebouw, enz. hebben dan de ander. Maar al is geen ding op de aarde vol maakt, zoo blijf ik toch pleiten voor dit systeem van kerksplitsing in onze groote steden. Het blijft mij toeschijnen dat het een der effectiefste middelen is ter bearbeiding van ons volk. Om te bouwen zoowel als te bewaren. Om te win nen ook door evangelisatie. VAN LONKHUIJZEN. P.S. Zoo even werd mij de „Watergraaf- meersche Kerkbode" van 23 April j.l. toegezon den. Het spijt me, dat mijn bovenstaand artikel, geschreven begin April, nu weer zoo lang moest overstaan, dan had de geachte redacteur van de Watergraafm. Kerkbode gezien dat ik in mijn artikel zeide precies wat hij ook zegt. Ik had het in de Amerikaansche „Wachter" over het officieele huisbezoek, dat wat wij als Geref. pred. allen verstaan onder dien term als we van „huisbezoek" spreken, wat Prof. Biesterveld bedoelde als hij een boek schreef over „Het Huisbezoek", en wat zoover ik weet er nog steeds onder verstaan wordt, n.l. het officieel ambtelijk bezoek, namens den kerkeraad ge bracht, door predikant en ouderling, aan de gezinnen of leden der gemeente. Niet dus over wat we in Amerika noemen de „personal calls", persoonlijke bezoeken. Als ik den term van huisbezoek in het Amerikaansche blad gebruikte, dan weet ieder daar wat er mee bedoeld wordt. De oppositie er tegen ging dus langs me heen. Terecht „wij raakten elkaar niet".. Ik had het niet over persoonlijke visite van den predikant maar over HET huisbezoek. Juist zooals de red. van evengenoemde Kerkbode opmerkt. Ik dank hem het nog eens te zeggen, dat „Reformatie en Heraut daarop niet genoeg gelet hebben". Ook daarvoor, dat ik met mijn bewering „in de meeste gevallen wel gelijk heb". De bewe ring n.l. dat zulk huisbezoek in de groote steden niet gedaan wordt. Dat naar het nu gevolgde systeem daar geen tijd voor is. Het verwijtje, in mijn artikel, tusschen haakjes aan sommige veel schrijvende of veel vergaderende groote stadspredikanten laat ik voor wat het is. Is het niet verdiend dan des te beter. MaarEdoch, dat was de hoofdzaak en richting van het artikel niet. Daarom was het misschien jammer, dat die paar woorden erbij stonden. Zeker, ik gun een mensch ook wat. En zeker een predikant een vrij avondje. Maar het artikel ging hierover dat de Nederlandsche kerken het Amerikaansche voorbeeld mochten volgen, van algeheek splitsing der stadskerken, zoodat iedere kerk haar eigen predikant had, die officieel met een ouderling de gemeente ging bezoeken, zoodat herder en schapen elkander kennen. En voor sommige gevallen zijn bepaald predikanten noodig, hoezeer ik de ouderlingen waardeer. Daarom zeide ikzoolang dit nog niet doorgevoerd isrationaliseer, heb predi kanten, die in hoofdzaak opzettelijk hun werk hiervan maken. Maar betersplits finaal. Dan kan men een gemeente goed bewerken. Zóó niet. v. L. ZEEUWSCHE OUDERLINGEN-CONFERENTIE. J.l. Woensdag had in het kerkgebouw der Geref. Kerk te Goes de 13e Ouderlingen-Con ferentie plaats der Zeeuwsche kerken. De voorzitter der conferentie, de heer F. G. D. Prins uit Vlissingen, opende te 10 uur de vergadering en verzocht te zingen Psalm 138 4, waarna hij voorging in gebed en las Openb. 21. Vervolgens heette de voorzitter allen hartelijk welkom. Hij herdacht allereerst het groote ver lies, dat ons in het afgeloopen jaar heeft getrof fen door het afsterven van br. Bastmeyer, die vele jaren deze conferentie heeft geleid. Hij was een man met warme liefde voor onze kerken en spreker stelde hem tot een voorbeeld. De heer Bastmeyer is nu overgegaan van de strij dende in de triumfeerende kerk. Spr. roept de medewerking in om hem zijn taak als voorzitter gemakkelijk te maken. „Wel, wel, dat is niets voor Jacob van der Walle. 'k Heb hem nog nooit ziek gekend, 'k Zal morgen eens bij hem aanloopen, Evert." „Goed, meester, 'k Zal het zeggen." Evert maakte aanstalten, om door te loopen, maar hij aarzelde toch. „Zou meester eens met vader willen praten?" vroeg hij opeens zonder eenige inleiding. „Dat was ik van plan, jongen. Of dacht je, dat ik bij het bed van je vader stommetje zou spelen vroeg meester Maartensz., die den jongen overigens zeer wel begreep. Evert moest er toch even om lachen. „Neen, dat weet ik wel, meester. Ik bedoel praten over mij." „Over jou is er niet veel te praten, wel „Ik wil weg ik wil naar zee naar de Indiën en zoo. Maar ik mag niet.' „O, jongen, bedoel je dat Ja, daar heb ik iets van gehoord. En wat wil je nu „Als meester eens met vader wilde praten. Misschien vindt vader het dan wel goed." Meester Maartensz. had medelijden met den flinken jongen die vooruit wilde in de wereld. Met den lichtwachter was ook hij van oordeel, dat er in den jongen wat school. Maar het moest in den rechten weg gaan. „Hoor eens, jongen, ik weet er alles van en ik wil er ook wel eens met je vader over praten, morgen, maar eerst heb ik met jou een appeltje te schillen. Ik heb gehoord, dat jij van plan bent, tóch te gaan, ook al mag je van je vader niet. Is dat zóó „Heeft Kees Evertsen dat verteld, meester?" vroeg Evert, begrijpend. „Ik zeg niet, wie mij dat verteld heeft. Het De tijden zijn donker, God is met zijn oor- deelen op de aarde. Het wereldgebeuren stemt tot ernstige zorg, en dit alles gaat de kerk niet voorbij. Zij is geen Gallio, die zich van deze dingen niets aantrekt. Zij er dan getrouwheid bij de ambtsdragers, wetende dat het geloof de wereld zal overwin nen en de belofte heeft van het toekomende leven. Hierna las de secretaris, de heer C. Douw uit Oudelande, de notulen der vorige conferen tie, welke werden goedgekeurd. De penningmeester, de heer Quakkelaar te Goes, gaf een overzicht der financiën de ont vangsten bedroegen 518.30J^, de uitgaven 216.80, saldo 301.50^. De heer W. A. van Wijk te Wolfaartsdijk hield daarna een referaat over „Vermeerderde jeugdgevaren en de kerk". De zedelijke verwildering der jeugd is in het algemeen schrikwekkend geworden. De rappor ten der kinderpolitie in de groote steden wijzen daarop in ontstellende mate, en geven vaak aanleiding tot groote zorg. Daar zijn de slacht offers der prostitutie en het werk der midder nachtzending. Spr. zou hiervan veel kunnen vertellen. Het zedenbederf onder de jongeren is groot, en doet het ergste vreezen. Ook uit andere kerkelijke kringen komen steeds meer klachten over achteruitgang van het kerkelijk leven en o.a. het bioscoopbezoek neemt toe. In het Paedagogisch Tijdschrift werd ook ge wezen op de zedelijke verwildering der jeugd. Ook in de Geref. Kerken is dat droeve feit niet te loochenen, al valt nog voor veel ootmoe dig te danken. Het catechisatie-verzuim neemt al meer toe, en wordt gewoonte bij velen. Ook hier past de vraaghebben wij niet te veel geroemd op onze Geref. Kerken. De achteruit gang toch valt niet meer te ontkennen. Hiervan moet een oorzaak wezen. Is er bij ons verslapping in den herderlijken arbeid van predikanten en ouderlingen Is de levensopenbaring van velen onzer gemeente leden nog wel in overeenstemming met de belij denis De oorzaken van dit kwaad zijn vermeerderd door malaise en crisis. Niet alleen is er een economische crisis, doch ook een geestelijke en moreele crisis. De crisis heeft bevorderd een schrikkelijke armoede aan idealen. De werkloos heid onder onze aankomende jeugd, die niet weet hoe aan een betrekking te komen, is aan leiding tot onverschilligheid ook voor geestelijke dingen. In ons land zijn op het oogenblik 200.000 jeugdigen zonder werk. De werkloosheid der jeugd is een grooter probleem dat dat der oude ren. Het droevige is dat socialisme en commu nisme dit kwaad in het verborgene en in het openbaar voeden, wat spr. met vele voorbeelden aantoonde. De revolutionaire pers tracht op ve lerlei wijze de jeugd te vergiftigen. De kerk mag zich wel helder bewust zijn van haar ernstige roeping, welke zij in dezen heeft. Het Woord Gods is het eenige, dat hier nog redding kan brengen. De greep op de massa moet de kerk weer trachten terug te krijgen. Met waardeering wijst spreker op de overheid en vele vereenigingen, die voor de jeugd veel doen, doch de kerk alleen kan de jeugd terug brengen tot God. Naast de prediking en de catechisatie heeft het opzienersambt vooral persoonlijk contact te zoeken met de jeugd. Het grootste gevaar voor de jeugd is de slap heid in vele gezinnen. Het gezin moet het heer lijk middelpunt blijven of weer worden voor de jeugd. Het huisbezoek der opzieners is een der mid delen om persoonlijk contact te krijgen met de jeugd. Hier kan men nog het vertrouwelijkst met hen spreken. Het vereenigingsleven dient krachtig gesteund te worden. Tenslotte zie de ouderling nauwlettend toe op de lecteuur en den omgang der jeugd. Het gevaar dreigt juist door de neutrale pers en verkeerde boeken niet het minst. De omgang met goede vrienden kan een heilzamen invloed uitoefenen. In de allereerste plaats moeten de ouders hier voor zorgen, doch ook de kerk heeft hier een dure roeping. Op dit met groote aandacht aangehoorde re feraat volgde een zeer drukke bespreking, waar na gepauzeerd werd. doet er ook niet toe. Is dat waar, Evert?" De klare, strenge oogen van meester Maar tensz. zagen Evert uitvorschend aan. Deze sloeg de oogen neer, schuldbewust. „Is dat waar, Evert?" De jongen knikte. „Dan ben je op den verkeerden weg, jongen. Dat mag niet. Je moet je vader gehoorzamen, dat weet je heel goed. Ik wil er wel met je vader over spreken en hem vragen, jou toestemming te geven, want ik vind je verlangen niet onrede lijk. Maar ik moet weten, dat je zult gehoorza men, ook als vader het niet wil. Je mag niet de verzenen tegen de prikkels slaan, dat weet je heel goed. Alleen als je mij belooft, dat je dat verkeerde plan zult laten varen, wil ik voor je pleiten." Evert kreeg weer hoop als meester er eens met vader over sprak, wie weet, vader had veel respect voor meester Maartensz., misschien stond vader het dan wel toe. „Nu, wat antwoord geef je, Evert „Ik zal gehoorzamen," zei Evert vlug. „Dan is het in orde. Ik hoop er morgen over te praten. Maar is het nu wel goed, dat je niets loopt te doen „Als vader volgende week nog niet varen kan, gaat Simon Krepel met mij mee. Die kan wel gemist worden op zijn botter. Kees en Sijmen kunnen het dan alleen wel af." „Dat is een goede oplossing. Dat leegloopen deugt voor niemand, maar voor jou zeker niet. En er wordt niet verdiend ook. Nu, jongen, goedendag. Ik zal doen, wat ik beloofd heb." Meester Maartensz. liep verder en dachtdie jongen meent niet, wat hij zegthij zegt mij al De middagvergadering werd geopend met het zingen van Ps. 89 1. Tot lid van het moderamen werden gekozen de heeren A. C. Catsman, Aardenburg, F. Coon, Wolfaartsdijk, A. Brouwer, Vlissingen, E. Tange, Rilland en P. L. Dees, Geersdijk. Hierna verkreeg Ds. W. A. Wiersinga, te Weesp, het woord, die sprak over „De plaats van den Bijbel in onze zielszorg". Hierbij werden de volgende punten besproken 1. Alle dienst der kerk is dienst des Woords, en al onze zielszorg anders niet dan het bouwen der gemeente op het Woord door onderwijzing en vermaning. 2. In het huisbezoek kome dit uit door niet voornamelijk te spreken over de bevindingen der leden of van ons zelf, maar over den band aan Gods Woord en zoo aan 's Heeren Kerk. 3. Daartoe is noodig een onderzoek naar de geregelde Bijbellezing in het gezin. Niet alleen of deze geschiedt, maar ook hoe deze geschiedt. Er is een verkeerde wijze, waarbij alleen ge vraagd wordt, of aan de plicht is voldaan en een goede wijze, waarbij de begeerte levendig is het Woord Gods werkelijk te hooren en te verstaan. Al is een „keuze" noodzakelijk, men mag toch niet bij een „bloemlezing" uit den Bijbel leven. Men vrage, of het gezinshoofd ook profeet in eigen huis is, en geve zoo noodig wenken voor wat het rechte gebruik bevorderen kan. 4. Voor zulk een Bijbellezing in het gezin is noodig Bijbelkennis en persoonlijk Bijbellezen der ouders. Het huisbezoek wijze daarop en wekke alle opgroeiende leden daartoe op. Over 't algemeen is het hiermede in onze gezinnen droevig gesteld. 5. Veel dorheid in het gebedsleven valt hier uit te verklaren en is hiermede te genezen. Per soonlijke gemeenschap met God is alleen daar levendig, waar bidden is antwoorden op Gods Woord. 6. Het tekort aan zekerheid des geloofs staat mede in verband met dit gebrek. Men zoekt deze veelal niet alleen bij het Evangelie, waardoor de Heilige Geest het geloof in mijn hart werkt. 7. Waar 't juiste Bijbelgebruik ontbreekt is ook gemis aan levensheiliging. In onze zielszorg worde de heiligmaking steeds voorgesteld als doen van het Woord Gods. 8. Bij de besprekingen over het toetreden tot het H. Avondmaal worde het zelfonderzoek al leen bij het licht van Gods Woord aangeraden. 9. Als ambtsdragers hebben wij hiertoe aller eerst onze eigen ziel te verzorgen door het naar stig onderzoeken van Gods Woord. Op dit referaat volgde een drukke bespreking, waarna de bijeenkomst, die door een honderdtal ouderlingen en verschillende predikanten werd bijgewoond, door Ds. Wiersinga met gebed werd gesloten. HOUD MOED! De Schrift getuigt en het leven bevestigt het, dat de tegenspoeden des rechtvaardigen vele zijn. Ge kunt daar uit het Woord des Heeren vele voorbeelden van vinden. Denkt alleen maar aan Jakob. Wat heeft deze patriarch veel onder vonden. Door Ezau zijn broeder. Door Laban zijn oom. Door zijne kinderen. Door Dina, zijn dochter. Door zijne zonen, die veel hebben mis dreven. Ook door zijn eigen schuld. Door zijn karakterzonde. Denk aan David, wat deze heeft geleden. Hoe deze heeft geworsteld. Door de schuld van Saul, door Absalom, door zijn eigen schuld. Denkt aan Paulus, die zelf een opsomming geeft van zijn vele wederwaardigheden. We blij ven nu maar bij de grootsten. Want er is on derscheid. Jakobs leven was veel meer bewogen dan dat van Abraham of Izaak. Maar dan staat er van de rechtvaardigen ook dit geschreven„uit die allen redt hen de Heere". De Heere geeft uitkomst. Hij doet het licht uit de duisternis schijnen. Dit ziet ge ins- gelijk bij Jakob en bij David en bij Paulus en bij heel het geslacht der rechtvaardigen. Zij rei zen, hoe donker ook Gods weg moog wezen, toch immer de zon tegemoet. Na lijden komt voor hen verblijden. Daarom mogen zij onder al hun wederwaar digheden op God blijven hopen. Ze kunnen moed houden. De wereld zegt ook wel tot de beproefdenHoudt maar moed Maar dan is te vlug, dat hij gehoorzamen zal't is een ver velend geval voor de ouders maar 'k heb het nu beloofd en zal het doen. Brandend van verlangen wachtte Evert den volgenden dag af. Hij vertrok, toen meester Maartensz. kwam, om den zieken visscher te bezoeken, maar bleef in de nabijheid, om, toen hij bespeurde, dat meester weer weg was, ten spoedigste naar huis terug te keeren. Hij was er bijna zeker van als meester Maartensz. voor hem pleitte, zou vader wel toestemmen. Tot zijn bittere teleurstelling sprak vader er niet over. Zou meester het onderwerp niet aan geroerd hebben Hij had het toch beloofd Het werd hem te machtig. En hij vroeg er moeder naar, toen deze in het tuintje vertoefde. Ja, meester had er over gesproken, maar vader en moeder konden niet van idee veranderen. Evert klemde de tanden op elkaar, om niet in woede uit te barsten. Den ganschen avond sprak hij geen woord en hij ging, van verveling en landerigheid, vroeg naar bed, waar hij lag te piekeren, hoe hij zijn plan zou uitvoeren. Hij dacht er geen oogenblik aan, wat hij meester Maartensz. beloofd had, voor het geval vader bleef weigeren. Het stond voor hem vastals hij niet mócht, zou hij tóch gaan. De moeilijkheid was alleen, hoe weg te komen. (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1932 | | pagina 2