Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
No. 13.
Vrijdag 25 Maart 1932.
46e Jaargang.
UIT HET WOORD.
DADERS DES WOORDS.
ZEEUWSCHE KERKBODE.
REDACTIE: Ds. A. C HE IJ TE KOUDEKERKE en Ds, D. SCHEELE TE MIDDELBURG.
MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COENTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, J. VAN LONKHUIJZEN, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN.
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling ƒ2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regel j bij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advert en tien tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ S
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280.
Jezus zeide tot haarvrouw wat
weent ge, wien zoekt ge
Joh. 20 15a.
De Paaschklokken luidenZij prediken ons
de opstanding uit den dood. Niet alleen van de
natuur die uit haar doodslaap ontwaakte waar
de bange winterweek, ja, 't uitbottend jonge
groen ons wijst op 't ontwaken van het nieuwe
leven in de schepping. Maar bovenal deze hoog
tij ook melding maakt van een te voorschijn tre
den van een hooger leven dan dat op 't gebied
der natuur.
Houdt deze feestdag ons niet de opstanding
van 't leven uit den dood voor. Maakt hij geen
melding van een verbrijzelen van de boeien van
hel en graf.
Geeft de geopende groeve in Jozefs hof ons
niet iets anders te zien, dan wat daarin de vo
rige Vrijdagavond kon waargenomen. Toen werd
daarin 't stoffelijk omhulsel van Christus ter
aarde besteld nu is de geest tot het lichaam
wedergekeerd, heeft een verrijzen uit de dooden
zijn beslag gekregen. Vond een bekleeden met
onsterfelijkheid van 't sterfelijke plaats. Deed
't verderfelijke onverderfelijkheid aan. Ja, treedt
't een Maria Magdalena tegen als van Jezus'
lippen haar tegen ruischtVrouwe wat weent
ge, wien zoekt ge
Verschijningen onder den ouden dag dragen
alle een eigenaardig karakter. Hangt dit niet ten
nauwste saam met den persoon, die zulk een
verschijning ten deel valt en de omstandigheden
waarin hij verkeert Verscheen de engel des
verbonds bij een Abraham als een reiziger, waar
deze godsman een reiziger was door het aard-
sche Kanaan naar 't hemelsche wat verschilt
deze verschijning aanmerkelijk van die waarin
Jozua deelt. Bij de inneming van Jericho treedt
Hij deze als krijgsman tegen. Moet hem de vraag
niet over de lippen Zijt gij van ons leger of
van dat van den vijand? Na Christus' opstanding
kenmerken zich Zijne verschijningen ook door
't eigenaardig karakter wat ze dragen. Bij de
Emmaüsgangers treedt Jezus als gewoon reiziger
op. Zulk verschijnen is dezen reizigers van Je
ruzalem naar Emmaüs niet vreemd. Bij Maria
Magdalena dient Christus zich als den persoon
aan, in wien deze vrouw den hovenier meent te
zien. Den bewaarder van Jozefs hof te ontmoe
ten scheen haar niet iets vreemds te zijn. Mist
dit zijn doel Moest Hij als hovenier dat zwak
plantje des geloofs bij Maria geen versterking
bieden Petrus toch en Johannes grafwaarts ge
sneld na 't vernemen van de tijding van Maria,
waren na nauwkeurige bezichtiging van de groe
ve waarin zij 't lichaam van Christus misten,
huiswaarts gekeerd. Echter Maria die Jezus zoo
teer bemint, kan daarvan niet scheiden. Heete
tranen vloeien langs hare wangen bij de gedach
ten, dat zij 't lichaam van Hem, die zij zoo zeer
bemint, niet meer zal zien. Beweent zij eerder
hare zonden, nu heeft bittere smart haar over
meesterd, dat zij Jezus geen liefde meer kan
bewijzen. Den dooden Jezus te zalven had voor
zeker haar ontroerde ziele troost bereid. Wat
kan ongeloof, den mensch toch ongelukkig ma
ken Moest vreugde haar overmeesteren geloo-
vende de schriften bij de geopende groe\e nu
vullen tranen haar oogen. Weent ze, toch
houdt ze niet met zoeken op. 't Zijn werkzame
tranen, kan zij niet verkeerd hebben gezien
Deze gedachte bekruipt haar.
Daarom dat bukken in 't graf wat zij niet
eerder deed. Waar liefde is, is arbeid voor die
genen die men bemint.
Zoekt men daar niet het verlorene waar 't
niet eerder werd gezocht In plaats van Jezus'
lichaam neemt zij twee engelen waar in witte
kleederen één aan 't voet en één aan het hoofd
einde waar Jezus' lichaam had gelegen. Moest
Jezus niet gansch verheerlijkt Hebben alle gees
telijke leden van Christus niet gelijke eer in
welke staat of stand zij zijn. Stomme getuigen
zijn die hemelgeesten niet. Wat weent ge? ruischt
het haar tegen. Omdat ze mijn Heer hebben
weggenomen antwoordt zij en ik weet niet waar
ze Hem hebben gelegd. En dan wendt zij zich
om en verschijnt haar Jezus. En nu weet zij niet
dat het Jezus is.
Heeft Maria zich troosteloos van de Engelen
afgewend, nu meent Christus 't geschikste oogen-
blik gekomen om zich zelf aan haar te openba
ren. Zoo is Hij hier zelf tegenwoordig. Zou Hij
ooit verre van degenen zijn die Hem in waarheid
zoeken.
Maria keert zich om. Zij hoort iets toch ach
ter haar. Zijn de engelen die zaten, wellicht niet
verrezen Zou dus de naderende persoon niet
een aanzienlijk man zijn en wil ze Hem daarom
niet goed opnemen. Zoo neemt zij Jezus waar
en weet niet dat het Jezus is. Deze vrouw was
Jezus kwijt. Zij gevoelt zijn tegenwoordigheid
niet. Verliet Hij haar wel
Zoo kan Gods liefste kind wel eens in een
staat van verlatenheid verkeeren, zoodat Hij
Jezus niet gewaar wordt. Als de zonne ondergaat
daalt wel eens de dauw op beemd en akker.
Daalt zoo, als Jezus zich verbergt, geen tranen
vloed op de wangen van Gods kind. Laat zijn
toestand naar 't uitwendige dor en mat zijn, 't
zaad der genade blijft in zijn ziele.
Maria kent Jezus niet, hoewel zij met Hem
vereenigd was. Laten de zonden Gods aange
zicht verbergen blijft Hij niet de Vader van Zijn
kind Zoo blijft zijn hart vol liefde al moet Hij
zijn aangezicht verbergen. En dat verbergen be
doelt wat goeds. Wil Hij 't geloof niet boven
't gevoel doen stellen Dan leert Hij ons op
zulk een weg, met Zijn woord geloovig aan te
kleven, tevreden te zijn, al wordt het kussen
zijns monds ook gemist. Dat geestelijk verlaten
zijn hebt gij daar kennis aan Dan moet ge Hem
eerst bezeten hebben en om Hem bewust te be
zitten, behoefte aan Hem gevoelen. En als ge
Hem dan mist onderzoekt ge dan naar de oor
zaak van dat verlaten zijn
En ontdekt ge dan die in uwe zonden, zoo
als Maria in die van 't ongeloof, leere dan
's Heeren geest u die belijden. En hadt gij den
Heere dan verlaten, verliet Hij u dan ook, of
deed Hij u in 't willen bewandelen van 't pad
van zijn gehoorzaamheid niet Zijn nabijheid
smaken. Jezus was bij Maria en zij kent Hem
niet. Is de Heere niet bij zijn kind, als 't dat
kind bange is en meent het niet verlaten te zijn?
't Lijdzaam zijn in den weg van beproeving,
waarvoor is 't anders bewijs dan van de wer
king van Zijn geest, zoodat God in ons werkt,
al meenen wij ons uitwendig gezien van Zijn
geest beroofd. Maria ziet een man en nu meent
zij dat het de hovenier is, wien de wacht over
Jozefs hof was opgedragen. Hoe Maria op zulk
een gedachte kwam
Komen deze vaak niet vroeg in de hoven
en nu vat bij haar deze gedachte post of deze
wellicht niet 't lichaam kan hebben weggenomen.
Jezus openbaart zich niet aanstonds aan haar
Wil Hij net als een onbekende met haar spre
ken. Zoodoende maakt zij wellicht beter wat
haar op 't hart lag bekend en kan Hij haar
troost bereiden. Ook onderwijs moet haar ver
strekt worden dat niet aan zijn lichamelijke te
genwoordigheid zich 't geloof heeft te hechten,
wel aan Zijn woord, 't Woord van God schijnt
Gods kind met Maria niet voldoende te zijn,
men wil meer. Zoo een tasten bij 't licht in de
duisternis en voor 's Heeren beloften sluiten
wij de ooren. Had Maria Jezus' woord aangaan
de Zijn opstanding geloofd, was er dan wel bij
de geopende groeve een treuren geweest. En
dan ruischt het de weenende Maria van 's Hei-
lands lippen tegen: ,,Wat weent gij, vrouw wien
zoekt gij Zoo met recht merkt één der kerk
vaders op Vraagt ge wien zij zoekt, zij zoekt
U Heere bij u zelf. Zoo wordt Christus dikwijls
bij Christus gezocht zonder Hem te kennen.
Bewijst dit dan dat men 't recht gezicht op Jezus
heeft Waarom roept Jezus niet „Hier ben ik".
Was 't wel nu reeds de tijd om zich te open
baren. Wat weent gij, dat ging dat wien
zoekt gij vooraf. Wil Christus als 't ware
hiermede niet te kennen geven wat vreemd op
dezen dag zoo vreugdevol tranen Laten de
heidenen die geen Paschen kennen treuren, maar
u past dit niet. Ach, bij ontdekkende genade
dan smartmaar als 't oog des geloofs zich dan
op Jezus mag richten, op Zijn persoon en werk,
vlucht dan de smart niet voor vreugde als men
zijn schuld leert gedelgd weten in dat bloed wat
van alle zonden reinigt. Dan maakt 's Heeren
geest ons zondaar en schenkt Hij vrijmoedigheid
om tot Jezus alleen te gaan. Hebt gij met Maria
behoefte aan Jezus zoekt ook gij Hem
Dan stond Jezus ook voor U op, ja dan zijt
ge in Hem uit het graf van zonde en dood ver
rezen. En al was bij deze vrouw ook misver
stand omtrent Jezus' verrijzenis zoo kunt ge toch
u aan haar spiegelen. Naar alle kant ziet ze uit
om Jezus te vinden. Daar Hij was geweest zocht
ze Hem. Wilt gij Hem vinden, weet dan in Zijn
Woord is Hij. In dat Woord treedt Hij u tegen
in Zijn profetische werkzaamheid maar ook in
Zijn priesterlijke bediening en in Zijn koninklijke
heerschappij.
Leer Hem dan daar zoeken met de bede om
de toeëigenende werking van 's Heeren geest,
opdat gij straks met Maria blijmoedig de bood
schap tot Zijn volk moogt uitdragen, dat Hij
ook voor u is opgestaan. Er is in onze dagen
o zooveel zoeken en ook vaak onder o zooveel
bekommernis. Zoeken naar geld en goed, uit
spanning en vermaak en toch zulk zoeken naast,
naar wetenschap en kennis, stelt te leur. Want
daarin en daarbij ontbreekt de rust. Maar zoe
ken naar Jezus bij behoefte naar Hem bedriegt
niet. Want geldt van Hem ook op dit heerlijk
Paaschfeest met Petrus niet„Heere, tot wien
zouden wij gaan, Gij hebt de woorden des
eeuwigen levens Leer dan door 's Heeren ge
nade op dezen Paaschdag rusten in 't geloof op
't werk van Hem die, wie tot Hem komt, niet
zal uitwerpen.
Zonnemaire. HOEK.
KINDEREN EEN ERFDEEL DES HEEREN.
II.
Dat kinderen een erfdeel des Heeren zijn,
sluit niet in, dat het bezit van kinderen altijd
een bron is van onverdeeld genot. Raadplegen
we het Spreukenboek dan vinden we daar uit
spraken, die geheel anders luiden. Een zotte zoon
is zijner moeder droefheid. Spr. 10: 1. En niet
alleen voor zijn moeder, maar ook voor zijn
vader. Een zotte zoon is zijnen vader groote
ellende. Spr. 1913. Meer dan eens komt de
Spreukendichter op dit onderwerp terug. Zoo
ook in cap. 15 20. Een wijze zoon zal den va
der verblijden maar een zot mensch veracht
zijn moeder. Caj. 17:21. Wie eenen zot gene
reert, deze zal hem tot droefheid zijn en de
vader des dwazen zal zich niet verblijden en in
vs. 25 Een zotte zoon is een verdriet voor zijn
vader en bittere droefheid voor degene, die hem
gebaard heeft.
De heilige geschiedenis spreekt dan ook onder
scheiden malen van kinderen, die voor hun
ouders een oorzaak van verdriet waren. Rebecca
klaagde bij Izak Ik heb verdriet aan mijn leven
vanwege de dochteren Heths indien Jacob een
vrouw neemt van de dochteren Heths, waartoe
zal mij het leven zijn. Gen. 2746. Wat een
verdriet beleefde Samuel niet aan zijn twee zo
nen Joel en Alia, die zich neigden tot gierigheid
en geschenken namen en het recht bogen. 1 Sam.
8 3. Hoe was Absalom een oorzaak van hart
verscheurend leed voor zijn vader David.
Het is dus wel buiten de werkelijkheid om
gedacht, dat omdat de kinderen een erfdeel
des Heeren zijn nu ook zou mogen verwacht
worden, dat hun bezit altijd een bron van on
gestoorde blijdschap zou zijn.
Maar nu mag het ook weer niet worden om
gekeerd, alsof de ervaring zou leeren, dat het
bezit van kinderen een doorloopend verdriet
zou zijn. De ervaring is daar om te bevestigen
het woord, dat de kinderen een erfdeel des Hee
ren zijn en dat in een groot kindertal vaak een
bijzondere zegen openbaar wordt. Wie opmerk
zaam de dingen waarneemt zal dat niet kunnen
loochenen. Daar zijn van die groote gezinnen,
waarin alles prachtig loopt, waar orde en tucht
is en genoten wordt de weelde van het huiselijk
leven. En daarnaast vindt men dan soms heel
kleine gezinnen, die het tegenbeeld vertoonen van
wat een gezin moet zijn. Hoe zou Rebecca's ver
driet vergroot zijn geweest, wanneer ze maar
één zoon, Ezau, had gehad. Nu was haar de
andere, Jacob, tot een rijken troost. David had
in Absalom een zoon van veel verdriet, maar
zijn wijze zoon Salomo was hem een oorzaak
des verblijdens.
Nu zou het wel kunnen zijn dat men geneigd
was de waarheid toe te stemmen, dat de kinde
ren een erfdeel des Heeren zijn, maar dan onder
deze voorwaarde, dat men in staat is om die
kinderen ook te onderhouden.
Wat een bezorgdheid kan er komen, wanneer
het inkomen heel klein is en het kindertal al
groot, en dan weer gezinsvermeerdering ver
wacht wordt. En hoe kan dan die bezorgdheid
twijfel wekken aan die waarheid, dat kinderen
een erfdeel des Heeren zijn.
Daarom zeiden we, dat die waarheid alleen
door het geloof recht kan worden verstaan en
vastgehouden en genoten en dat ook dit geloof,
niet altijd blijft buiten den strijd des geloofs.
Maar omdat dit geloof vaak tot strijd geroe
pen wordt, ontbreekt het ook niet aan de wa
penen, om dien strijd te kunnen voeren. En in
dit verband is dan wel bijzonderlijk te denken
aan het woord uit Ps. 37 25 Ik ben jong ge
weest, ook ben ik oud geworden, maar heb niet
gezien den rechtvaardige verlaten, noch zijn
zaad zoekende brood.
Wat een sterke stap wordt hier den wanke
lenden geboden om op te leunen. En in een an
der woord uit dienzelfden psalm Vertrouw op
den Heere en doe het goede bewoon de aarde
en voed u met getrouwigheid en verlustig u in
den Heere, zoo zal Hij u geven de begeerten
uws harten.
Hierbij is echter dan te bedenken, dat de be
moediging van dit woord alleen door het geloof
kan gegrepen en vastgehouden worden, omdat
de werkelijkheid weieens met dit woord in strijd
lijkt te zijn.
Calvijn, die in zijn exegese de dingen zoo
nuchter ziet en ook zegt, teekent hierbij aan
„Hier ontstaat terstond een moeilijke en inge
wikkelde kwestie, omdat er juist zooveel recht
vaardigen zijn die tot den bedelstaf zijn ge
bracht."
Is daarmee die belofte dan niet van haar
kracht beroofd Zoo schijnt het, maar zoo is
het niet. Calvijn wil er alleen mee zeggen, dat
men die belofte in het rechte licht moet zien
om ze niet mis te verstaan. Ook bij deze belofte
voor het tijdelijk leven blijft gelden de waar
heid, dat de gave van het dagelijksch brood niet
Gods grootste en heerlijkste gave is. Gods goe
dertierenheid is beter dan het leven (Ps. 63 4).
Daarom kan het wel eens zijn, dat God één
van zijn kinderen tot den bedelstaf brengt om
hem den rijkeren zegen van zijn goedertieren
heid te schenken. Was Lazarus niet een arme
bedelaar Maar, die leerde zeggen God is mijn
Helper en toen hij stierf werd hij door Enge
len gedragen in den schoot Abrahams (Luk.
16 22). De belofte van de zorg voor het tijde
lijk leven zoo zegt Calvijn moet zöö ver
staan, dat er bijgevoegd wordt„zoolang als
God oordeelt, dat het nuttig is. Zoo doende kan
het gebeuren, dat de zegeningen Gods algemeen
in 't leven der menschen openbaar worden, ter
wijl toch sommige geloovigen gebrek lijden, om
dat het nuttig voor hen is. En indien soms
iemand der geloovigen tot den bedelstaf mocht
komen, dan moeten zijn gedachten aan den an
deren kant gericht worden op die gelukkige er
fenis, waar God rijkelijk vergoedt, al wat er
nu tekort komt aan de onzekere aardsche zege
ningen."
Zoo is dan de belofte voor de kinderen alleen
vast te houden in 't geloof en in den strijd des
geloofs. Maar dan bevat ze ook een rijke be
moediging bij opkomende zorg, die vragen doet
of in een uitbreidend kindertal wel een zegen
Gods is te zien, wanneer men bijvoorbeeld werk
loos is en niet weet hoe men voor al die kinde
ren het brood zal verwerven. Die belofte geeft
immers de verzekering, dat de Heere zorgt voor
degenen, die Hem vreezen. Die zorgen sluit in
dat Hij ze behoeden zal voor gebrek, tenzij dan
dat Hij het nuttig zou achten hun den staf des
broods te breken om hun het meerdere te geven
en hun te schenken den wonderen zegen van
een Lazarus.
Deze belofte opent een verschiet van aard
sche en hemelsche zegeningen. Ook van aard
sche zegeningen. En die aardsche zegeningen
dan alleen met de beperking, dat ze niet in den
weg mogen staan aan de uitdeeling van de he
melsche zegeningen.
Laat er dan bij degenen, die den Heere vree
zen geen ijdele zorg zijn, die hen van 't heil
spoor dwalen doet. Laat hun oog geopend zijn
voor de zonde, die dreigt, om Gods zegen in