FEUILLETON,
EVERT VAN DER WALLE.
UIT DË PERS*
TEGEN HET SYSTEEM.
Terecht merkt Ds. Schilder in De Reformatie
van 1 April j.l. op, dat mijn artikel uit De
(Amer.) Wachter overgenomen in De Rotter
dammer, niet bedoelde een beschuldiging te be
vatten tegen de groote-stads-predikanten, maar
tegen het systeem. Tegen een systeem waarbij
deze predikanten zooveel werk hebben, dat het
gewone huisbezoek wel aan de ouderlingen,
hetzij geheel of voor het grootste deel, over
gelaten moet worden. Daarom zeide ik ratio
naliseer, laat wie preeken kan preeken, wie
voor practischen arbeid bijzondere gaven ont
ving, deze voor dien arbeid aanwenden. Of nog
beter ruim het geheele systeem op, volgt het
Amerikaansche systeem van kerksplitsing. Maar
doe iets, zóó gaat het niet goed in onze groote
steden.
Als iemand weet wat het groote-stadsleven
met al zijn drukte en complicaties meebrengt,
dan weet schrijver dezes het. Die gedurende
10 jaren predikant was in een stad waar Rot
terdam en Amsterdam saam nog bij verre niet
tegen op kunnen (Chicago heeft ruim 3 millioen
inwoners). En dan wordt er nog heel wat meer
van een Amerikaanschen predikant gevraagd,
dan van een Hollandschen. Wat een „entertain
ments" (ontspanningsavonden voor de jeugd als
zang-uitvoeringen, tableaux, voordrachten, wed
strijden in debateeren, soupers enz.) of andere
„programs" dan de „weddings" (huwelijks
sluitingen) die in den familiekring (in huis of
in een zaal) geschieden en waar de predikant
na de huwelijkssluiting, die maar heel kort duurt,
toch verwacht wordt den avond bij door te
brengendan de begrafenissen, waarbij een
dienst in de kerk gehouden wordt, die een preek
vordert dan allerlei vriendelijke en vaderlijke
hulp bewijzen bij alles en nog wat (in het be
gin van mijn verblijf in Chicago werd ik ver
wacht bij elke operatie tegenwoordig te zijn en
kende daardoor in letterlijken zin sommige mijner
gemeenteleden bijna even goed van binnen als
van buiten maar o, die gloroformlucht in uw
hoofd en longen dan daarbij het gewone
predikantswerk. Nog bemoeilijkt daar door dat
destijds de meeste predikanten in twee talen
moesten preeken wat niet meevalt. Maar wee
ons als predikanten, zoo we geen huisbezoek
zouden gedaan hebben. Dat was een vanzelfsheid,
waarover trouwens niet de predikant maar de
kerkeraad besliste.
En nu neem ik het gaarne aan, dat onze Ne-
derlandsche groote-stads-predikanten het nog
drukker hebben. Ik heb het niet tegen hen als
personen en geloof gaarne dat ze consciëntieus
werken. Maar dit weet ik wel, dat ook een
groote stadsgemeente ja, juist een groote-
stads-gemeenre waar geen geregeld huisbe
zoek geschiedt, zienderoogen achteruit moet
gaan. En dit weet ik even zeer, dat men het
huisbezoek niet alleen aan de ouderlingen kan
en mag overlaten. Hoe goed en welmeenend
deze het in den regel zullen trachten te doen,
daar zijn tal van gevallen waar de predikant
aan te pas moet komen. Afgezien nog van de
band, dien het huisbezoek tusschen predikant
en gemeente legt. Zulk een stelselmatig huis
bezoek heeft ook dit voor, dat men niet alleen
komt waar men gaarne een oogenblik instapt,
maar ook daar waar men weet, dat men de
parapluie mee brengen moet en eerst maar eens
de bui moet laten uitregenen, aleer men met
goed gevolg het zaad des Evangelies zaaien kan.
Juist die gevallen waar een lastige man of een
critiseerende vrouw is dreigen anders soms ver
meden te worden, en die hebben het juist noo-
dig, al zijn de bezoeken niet van de aangenaam
ste. Daarom al kan de predikant niet alle huis
bezoek doen, toch doe hij zooveel hij kan. En
zoo, dat hij de geheele gemeente doorkomt.
Maak in de groote steden uw wijk tot uw ge
meente, zoo zeide ik verder. Dat is kom tot
algeheele kerksplitsing. Iedere predikant een
deel van die groote gemeente. En dat deel maar
één predikant. Zóó, dat er dus nauw verband
komt tusschen beide. Dat predikant en gemeente
heel dicht bij elkaar komen te staan. En weder-
keerig dit gevoelen. Daar ligt een voornaam
middel des behouds in in deze tijden. Zoo leerde
de ervaring mij, dus schreef ik. Daarom volg
het Amerikaansche systeem van kerksplitsing in
de groote steden. Praat er niet maar wat over,
maar probeer het eens. Ga stap voor stap dien
kant uit. Zeker, er zijn ook daar moeilijkheden
aan verbonden. In het eerst toen ik in Amerika
kwam, scheen het mij zeer wonderlijk toe. Zeer
wonderlijk, als men b.v. in Grand-Rapids, op
een afstand van nauwelijks 10 minuten gaans
(VAN EEN ZEEUWSCHEN JONGELING
IN DE ZEVENTIENDE EEUW)
DOOR
H. KINGMANS
XIV.
Meester Maartensz. stond op den ouden ves
tingwal en tuurde naar de Oosterschelde, waar
de visschersvloot van Zierikzee dobberde. Het
was Woensdag en eerst Vrijdagmiddag keerden
de botters terug.
Achter zich vernam hij opeens geruisch en
omziende, bespeurde hij tot zijn verbazing Evert
van der Walle, die niet meer die vroolijke, on
bezorgde uitdrukking van vroeger bezat. Op
stand, ontevredenheid had er een stempel opge
drukt.
„Hoe heb ik het nu, Evert, niet buiten
vroeg hij, wijzend naar de Oosterschelde.
„Vader is ziek, meester. Alleen kan ik het
niet. 'k Verveel me geducht."
„Dat begrijp ik. Ik kan het op je gezicht wel
zien. Wel foei, wat zie jij er ontevreden uit
Evert kleurde onder deze opmerking van zijn
ouden meester.
„Is vader erg ziek, Evert
„Erg niet, meester. Maar de barbier*) dacht,
dat het nog wel enkele weken duren kon."
De chirurgijn-barbier, die in den volks
mond alleen „de barbier" werd genoemd.
soms 3 kerkgebouwen en geen kleine ook
van dezelfde kerkengroep passeerde, drie zelf
standige gemeenten dus doorwandelde. En een
brug overgaande van de eene classis kwam in
de andere. Zeker, ik begreep al weldra dat dit
voor menig predikant een kwestie van concur
rentie kon worden, zooals het voor de gemeen
ten soms ook was. Een concurrentie die niet
altijd een „heilige" zou kunnen genoemd wor
den, want de een wil natuurlijk al meer volk
en al mooier kerkgebouw, enz. hebben dan de
ander. Maar al is geen ding op de aarde vol
maakt, zoo blijf ik toch pleiten voor dit systeem
van kerksplitsing in onze groote steden. Het
blijft mij toeschijnen dat het een der effectiefste
middelen is ter bearbeiding van ons volk. Om
te bouwen zoowel als te bewaren. Om te win
nen ook door evangelisatie.
VAN LONKHUIJZEN.
P.S. Zoo even werd mij de „Watergraaf-
meersche Kerkbode" van 23 April j.l. toegezon
den. Het spijt me, dat mijn bovenstaand artikel,
geschreven begin April, nu weer zoo lang moest
overstaan, dan had de geachte redacteur van
de Watergraafm. Kerkbode gezien dat ik in
mijn artikel zeide precies wat hij ook zegt. Ik
had het in de Amerikaansche „Wachter" over
het officieele huisbezoek, dat wat wij als Geref.
pred. allen verstaan onder dien term als we van
„huisbezoek" spreken, wat Prof. Biesterveld
bedoelde als hij een boek schreef over „Het
Huisbezoek", en wat zoover ik weet er nog
steeds onder verstaan wordt, n.l. het officieel
ambtelijk bezoek, namens den kerkeraad ge
bracht, door predikant en ouderling, aan de
gezinnen of leden der gemeente. Niet dus over
wat we in Amerika noemen de „personal calls",
persoonlijke bezoeken. Als ik den term van
huisbezoek in het Amerikaansche blad gebruikte,
dan weet ieder daar wat er mee bedoeld wordt.
De oppositie er tegen ging dus langs me heen.
Terecht „wij raakten elkaar niet".. Ik had het
niet over persoonlijke visite van den predikant
maar over HET huisbezoek. Juist zooals de red.
van evengenoemde Kerkbode opmerkt. Ik dank
hem het nog eens te zeggen, dat „Reformatie
en Heraut daarop niet genoeg gelet hebben".
Ook daarvoor, dat ik met mijn bewering „in
de meeste gevallen wel gelijk heb". De bewe
ring n.l. dat zulk huisbezoek in de groote steden
niet gedaan wordt. Dat naar het nu gevolgde
systeem daar geen tijd voor is. Het verwijtje,
in mijn artikel, tusschen haakjes aan sommige
veel schrijvende of veel vergaderende groote
stadspredikanten laat ik voor wat het is. Is het
niet verdiend dan des te beter.
MaarEdoch, dat was de hoofdzaak en
richting van het artikel niet. Daarom was het
misschien jammer, dat die paar woorden erbij
stonden. Zeker, ik gun een mensch ook wat.
En zeker een predikant een vrij avondje. Maar
het artikel ging hierover dat de Nederlandsche
kerken het Amerikaansche voorbeeld mochten
volgen, van algeheek splitsing der stadskerken,
zoodat iedere kerk haar eigen predikant had,
die officieel met een ouderling de gemeente ging
bezoeken, zoodat herder en schapen elkander
kennen. En voor sommige gevallen zijn bepaald
predikanten noodig, hoezeer ik de ouderlingen
waardeer. Daarom zeide ikzoolang dit nog
niet doorgevoerd isrationaliseer, heb predi
kanten, die in hoofdzaak opzettelijk hun werk
hiervan maken. Maar betersplits finaal. Dan
kan men een gemeente goed bewerken. Zóó niet.
v. L.
ZEEUWSCHE
OUDERLINGEN-CONFERENTIE.
J.l. Woensdag had in het kerkgebouw der
Geref. Kerk te Goes de 13e Ouderlingen-Con
ferentie plaats der Zeeuwsche kerken.
De voorzitter der conferentie, de heer F. G.
D. Prins uit Vlissingen, opende te 10 uur de
vergadering en verzocht te zingen Psalm 138 4,
waarna hij voorging in gebed en las Openb. 21.
Vervolgens heette de voorzitter allen hartelijk
welkom. Hij herdacht allereerst het groote ver
lies, dat ons in het afgeloopen jaar heeft getrof
fen door het afsterven van br. Bastmeyer, die
vele jaren deze conferentie heeft geleid. Hij was
een man met warme liefde voor onze kerken
en spreker stelde hem tot een voorbeeld. De
heer Bastmeyer is nu overgegaan van de strij
dende in de triumfeerende kerk. Spr. roept de
medewerking in om hem zijn taak als voorzitter
gemakkelijk te maken.
„Wel, wel, dat is niets voor Jacob van der
Walle. 'k Heb hem nog nooit ziek gekend,
'k Zal morgen eens bij hem aanloopen, Evert."
„Goed, meester, 'k Zal het zeggen."
Evert maakte aanstalten, om door te loopen,
maar hij aarzelde toch.
„Zou meester eens met vader willen praten?"
vroeg hij opeens zonder eenige inleiding.
„Dat was ik van plan, jongen. Of dacht je,
dat ik bij het bed van je vader stommetje zou
spelen vroeg meester Maartensz., die den
jongen overigens zeer wel begreep.
Evert moest er toch even om lachen.
„Neen, dat weet ik wel, meester. Ik bedoel
praten over mij."
„Over jou is er niet veel te praten, wel
„Ik wil weg ik wil naar zee naar de Indiën
en zoo. Maar ik mag niet.'
„O, jongen, bedoel je dat Ja, daar heb ik
iets van gehoord. En wat wil je nu
„Als meester eens met vader wilde praten.
Misschien vindt vader het dan wel goed."
Meester Maartensz. had medelijden met den
flinken jongen die vooruit wilde in de wereld.
Met den lichtwachter was ook hij van oordeel,
dat er in den jongen wat school. Maar het
moest in den rechten weg gaan.
„Hoor eens, jongen, ik weet er alles van en
ik wil er ook wel eens met je vader over praten,
morgen, maar eerst heb ik met jou een appeltje
te schillen. Ik heb gehoord, dat jij van plan bent,
tóch te gaan, ook al mag je van je vader niet.
Is dat zóó
„Heeft Kees Evertsen dat verteld, meester?"
vroeg Evert, begrijpend.
„Ik zeg niet, wie mij dat verteld heeft. Het
De tijden zijn donker, God is met zijn oor-
deelen op de aarde. Het wereldgebeuren stemt
tot ernstige zorg, en dit alles gaat de kerk niet
voorbij. Zij is geen Gallio, die zich van deze
dingen niets aantrekt.
Zij er dan getrouwheid bij de ambtsdragers,
wetende dat het geloof de wereld zal overwin
nen en de belofte heeft van het toekomende
leven.
Hierna las de secretaris, de heer C. Douw
uit Oudelande, de notulen der vorige conferen
tie, welke werden goedgekeurd.
De penningmeester, de heer Quakkelaar te
Goes, gaf een overzicht der financiën de ont
vangsten bedroegen 518.30J^, de uitgaven
216.80, saldo 301.50^.
De heer W. A. van Wijk te Wolfaartsdijk
hield daarna een referaat over „Vermeerderde
jeugdgevaren en de kerk".
De zedelijke verwildering der jeugd is in het
algemeen schrikwekkend geworden. De rappor
ten der kinderpolitie in de groote steden wijzen
daarop in ontstellende mate, en geven vaak
aanleiding tot groote zorg. Daar zijn de slacht
offers der prostitutie en het werk der midder
nachtzending.
Spr. zou hiervan veel kunnen vertellen.
Het zedenbederf onder de jongeren is groot,
en doet het ergste vreezen.
Ook uit andere kerkelijke kringen komen
steeds meer klachten over achteruitgang van het
kerkelijk leven en o.a. het bioscoopbezoek neemt
toe.
In het Paedagogisch Tijdschrift werd ook ge
wezen op de zedelijke verwildering der jeugd.
Ook in de Geref. Kerken is dat droeve feit
niet te loochenen, al valt nog voor veel ootmoe
dig te danken. Het catechisatie-verzuim neemt
al meer toe, en wordt gewoonte bij velen. Ook
hier past de vraaghebben wij niet te veel
geroemd op onze Geref. Kerken. De achteruit
gang toch valt niet meer te ontkennen.
Hiervan moet een oorzaak wezen.
Is er bij ons verslapping in den herderlijken
arbeid van predikanten en ouderlingen Is de
levensopenbaring van velen onzer gemeente
leden nog wel in overeenstemming met de belij
denis
De oorzaken van dit kwaad zijn vermeerderd
door malaise en crisis. Niet alleen is er een
economische crisis, doch ook een geestelijke en
moreele crisis. De crisis heeft bevorderd een
schrikkelijke armoede aan idealen. De werkloos
heid onder onze aankomende jeugd, die niet
weet hoe aan een betrekking te komen, is aan
leiding tot onverschilligheid ook voor geestelijke
dingen. In ons land zijn op het oogenblik 200.000
jeugdigen zonder werk. De werkloosheid der
jeugd is een grooter probleem dat dat der oude
ren. Het droevige is dat socialisme en commu
nisme dit kwaad in het verborgene en in het
openbaar voeden, wat spr. met vele voorbeelden
aantoonde. De revolutionaire pers tracht op ve
lerlei wijze de jeugd te vergiftigen.
De kerk mag zich wel helder bewust zijn van
haar ernstige roeping, welke zij in dezen heeft.
Het Woord Gods is het eenige, dat hier nog
redding kan brengen. De greep op de massa
moet de kerk weer trachten terug te krijgen.
Met waardeering wijst spreker op de overheid
en vele vereenigingen, die voor de jeugd veel
doen, doch de kerk alleen kan de jeugd terug
brengen tot God.
Naast de prediking en de catechisatie heeft
het opzienersambt vooral persoonlijk contact te
zoeken met de jeugd.
Het grootste gevaar voor de jeugd is de slap
heid in vele gezinnen. Het gezin moet het heer
lijk middelpunt blijven of weer worden voor de
jeugd.
Het huisbezoek der opzieners is een der mid
delen om persoonlijk contact te krijgen met de
jeugd. Hier kan men nog het vertrouwelijkst
met hen spreken.
Het vereenigingsleven dient krachtig gesteund
te worden.
Tenslotte zie de ouderling nauwlettend toe op
de lecteuur en den omgang der jeugd.
Het gevaar dreigt juist door de neutrale pers
en verkeerde boeken niet het minst. De omgang
met goede vrienden kan een heilzamen invloed
uitoefenen.
In de allereerste plaats moeten de ouders hier
voor zorgen, doch ook de kerk heeft hier een
dure roeping.
Op dit met groote aandacht aangehoorde re
feraat volgde een zeer drukke bespreking, waar
na gepauzeerd werd.
doet er ook niet toe. Is dat waar, Evert?"
De klare, strenge oogen van meester Maar
tensz. zagen Evert uitvorschend aan. Deze sloeg
de oogen neer, schuldbewust.
„Is dat waar, Evert?"
De jongen knikte.
„Dan ben je op den verkeerden weg, jongen.
Dat mag niet. Je moet je vader gehoorzamen,
dat weet je heel goed. Ik wil er wel met je vader
over spreken en hem vragen, jou toestemming
te geven, want ik vind je verlangen niet onrede
lijk. Maar ik moet weten, dat je zult gehoorza
men, ook als vader het niet wil. Je mag niet
de verzenen tegen de prikkels slaan, dat weet
je heel goed. Alleen als je mij belooft, dat je dat
verkeerde plan zult laten varen, wil ik voor je
pleiten."
Evert kreeg weer hoop als meester er eens
met vader over sprak, wie weet, vader had veel
respect voor meester Maartensz., misschien stond
vader het dan wel toe.
„Nu, wat antwoord geef je, Evert
„Ik zal gehoorzamen," zei Evert vlug.
„Dan is het in orde. Ik hoop er morgen over
te praten. Maar is het nu wel goed, dat je niets
loopt te doen
„Als vader volgende week nog niet varen kan,
gaat Simon Krepel met mij mee. Die kan wel
gemist worden op zijn botter. Kees en Sijmen
kunnen het dan alleen wel af."
„Dat is een goede oplossing. Dat leegloopen
deugt voor niemand, maar voor jou zeker niet.
En er wordt niet verdiend ook. Nu, jongen,
goedendag. Ik zal doen, wat ik beloofd heb."
Meester Maartensz. liep verder en dachtdie
jongen meent niet, wat hij zegthij zegt mij al
De middagvergadering werd geopend met het
zingen van Ps. 89 1.
Tot lid van het moderamen werden gekozen
de heeren A. C. Catsman, Aardenburg, F.
Coon, Wolfaartsdijk, A. Brouwer, Vlissingen,
E. Tange, Rilland en P. L. Dees, Geersdijk.
Hierna verkreeg Ds. W. A. Wiersinga, te
Weesp, het woord, die sprak over „De plaats
van den Bijbel in onze zielszorg". Hierbij werden
de volgende punten besproken
1. Alle dienst der kerk is dienst des Woords,
en al onze zielszorg anders niet dan het bouwen
der gemeente op het Woord door onderwijzing
en vermaning.
2. In het huisbezoek kome dit uit door niet
voornamelijk te spreken over de bevindingen
der leden of van ons zelf, maar over den band
aan Gods Woord en zoo aan 's Heeren Kerk.
3. Daartoe is noodig een onderzoek naar de
geregelde Bijbellezing in het gezin. Niet alleen
of deze geschiedt, maar ook hoe deze geschiedt.
Er is een verkeerde wijze, waarbij alleen ge
vraagd wordt, of aan de plicht is voldaan en
een goede wijze, waarbij de begeerte levendig
is het Woord Gods werkelijk te hooren en te
verstaan.
Al is een „keuze" noodzakelijk, men mag
toch niet bij een „bloemlezing" uit den Bijbel
leven.
Men vrage, of het gezinshoofd ook profeet
in eigen huis is, en geve zoo noodig wenken
voor wat het rechte gebruik bevorderen kan.
4. Voor zulk een Bijbellezing in het gezin
is noodig Bijbelkennis en persoonlijk Bijbellezen
der ouders. Het huisbezoek wijze daarop en
wekke alle opgroeiende leden daartoe op. Over
't algemeen is het hiermede in onze gezinnen
droevig gesteld.
5. Veel dorheid in het gebedsleven valt hier
uit te verklaren en is hiermede te genezen. Per
soonlijke gemeenschap met God is alleen daar
levendig, waar bidden is antwoorden op Gods
Woord.
6. Het tekort aan zekerheid des geloofs staat
mede in verband met dit gebrek. Men zoekt deze
veelal niet alleen bij het Evangelie, waardoor de
Heilige Geest het geloof in mijn hart werkt.
7. Waar 't juiste Bijbelgebruik ontbreekt is
ook gemis aan levensheiliging. In onze zielszorg
worde de heiligmaking steeds voorgesteld als
doen van het Woord Gods.
8. Bij de besprekingen over het toetreden tot
het H. Avondmaal worde het zelfonderzoek al
leen bij het licht van Gods Woord aangeraden.
9. Als ambtsdragers hebben wij hiertoe aller
eerst onze eigen ziel te verzorgen door het naar
stig onderzoeken van Gods Woord.
Op dit referaat volgde een drukke bespreking,
waarna de bijeenkomst, die door een honderdtal
ouderlingen en verschillende predikanten werd
bijgewoond, door Ds. Wiersinga met gebed werd
gesloten.
HOUD MOED!
De Schrift getuigt en het leven bevestigt het,
dat de tegenspoeden des rechtvaardigen vele
zijn. Ge kunt daar uit het Woord des Heeren
vele voorbeelden van vinden. Denkt alleen maar
aan Jakob. Wat heeft deze patriarch veel onder
vonden. Door Ezau zijn broeder. Door Laban
zijn oom. Door zijne kinderen. Door Dina, zijn
dochter. Door zijne zonen, die veel hebben mis
dreven. Ook door zijn eigen schuld. Door zijn
karakterzonde.
Denk aan David, wat deze heeft geleden. Hoe
deze heeft geworsteld. Door de schuld van Saul,
door Absalom, door zijn eigen schuld.
Denkt aan Paulus, die zelf een opsomming
geeft van zijn vele wederwaardigheden. We blij
ven nu maar bij de grootsten. Want er is on
derscheid. Jakobs leven was veel meer bewogen
dan dat van Abraham of Izaak.
Maar dan staat er van de rechtvaardigen ook
dit geschreven„uit die allen redt hen de
Heere". De Heere geeft uitkomst. Hij doet het
licht uit de duisternis schijnen. Dit ziet ge ins-
gelijk bij Jakob en bij David en bij Paulus en
bij heel het geslacht der rechtvaardigen. Zij rei
zen, hoe donker ook Gods weg moog wezen,
toch immer de zon tegemoet. Na lijden komt
voor hen verblijden.
Daarom mogen zij onder al hun wederwaar
digheden op God blijven hopen. Ze kunnen
moed houden. De wereld zegt ook wel tot de
beproefdenHoudt maar moed Maar dan is
te vlug, dat hij gehoorzamen zal't is een ver
velend geval voor de ouders maar 'k heb het
nu beloofd en zal het doen.
Brandend van verlangen wachtte Evert den
volgenden dag af. Hij vertrok, toen meester
Maartensz. kwam, om den zieken visscher te
bezoeken, maar bleef in de nabijheid, om, toen
hij bespeurde, dat meester weer weg was, ten
spoedigste naar huis terug te keeren. Hij was
er bijna zeker van als meester Maartensz. voor
hem pleitte, zou vader wel toestemmen.
Tot zijn bittere teleurstelling sprak vader er
niet over. Zou meester het onderwerp niet aan
geroerd hebben Hij had het toch beloofd
Het werd hem te machtig. En hij vroeg er
moeder naar, toen deze in het tuintje vertoefde.
Ja, meester had er over gesproken, maar vader
en moeder konden niet van idee veranderen.
Evert klemde de tanden op elkaar, om niet
in woede uit te barsten. Den ganschen avond
sprak hij geen woord en hij ging, van verveling
en landerigheid, vroeg naar bed, waar hij lag te
piekeren, hoe hij zijn plan zou uitvoeren. Hij
dacht er geen oogenblik aan, wat hij meester
Maartensz. beloofd had, voor het geval vader
bleef weigeren.
Het stond voor hem vastals hij niet mócht,
zou hij tóch gaan. De moeilijkheid was alleen,
hoe weg te komen.
(Wordt vervolgd)