FEUILLETON. EVERT VAN DER WALLE. UIT DE PERS. KERKNIEUWS* publiceerde), en daarmee overeenkomstig het verzoek van den lezer een beknopte samenvat ting van zijn theologische beschouwingen. In 1931 is van vele zijden opnieuw aandacht op den hervormer van Duitsch-Zwitserland ge vestigd, omdat het op 11 October van dat jaar vier honderd jaar geleden was, dat hij in den slag bij Kappel om het leven kwam. 't Was weieens goed, dat deze reformator in het middelpunt der belangstelling stond, want langen tijd is hij het stiefkind der hervormers geweest. .,Hij neemt" aldus Ds. Te Winkel in „On der eigen vaandel" „zoo ongeveer een plaats in onder de hervormers als Izaak onder de aarts vaders." Zooals 'k reeds elders opmerkte heeft aan deze miskenning van Zwingli meegewerkt het feit, dat Luther hem eigenlijk nooit goed ver trouwd en begrepen heeft. Hij hield hem voor een verkapten wederdoo- per en noemde het noodlottig levenseinde van Zwingli een rechtvaardig Godsgericht. Een paar weken vóór zijn dood schreef Lu ther nog „Welgelukzalig is de man, die niet komt in den raad der Sacramentariërs, die niet wandelt in den weg der Zwinglianen, die niet zit in het gestoelte van Zürich." De man, die in ons land de aandacht voor hem gevraagd heeft, inzonderheid voor zijn ze- deleer, is de Calvinist Dr. H. Bavinck. Bavinck schreef een dissertatie over Zwingli's ethiek en schat hem zeer hoog. „Hoewel" aldus Bavinck „vervangen en in de schaduw gesteld door Calvijn, Zwingli is en blijft de eerste die, zij 't dan op verre na niet met de denkkracht van den Geneefschen Hervormer, de beginselen uitsprak en de lijnen aanwees der Gereformeerde theologie... In een of andere richting geniaal ontwikkeld was Zwingli niet. Hij mist de diep-gemoedelijke na tuur van Luther zoowel als de geesteskracht van Calvijn. Zijne eigenaardigheid bestaat juist in het gemis van een of andere eminente eigen schap, in het ronde en harmonisch gevormde van heel zijn persoonlijkheid." Bavinck's waardeering van Zwingli gaat aan het slot zóó ver, dat we wèl kunnen zeggen later zou Bavinck zich zóó sterk niet meer heb ben uitgedrukt. Toch, ook al laten we deze re strictie gelden, is zijn eindoordeel merkwaardig genoeg om hier weer te geven „Geen der her vormers is onzen tijd zoo na verwant als Ulrich Zwingli. De humane toon, de vermijding van al die onkiesche beelden, waarin de eeuw der Re formatie smaak en welgevallen vond, het gemis van scholastische redeneeringen, de eerbiediging van anderer overtuiging, de ruime vèr-ziende blik, de historische zin, bovenal de zedelijke beschouwing zijn zoovele trekken, die van on miskenbare verwantschap met onzen tijd getui gen. Zwingli is groot genoeg om naast de andere Hervormers een eigen eervolle plaats in te ne men, indien men hem maar toelaat zichzelven te zijn en iedere afwijking van Luther en Calvijn niet aanstonds op rekening zijner minderheid plaatst." Nog geen twee maanden na de geboorte van Luther op 1 Januari 1484 zag Ulrich het levens licht. Zijn ouders waren welgestelde, hoewel eenvoudige menschen, en te midden van het groote gezin ze waren als kinderen met hun tienen bracht hij een onbezorgde en prettige jeugd door. Hier treft reeds terstond het ver schil met Luther's jeugd, die veel moeilijker is geweest. Spoedig kwam de uitnemende aanleg van Ul rich aan den dag. Na een degelijke school- voorbereiding bezocht hij de destijds beroemde Hoogeschool te Weenen, en vertrok op achttien jarigen leeftijd naar Bazel. Hoewel hij zich niet onttrok aan het gezellig verkeer en een levens lustig student was, beoefende hij met grooten ernst de wetenschap. Echt theoloog was hij echter in den eersten tijd niet. De manier, waarop de theologie toen tertijd aan de Hoogescholen onderwezen werd, trok hem zeer weinig aan. Ze was schoolsche geleerdheid geworden, een dor geraamte van leerstukken. Alle leven en bezieling was ver dwenen. Aan bronnenstudie werd niet veel ge daan. Tegenover de levenlooze bespiegelingen ^.der scholastiek was een richting opgekomen, die, ^moe van de eindelooze haarkloverijen, terug wilde naar de bronnen, bepaaldelijk naar de klassieke literatuur, en spotte met het erbarme lijk Latijn en de dwaze redeneeringen der god geleerden. (VAN EEN ZEEUWSCHEN JONGELING IN DE ZEVENTIENDE EEUW) DOOR H. KINGMANS V. „En Kees Evertsen dan?" wierp Evert triom fantelijk tegen. „Nu, die vertelt toch ook vaak dingen, die niet prettig zijn En dan moet je niet vergeten, dat buurman Kees niet wist, wat hij beginnen moest, terwijl jij een positie hebt bij vader. Als vader oud worden mag, wordt de botter jouw eigendom. Neen, jongen, zet die gedachten nu uit jé hoofd. Het gaat niet .Doe nu niet langer j vader en moeder zooveel verdriet aan. Denk je soms, dat onze Heere in den hemel dat goed kan keuren, Evert Evert gaf geen antwoord. Zóó moest moeder niet beginnen. Hij was het er ook niet mede eens. Waarom mocht hij niet verlangen, te gaan varen op de groote handelsvloot Anderen had den toch ook gewild en zij waren gegaan. Had den die dan alle verkeerd gedaan? Hij voelde zeer wel, dat hij met drogredenen werkte. Want daar zat de kwestie niet. Na tuurlijk wel, hij mocht verlangen, maar als vader en moeder, op zeer goede gronden, hem geen toestemming wilden verleenen, dan moest hij zich daarbij neerleggen, uit gehoorzaamheid aan I Zwingli las 't liefst de oude Romeinsche schrijvers, en wisselde het lezen en studeeren af met oefening in de muziek. Hij was zeer muzi kaal en moet niet minder dan zeven instrumen ten bespeeld hebben. Dat Ulrich toch behouden bleef voor de theologische studie is vooral te danken aan den invloed van één hoogleeraar Thomas Wytten- bach. Deze bekwame godgeleerde brak met de dorre methodes van zijn collega's en was frisch en persoonlijk in zijn onderwijs. Wat evenwel het voornaamste was hij zag met droefheid de gebreken en dwalingen in de kerk, waarschuwde met klem tegen den verderfelijken aflaathandel, en beleed en verkondigde, dat Christus alleen het ware losgeld voor de zonden betaald had. Lees maar de Evangeliën en de Brieven van Paulus In 1506 wordt Zwingli twee en twintig jaar oud pastoor te Glarus en tot priester gewijd. Hier breken de tien leerjaren van den Her vormer aan. Wèl leeft hij nog niet in bewuste tegenspraak met de Roomsche leer en het Room- sche kerksysteem, en blijft hij zijn priesterlijke functies vervullen, maar het ijverig lezen van den Bijbel en 't nauwgezet bestudeeren van de bronnen is toch niet zonder invloed. Innerlijk wordt reeds langzamerhand de twij fel gewekt. Niet alleen theologische werken schafte hij zich aan, ook verzamelde hij de beste uitgaven van schrijvers als Cicero en Seneca. Al wat waar was en schoon nam hij aan als een gave Gods. Zaden van Godskennis waren ook onder de heidenen gestrooid, en we moeten niet vra gen wie iets zegt maar wat gezegd wordt. Zoo wordt hij de man van breede ontwikke ling, vèr-zienden blik en veelheid van kennis. Van groote beteekenis is ook geweest zijn vriendschappelijk verkeer met den bekwaamsten Humanist van dien tijdDesiderius Erasmus, den man aan wien de Reformatie in zóóverre veel te danken heeft, dat door zijn bronnenstudie de Heilige Schrift beter verstaan werd. In den laatsten tijd van Zwingli's verblijf te Glarus be zocht hij Erasmus persoonlijk te Bazel (in 1515), en schreef hij hem daarna een brief, die van zijn groote bewondering voor „het orakel van geleerdheid" getuigde. Toen 't bij Zwingli ech ter tot een breuk met de Roomsche kerk kwam, werd de verhouding minder goed met hem, die van het „Luthersche treurspel", het „oproer der Hervorming sprak, en over Luther oordeelde, dat deze van een boozen geest bezeten was. Ten slotte is 't contact geheel verbroken. In 1516 verscheen de door Erasmus bezorgde nieuwe uitgave van het N. T. in gezuiverden oorspronkelijken tekst. Zwingli, die zich ook op de Grieksche taal had toegelegd, schafte zich terstond een exemplaar aan en... 't was als ont ving hij een openbaring. Later schreef hij over dezen gewichtigen tijd uit zijn leven „Ik dacht bij mijzelf, ge moet alles laten liggen en Gods meening alleen uit zijn eigen eenvoudig Woord leeren kennen. Daarop bad ik om licht en er ging mij licht op over de Schrift, hoewel ik haar in haar eenvoud las, zonder uitlegging of ver klaring." (Wordt vervolgd) DE DIACONIE EN HET NATIONAAL-CRISIS-COMITÉ. Het is een moeilijk probleem, waarmede onze diakenen te maken krijgen, of liever, het gaat niet over de verhouding tot het Nationaal Crisis- Comité, maar tot de daaruit voortvloeiende plaatselijke Crisis-Comité's. Enkele diakenen vroegen daarover reeds onze meening, en wij hebben er over gepeinsd, doch meenen geen algemeene gedragslijn te kunnen voorstellen, dan dezehoudt U aan de oude beproefde beginselen, en past deze met wijsheid en practischen zin toe in de omstandigheden en ten aanzien van de feiten, waarmede gij in aan raking komt. Want er zal veel verschil zijn in de samen stelling van het comité, al naar gelang van de plaats, waar het comité werd gevormd, maar ook naar gelang van de nooden, waarin ter plaatse moet worden voorzien. Het zal ook veel verschil maken of er onder de leden vele zijn, die kennis hebben van de armenzorg, en ook of zij zich eenigszins kunnen indenken in de Gereformeerde practijk van armenzorg. zijn ouders. Hij wist dat zeer wel. En er waren oogen- blikken, dat hij zijn groot verlangen smoorde. Doch die momenten werden al zeldzamer. Hij onderdrukte die betere gedachten meer en meer. En de booze stem fluisterde hem in dat is maar een vroom praatje, om de weigering te bedek ken, te bemantelen je vader en je moeder wil len het nietmet opzet werken ze je tegen. „Blijf jij rustig bij vader en moeder, jongen. Dan kun je, als wij oud worden, voor ons zor gen. Dat is je kinderplicht." „Dat kan ik immers toch, moeder Ik heb toch zeker flink gage „Dat moet je dan maar eens aan Kees Evert sen vragen. Zooveel wordt op de groote vaart niet verdiend, dat weet je ook wel. En de eerste jaren zeker niet." „Ik word misschien wel stuurman, moeder." „Jongen, wees toch niet zoo'n hoogvlieger. Blijf maar laag bij den grond. Dat is veel beter. Kees Evertsen heeft meer dan zestig jaar ge varen en hij is nooit hooger geklommen dan matroos. Je gaat heelemaal de verkeerde richting uit, Evert. Je moet tevreden zijn met de plaats, die God je gegeven heeft." Evert bespeurde wel, dat hij met moeder nog geen zier verder kwam. „Dus u praat er met vader niet over vroeg hij dreigend. In hevige mate was zijn ongemotiveerde woe de ontstoken. „Ik behoef er met vader niet over te praten, jongen. Je weet wel, dat vader het niet wil. En ikzelf, ik wil het ook niet, mijn eenigen jongen laten gaan naar verre landen en Wat is het doel van het Crisis-Comité H.K.H. Prinses Juliana heeft het in hare toe spraak bij de installatie van het Comité aldus gezegd „Het lenigen, zooveel mogelijk in samenwer king met bestaande corporaties, van individu- eelen nood, welke het gevolg is van crisis, ook in gevallen, waarin de corporaties niet of niet in voldoende mate kunnen voorzien. Wij doen daarmee een beroep op de bestaande corpora ties, op hun welwillende medewerking en op hun organisatie. En wij bieden hun hulp aan voor hun verzwaarde taak. Ons streven is in de eerste plaats naar de individueele behoefte gericht, dus daarheen, waar de nood persoonlijk geleden wordt, of steun ontbeerd of wij nog op ruimer basis kun nen gaan werken, zal de ondervinding weldra uitwijzen, als blijkt welke middelen ons ten dien ste staan. Wij beleven thans een periode van materi- eelen zoowel als moreelen druk. Het comité zal, wat dezen laatsten betreft, zeker de gevaren niet uit het oog verliezen, die voortkomen uit het teveel van vrijen tijd, dat huns ondanks voor velen bestaat. Het blijkt velen nu haast niet meer doenlijk, misschien in de eerste plaats de jongeren, hun tijd te besteden op een manier die hunner waardig is. Wij zullen hieraan tegemoet komen, door het brengen van nuttige ontwikke ling en sympathieke ontspanning te brengen." En uit het verslag der rede van den Voorzit ter Jhr. van Citters nemen wij het volgende over: „Men kan het werk van dit Comité wellicht het best karakteriseeren als zijnde „aanvullend en opheffend". Uit talrijke door Spr. ontvangen brieven is hem gebleken, dat de voorstelling bestaat, alsof dit Comité geroepen zou zijn in den ruimsten zin allerlei geldelijke gevolgen van de crisis weg te nemen. Het verschaffen van werk, liefst een vaste betrekking, aan ontslagenen, het fournee- ren van bedrijfskapitaal, het doen van opdrach ten bij wijze van werkverschaffing, het vereffe nen van schulden, het verstrekken van hypotheek enz. Wie zoo groot van dit Comité denken, zullen niet dan teleurgesteld uitkomen. Men heeft hier toch niet te doen met lenigen van de gevolgen van een ramp, waarvan de omvang na eenigen tijd vrijwel is te overzien, maar met een proces, dat dieper invreet naar mate de ziekte langer duurt, waardoor hulpver leening op steeds wijder gebied gevorderd wordt." Dit blijkt wel, de gewone armenzorg wordt niet bedoeld, maar leniging van nooden, die ten nauwste in verband staan met de crisis. En deze hulp niet beperkt tot de werkloozen in den ge wonen zin, maar uitgebreid ook tot anderen. Wij denken aan kleine winkeliers of ambachts lieden, die door de werkloosheid van de arbei ders ook zoo zeer te lijden hebben. Immers de koopkracht en de betalingscapaciteiten van de arbeiders worden minder. Er wordt geborgd, maar de kans op latere betaling wordt soms ge ring, óf er wordt veel minder verkocht, en klan ten worden verloren. Nu stelt men zich aan de zijde der diaconie voor deze vragen. Mogen wij menschen, die in gewone omstandigheden door ons zouden ge holpen zijn, nu naar het Crisis-Comité verwij zen, ook afgezien van de werklooze arbeiders, die uitgetrokken of ongeorganiseerd zijn Mo gen we voor enkele bijzondere steunverleenin- gen, b.v. brandstoffen of dekens, of kleeding, of bons voor dit of dat (welke ter beschikking van het Crisis-Comité worden gesteld) de namen en adressen van onze (oude of nieuwe) armen aan het Crisis-Comité opgeven En als het Co mité zulke bons te onzer beschikking stelt, of dekens of kleeding etc., mogen we dan van dat aanbod gebruik maken Nu is o.i. de laatste vraag niet de moeilijkste het is geen overheids geld dat desnoods met dwang wordt ingevor derd, en gebezigd om z.g.n. weldadigheid te oefenen. Het is geld, dat gegeven is voor de armen, zonder onderscheid van kerk of richting. Evenals er o.i. geen bezwaar is bij de verdee- ling van de z.g.n. gelden voor de algemeene armen ook een portie voor de diaconie in ont vangst te nemen, evenmin behoeft er o.i. veel bezwaar bij de diakenen te zijn om bons of goe deren te ontvangen en aan de arme broeders of zusters uit te deelen. Het zou kunnen zijn, dat deze er bezwaar tegen hadden ze in ontvangst te nemen, althans de bons, omdat die in be paalde winkels moeten worden ingewisseld voor de goederen, en men door de aanbieding van zulk een bon ter inwisseling zich dus kenbaar Moeder Van der Walle kon niet verder spre ken. De stem stokte haar in de keel. Evert verliet, hevig ontstemd, met veel geraas het kamertje liep door het smalle, met roode zandtegels belegde gangetje en zocht de straat op. Hoewel zoowel de onder- en de bovendeur openstonden, sloeg hij de onderdeur met groot geweld dicht, opdat zijn moeder wel goed we ten zou, hoe nijdig hij was Met de handen diep in de zakken van zijn wijde broek slenterde hij door de straat naar de haven, waar hij veel visschers zag staan. Ook zijn vader was er bij. Vooral dit laatste was voor hem voldoende, om op zijn schreden weer te keeren, te meer daar hij den ouden lichtwachter niet bespeurde. Het was dan wel zeker, dat deze alvast naar zijn huisje aan den dijk was gegaan, hoewel eerst om negen uur het licht ontstoken behoef de te worden. En toen was zijn besluit in eenen genomen, 't Was al eenige weken geleden, dat hij ouden Kees in zijn huisje een bezoek had gebracht. Hij ging er heen en zou uren lang wegblijven. Met Kees viel tenminste te praten. Kees Evert sen wist wel, dat hij graag naar de groote vaart wilde, en hij vond het heel niet erg. Natuurlijk niet, want hij had er immers tientallen van jaren op gevaren? Als Kees zijn vader was, wel, dan had hij reeds lang toestemming gekregen en was hij reeds op een groot koopvaardijschip aange monsterd. Kees zeide immers altijd, dat men pootige jongens als hij steeds wel gebruiken kon Op den dijk langs het Dijkwater woei een zacht zeewindje om Everts verhitte slapen. Dat maakt als iemand, die steun ontvangt, direct of indirect, van het Crisis-Comité. Dat is een bezwaar. Zooals wij zeiden, er zijn hier moeilijkheden, voetangels en klemmen. En wij willen niet zoo onbescheiden zijn te meenen, dat wij voor elke vraag een antwoord weten. Wat de tweede vraag (zie boven) betreft, kan het antwoord o.i. niet anders dan ontken nend luiden. Het zelfde geldt voor de eerste vraag. Dan zou dus het gevolg kunnen zijn, dat wat voor alle armen gegeven wordt, aan onze armen percents-gewijze maar voor een klein deel ten goede komt. Dat is een bezwaar, zeker een bezwaar dat onaangenaam aandoet. Er zou eene poging te wagen zijn het comité hierop te wijzen en een uitweg te zoeken. Zóó, dat onze armen wèl geholpen worden uit de middelen van het Comité, doch door bemiddeling van de diakenen, en zonder bekendmaking van hunne namen. Is het Comité hiertoe niet geneigd, dan moeten we dit dragen, en zelf in de nooden van onze armen trachten te voorzien. Dit zou daarom zoo te bejammeren zijn, niet omdat ons de vrees bekruipt, dat onze armen het daardoor slechter zullen hebben, maar dit zou oorzaak kunnen wezen dat onze welgestelde broeders en zusters er toe zouden overhellen hun steun aan het Crisis-Comité te onttrekken. Dit zou zelfs alleszins begrijpelijk wezen, ook uit practisch oogpunt, maar het zou te bejam meren wezen, omdat men in deze nationalen nood zooveel mogelijk schouder aan schouder moet staan. We zouden dus adviseeren met handhaving van onze beginselen, zooveel mogelijk het Co mité tegemoet te komen, te trachten het ver trouwen te winnen, en zich het vertrouwen waardig te maken en bovenal niet te spoedig te twijfelen aan de mogelijkheid van een com promis. Gaarne willen wij vragen van plaatse- lijken aard, mits duidelijk gesteld en toegelicht trachten te beantwoorden. Maar het blijft een trachten. Want antwoorden is meestal moeilijker dan vragen. R. v. M. (Diaconaal Correspondentieblad.) BEROEPEN TE Oud-Beijerland en te Ierseke Cand. H. Torenbeek te Zuidlaren. Beetgum Cand. J. Weggemans te Amsterdam. AANGENOMEN NAAR WestervoortCand. H. J. Knauff te Amsterdam BEDANKT VOOR Oudshoorn (gem. Alphen a. d. Rijn): J. Attema te Wolvega. Arum C. Vonk te Baarland. Kerkinstitueering Te Helenaveen (N.-Br.), waar in 1923 de Geref. Kerk als zelfstandig instituut is opgehe ven, worden, naar men ons meldt, thans van wege de Geref. Kerk van Helmond leesdiensten gehouden, teneinde wederom tot institueering van een zelfstandig Kerkelijk leven aldaar te komen. In de gehouden vergadering van de Clas sis Woerden van de Geref. Kerken is afwijzend beschikt op het ingekomen verzoek van Dr. J. G. Ubbink, van Zevenhoven, tot voorloopige opheffing zijner schorsing. Zaandam. Door den kerkeraad is beslo ten tot den bouw van een derde kerk. Waar de beide bestaande kerkgebouwen zich, op be trekkelijk korten afstand van elkaar, aan de Westzijde bevinden, zal 't nieuwe gebouw aan de Oostzijde moeten verrijzen, waar de behoefte er aan reeds lang bestond, welke den laatsten tijd door uitbreiding van dit stadsdeel te drin gender is geworden. Ds. G. Mulder nam Zondag van de Geref. Kerk te Slikkerveer afscheid met een predikatie over Openb. 3:11. Handelend over „de Gemeente in Filadelfia opgewekt tot een heilig conservatisme", sprak hij achtereenvolgens over 1. het karakter, 2. het doel, en 3. de vrucht van het conservatisme. Ds. A. S. Timmer, na verleden Donder dag bevestigd te zijn door Ds. A. Wijngaarden aldaar, deed Zondagavond j.l. zijn intrede als kalmeerde hem ietwat. Hij was blijde, niet op de haven, bij de verzamelde visschers, te zijn gebleven. Die spraken toch maar over het weer en de vischvangst en de netten. En die gesprek ken boezemden hem niet de minste belangstelling in. Hoe eerder hij van de visscherij weg was, hoe liever. Al ruim vijf jaar voer hij bij vader op den botter. Altijd maar zwalken op de Oos- terschelde. Bah, het hing hem de keel uit. Je zag nooit iets, dat de moeite waard was. Neen, dan was Kees Evertsen heel wat gelukkiger ge weest in zijn leven En dat kon hij toch óók. Als hem maar toestemming werd gegeven. Maar vader en moe der hadden niets voor hem over. Natuurlijk, vader moest hulp hebben, als hij weg was. Dat wist hij ook wel. Maar er waren jongens genoeg in Zierikzee, die op den botter wilden komen. En aan hen behoefde niet zooveel betaald te worden. Neen, dat was het allemaal niet. Vader en moeder wilden het eenvoudig niet en dan ver zonnen zij van alles, om hem van zijn voorne men af te brengen. Maar wacht maar over een paar jaar ginc hij tóch, of het mocht of niet. Zou hij eigenlijk nog wel zoo lang wachten Hij was immers groot en sterk voor zijn leeftijd? 't Zou best gelukken, een schip te vinden. Als hij maar eenmaal uit Zierikzee was. O, hij haatte Zierikzee in eenen, al wist hij zelf niet waarom. Onwillekeurig zag hij achter zich. (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1932 | | pagina 2