FEUILLETON.
EVERT VAN DER WALLE.
KERKNIEUWS.
Heere met Zijn Geest. Steeds meer gingen de
oogen van velen open voor den droevigen toe
stand in de Staatskerk. Dit alles diende natuur
lijk tot onderlinge versterking. In 1840 sloot ook
Ds. Ledeboer van Benthuizen, die met beslist
heid optrad voor het geloof en de rechten der
Gereformeerden, zich bij de uitgeleide kerk aan.
Het aanvragen van de vrijheid van godsdienst
door de kerk van Utrecht, waarop meerdere
kerken volgden, kon echter niet zijn instemming
wegdragen, zoodat hij een aparte kerkengroep
formeerde. Het was te betreuren, dat hij heen
ging de eenheid der Gereformeerden in ons
land werd er door tegenhouden. Moeilijk waren
de jaren 18401854 in eigen kring. Men be
greep elkaar niet, kerkenordening en opleiding
waren in het bijzonder de punten van verschil.
Het scheen op een scheuring uit te loopen, een
deel was reeds uitgegaan, en had zich vereenigd
onder den naam van „Gereformeerde gemeenten
onder het Kruis", een tweede scheuring dreigde.
Zou dan alles op vernietiging uitloopen
Gode zij dank niet, wat bij elkander hoorde,
zou elkaar weer vinden, en veel heeft hiertoe
bijgedragen de oprichting van de Theologische
School in 1854 en de Synode van 1869 te Mid
delburg.
Middelburg. D. SCHEELE.
VERKEERDE VOORLICHTING.
Het geval stond in het Februarinummer van
„Ons M.U.L.O. blad".
Een onderwijzeres had zonder eenige toelich
ting voor 14 a 15 jarige knapen uit ongodsdien
stige gezinnen de geschiedenis van Samuël, Saul
en Agag verteld.
De jongens waren balsturig geworden.
En het Lid der commissie van toezicht, daar
bij tegenwoordig, was pijnlijk getroffen geweest.
Terecht
Maar we gelooven niet, dat onze Christelijke
onderwijzers veel nut zullen hebben van de op
merkingen, die daaraan vastgeknoopt werden
„Zij had moeten zeggen dat was toen
„geboden, toen Israël als een eiland lag
„temidden der heidensche volken en ge
handhaafd moest worden. Maar in 't nieu-
„we verbond is het anders. De Heiland zegt:
„Gij zijt van een anderen geest. Het onder
scheid is er. Er is gradatie tusschen Oud
„en Nieuw Verbond. Wij zijn verplicht op
„die gradatie in te gaan er op te wijzen,
„dat Elia en de Heiland, Mozes en Chris
tus niet liggen in een en hetzelfde vlak.
„Als God zelf verschil maakt tusschen het
„Oude en Nieuwe Testament, dan moeten
„wij dit ook aan de kinderen laten zien.
„Dat kan, met name in dezen tijd, mogelij-
hen aanstoot wegnemen."
Deze nadere verklaring is op z'n minst zeer
onduidelijk.
De conclusie kan bij de leerlingen moeilijk
anders zijn dan deze dat alleen Saul, die weigert
Agag te dooden, zijn tijd vooruit was reeds
eenigszins dien „anderen geest" bezat.
Samuël wordt op die wijze de hardvochtige
Saul de humane man. En wanneer de jongens
wat dieper nadenken zullen zij aan hun onder
wijzers de vraag stellen „Het was in opdracht
van den Heere (1 Sam. 15:2). Is de Heere
onder het nieuwe verbond dan ook van een
anderen geest
Zulke voorlichting is bedenkelijk voor de
authoriteit, die de geheele Schrift voor ons be
hoort te hebben.
Men moet het onderscheid tusschen Oud en
Nieuw Testament niet tot een scheiding maken.
Het onderscheid tusschen profetie en vervul
ling niet qualificeeren als een verschil in gradatie.
De ijver voor het recht des Heeren bij Sa
muël niet degradeeren ten opzichte van den ijver
voor datzelfde recht, dat de Heiland den tempel
deed reinigen en meer dan iemand deed spreken
van het helsche vuur.
Het weenen om Saul bij Samuël niet in een
ander vlak stellen als het weenen om Jeruzalem
bij Jezus.
Want zij zijn van één en denzelfden Geest
Z. v. D.
LICHTPUNTEN.
We zijn in onzen tijd zoo geneigd te klagen
over de donkerheid, dat we in gevaar zijn ons
oog te sluiten voor lichtpunten. We denken het
is alles misère en malaise, ellende en duisternis.
En toch zijn er nog heerlijke lichtpunten. We
(VAN EEN ZEEUWSCHEN JONGELING
IN DE ZEVENTIENDE EEUW)
DOOR
H. KINGMANS
III.
Dat was geweest in het bange jaar 1588, toen
Spanje die ontzaggelijke, trotsche vloot, die de
koning van Spanje de Onoverwinnelijke noem
de, had uitgerust, om met één slag de Repu
bliek en Engeland te vernietigen.
Neen, dat mocht niet, als het verhoed wor
den kon. In allerijl werden handelsschepen en
visschersschepen met kunst- en vliegwerk om-
getooverd in oorlogsschepen en de oude licht-
wachter had op zes en twintigjarigen leeftijd de
volkomen vernietiging van die trotsche Armada
medegemaakt. De oorlogsschepen hadden er veel
aan gedaan, maar het meeste toch de storm, die
dagenlang woedde. Nog altijd had de oude een
in die dagen vanwege de Staten geslagen pen
ning, waarop een groot schip van de Armada
was afgebeeld met het randschrift„Gods adem
heeft ze vernield".
De strijd met de Onoverwinnelijke vloot, die
vernietigd werd en te pletter geslagen op de
kusten van Schotland en Ierland, was een tus-
schenspel geweest. Zijn oude bedrijf, het varen
op de handelsvloot, had Kees Evertsen weer
opgevat.
mogen niet eenzijdig worden en die lichtpunten
niet zien. We mogen dat niet doen noch
voor de christenheid en de wereld in het alge
meen, het Kerstfeest heeft er ons weer aan
herinnerd, aan dat groote lichtpunt waarvan
zooveel licht afstraalt noch voor ons per
soonlijk en gezinsleven, wat genieten we niet
nog vele dingen, denk aan de groote schat der
gezondheid, en zoo veel meernoch ook
voor de uitbreiding van Gods Koninkrijk in
Zending en Evangelisatie.
Wat de Zending betreft toch werd met name
ook in ons Indië heerlijke winst in het afgeloo-
pen jaar verkregen. Óp Sumatra werden aan
de Bataksche kerk niet minder dan 30.000 leden
toegevoegd. Er zijn nu 300.000 Christen Batak
kers.
Op Borneo werd de eerste Dajaksche Synode
gehouden en vele Dajakkers werden tot het
Christendom toegevoegd.
Op Celebes nam in het district Pendolo het
Christendom zóó sterk toe, dat het tijdstip niet
verre meer schijnt, dat de laatste heiden tot het
Christendom gebracht zal zijn.
Op Nieuw-Guinea werden er in één jaar 7000
gedoopt. Heele dorpen, groepen en stammen
gaan er tot het Christendom over. Op de Schou
ten eilanden doopte Zendeling Agter 1960 be
keerlingen en Zendeling Harteweg 1750.
Op Soemba zijn reeds meer dan 3000 Chris
tenen.
Zijn dit geen verblijdende mededeelingen
Nog maar kort geleden waren dit alle wilde
woeste volken, en nu Indië wordt een geeste
lijke lusthof
Des Heeren hand is nog niet verkortMaar
God werkt middellijk. En wij moeten goede in
strumenten in Zijn hand zijn. We moeten aan
pakken. We praten veel te veel. Het komt mij
altijd voor dat het toch eigenlijk als een be
schaming door ons beschouwd moet worden, dat
b.v. in Indië buitenlandsche Zendelinggenoot
schappen moeten komen werken. Een werk dat
toch zoo klaarlijk óns op de schouders gelegd is.
En zoo ook hebben we aan te pakken voor
de evangelisatie. Anders zal de Heere misschien
tot onze beschaming ook buitenlandsche evan
gelisatie-genootschappen zenden om het werk
te doen dat wij moesten doen. Zijn ze er al niet
reeds Ik denk b.v. aan de Schotsche Zending
in Amsterdam, de Engelsche Zending in Rot
terdam. Wie weet straks krijgen we Amerikaan-
sche evangelisatie voor Nederland. Dankbaar
voor de hulp, laat ons toch met kracht doen
wat wij moeten doen. Niet enkel praten, maar
doen. Aanvatten In plaats van enkel over de
donkerheid klagen.
VAN LONKHUIJZEN.
EEN MERKWAARDIG PROCES.
Het standpunt, dat Prof. Du Plessis ten op
zichte van de Schrift heeft ingenomen, is voor
ons het voornaamste in dit geding. Schijnbaar
nu heeft Prof. Du Plessis de inspiratie van de
Schrift beleden. Op de vraag, of de heele Bij
bel het woord van God is, gaf hij ten antwoord:
ja maar de vorm, waarin de Schrift tot ons ge
bracht wordt, is menschelijk. De heele inhoud
van de Schrift, verklaarde hij verder, is voor
ons geïnspireerd maar deze onfeilbare inspiratie
sluit niet uit, dat de Bijbelschrijvers geen fouten
of feilen gemaakt hebben. En op de vraag, of
de Schrift dan in al hare deelen onfeilbaar is en
gezaghebbend, gaf hij ten antwoord ja in alles
wat onze zaligheid betreft.
Dat dit niet anders dan een goochelspel met
woorden is, zal wel het duidelijkst blijken, wan
neer men hoort, wat Prof. Du Plessis antwoord
de, toen men hem nu op concrete punten vra
gen voorlegde. Die vragen liepen over het
Scheppingsverhaal en over het verhaal van den
val in het Paradijs. Wat het Scheppingsverhaal
betreft, werd hem de vraag gesteld, of dit ver
haal nu historisch juist was of niet. Prof. Du
Plessis ontweek meer de vraag door te antwoor
den, dat de inhoud van den Bijbel niet alleen
historie is, maar ook fabel, allegorie en drama.
Op de vraag, of dit Scheppingsverhaal nu een
fabel of een allegorie was, ontweek hij weer 't
antwoord, door te zeggen, dat vele Schriftver
klaarders dit verhaal beschouwden als een ge-
inspireerde allegorie. Maar al heeft Prof. Du
Plessis hier de eigenlijke vraag ontweken, in een
artikel geschreven in The South African Nation
van 17 December 1927 welk artikel hem
voorgelegd is heeft hij zijn meening wel ge
zegd „Het verhaal van de Schepping was ge
schreven in de kindsheid der wereld voor een
Dat beteekende evenwel niet, dat hij geen
gevechten meer meemaakte. Och, een handels
schip was een half oorlogsschip, bewapend met
een flink stel kanonnen, terwijl ook de zeelui
de wapenen gereed hadden. Altijd moest reke
ning worden gehouden met de Spanjaarden,
maar meer nog met de kapers van Duinkerken
en de zeeroovers van Algiers.
Het was geen wonder, dat Evert van der
Walle met open mond en ooren luisterde, als
de oude aan het vertellen was Hij was een
voudig onuitputtelijk in het verhalen. En nie
mand had hem er nog op betrapt, dat hij twee
maal hetzelfde vertelde. Of het moest zijn, dat
het hem gevraagd werd. En dan viel het op,
dat hij het verhaal, zij het met andere woorden,
precies gelijk vertelde, wat een bewijs was, dat
hij de waarheid vertelde, hoe ongelooflijk zijn
verhalen soms waren.
Even méér dan zestig jaar had hij de zeeën
bevaren. Maar toen hij de zeventig gepasseerd
was, voelde hij toch, dat het niet meer ging
en dat hij aan land zijn dagen wel slijten moest.
Dit stond evenwel voor hem vast, dat hij
blijven moest in de onmiddellijke nabijheid van
de zee, die hij zoo liefhad. En als het eeniigs-
zins kon, in Zeeland. Want hij was een Zeeuw
van geboorte.
Zijn wensch werd geheel vervuld door be
middeling van den kapitein van zijn schip ver
kreeg Kees Evertsen van de Vroedschap van
Zierikzee de betrekking van lichtwachter, die
hem in staat stelde, zijn kost te verdienen. Hij
had niet veel noodig. En bovendien was hij
vlakbij de zee.
Zoo was de oude zeeman een figuur in het
volk, dat een eenvoudige en gemakkelijk te be-
grijpen verklaring noodig had van den oorsprong
i van alle dingen. „In den beginne schiep God"
is de groote waarheid waarop in Genesis 1 en
j 2 de nadruk wordt gelegd. De wijze, waarop
j de Schepping plaats vond, is een geheel onder-
geschikte zaak en er is niets wat den christen
j jongeling van onzen tijd belet om de evolutie
theorie aan te nemen. Dit nu was het antwoord
op de vraag hem gedaan, of men een goed evo
lutionist en een goed christen kan zijn
Nemen we thans in de tweede plaats het Pa-
radijsverhaal. Ook hier vroeg de advokaat van
de Synode weer, of Prof. Du Plessis dit be
schouwde als een geïnspireerde allegorie. Toen
hij dit bevestigde, werd hem gevraagd, of de val
dus niet kan worden aangenomen zooals de
Schrift ons dien beschrijft, waarop hij antwoord
de ja het kan aangenomen worden, zooals de
Schrift dit beschrijft en het is werkelijk geschied,
maar de vorm, waarin het gegoten is, is allego
rie. De rechter Gardiner, die nu toch meer hel
derheid wilde hebben, vroeg nu op den man af:
Neemt u dan aan, dat er een appel was, dien
Eva gegeten heeft Neen, antwoordde Prof. Du
Plessis, dit is allegorisch, evenals de boomen,
de slang enz. maar het verhaal is toch waar
Ook het Paradijs verklaarde hij dat allegorisch
was te verstaan. Toen de advokaat vroeg, of
Adam en Eva dan ook allegorisch waren, ant
woordde Prof. Du Plessis weer ontwijkend, dat
zij prae-historische figuren waren. En op de
vraag, of zij dan werkelijk hadden bestaan dat
zij waarschijnlijk hadden bestaan, want dat er
een eerste menschenpaar moet geweest zijn,
maar dat het onmogelijk is te zeggen of hun na
men Adam en Eva was, want dat dit allego
rische namen zijn.
Zoo blijkt wat Prof. Du Plessis onder de
inspiratie van de Schrift verstaat. Het Paradijs-
verhaal is zeer zeker geïnspireerd door God, en
waar maar het Paradijs, de boomen, de slang,
het eten van de verboden vrucht, dat alles is
„allegorie" en zelfs het bestaan van Adam en
Eva is maar „waarschijnlijk", want ze zijn „prae-
historische figuren". Het eenige wat van dit
verhaal overblijft is, zooals Prof. Du Plessis
verklaarde, die hier met instemming de woorden
van Orr aanhaalde, dat het „een herinnering is
van de menschheid aan een groote ramp, die
over de menschheid gekomen is.
En om nu nog een ander voorbeeld te geven
in dit proces werd door den advocaat der Sy
node ook een citaat van Prof. Du Plessis aan
gehaald, waarin hij verklaarde, dat hij „de his
torie van Jona en den walvisch hield voor een
symbolische voorstelling van Israël's verblijf in
de donkerheid en de ellende van de balling
schap".
Uit dit drietal voorbeelden kan wel duidelijk
blijken wat men nu te denken heeft van de ver
klaring van Prof. Du Plessis, dat heel de Bijbel
Gods Woord is, geïnspireerd door den Heiligen
Geest, en wat de Schrift ons zegt, daarom door
ons als waarheid moet worden aangenomen.
Want het gaat in de aangehaalde voorbeelden
niet om kleine fouten of feilen door de Bijbel-
schrijvers gemaakt, maar om de vraag, of de
verhalen zelf, die de Schrift ons geeft, als wer
kelijk gebeurd moeten worden aangezien en aan
vaard. De allegorische Schriftverklaring, die
Prof. Du Plessis toepast, heeft Calvijn, op wien
Prof. Du Plessis zich zoo gaarne beroept, te
recht gewraakt, omdat men onder den schijn
van het gezag van Gods Woord te handhaven,
feitelijk daarmede het gezag van de Schrift on
dermijnt. Zelfs van het Paradijs verhaal en het
verhaal van den val des menschen blijft niets
anders over dan een herinnering van de mensch
heid aan een groote ramp haar overkomen.
(Heraut) H. H. K.
TWEETAL TE
Schoonoord
Cand. N. van Haeringen te Dedemsvaart.
Cand. S. Hania te Leeuwarden.
BEROEPEN TE
Schoonoord: Cand. S. Hania te Leeuwarden.
Arum C. Vonk te Baarland.
AANGENOMEN NAAR
Meppel (vac.-B. Hagenaar):
H. W. Engelkes te Wilnis.
BEDANKT VOOR
Zuilichem S. Oegema te Langslag.
aloude stadje Zierikzee geworden. Schier on
middellijk was hij er ingeburgerd en na een jaar
wist niemand beter, of Evertsen behoorde bij
Zierikzee. Het werd bovendien zeer gewaar
deerd, dat hij het hem opgedragen werk vol
plichtgevoel vervulde steeds brandde het licht
op den vuurbaak helder, of het vroeg in den
avond was of midden in den nacht.
Hij telde in Zierikzee zijn kennissen bij tien
tallen. Maar het meest voelde hij zich thuis bij
zijn buren, de Van der Walles in de Hoofd
poortstraat.
Eigenlijk was het tegen de gewoonte, dat Ja
cob van der Walle in die straat woonde. De
visschers van Zierikzee hadden hun huisjes op
den Visschersdijk, in de buurt van de zoutzie
derijen. Maar het huisje stond er nu eenmaal
en aan verhuizen werd niet gedacht.
Zoo woonde Kees Evertsen, de oude zeeman,
die de halve wereld bereisd had, naast de Van
der Walles en sleet hij zijn dagen in Zierikzee,
trouw vervullend zijn plicht als lichtwachter.
Niemand wist beter, of het behoorde zóó.
En niemand dacht er aan, dat het wel eens an
ders worden kon.
Behalve Kees Evertsen, de lichtwachter, die
wist, dat hij eenmaal, misschien wel spoedig,
opgeroepen zou worden.
Maar die wetenschap beangstte hem niet.
Hij was niet bang voor den dood, dien hij in
zijn leven zoo menigmaal vlak in het aangezicht
had gezien.
t Axel. Door de goede zorgen der Zen
dingscommissie alhier, hadden wij met onze
t meisjes, die met een busje voor de Zending
rondloopen, weer, evenals verleden jaar, een
heerlijken middag.
Ds. Post, die in dezen de leiding had, sprak
een kernachtig openingswoord, er vooral den
nadruk opleggende, dat dit werk zoo'n heerlijk
werk is. Het geschiedt niet op last van men
schen, maar naar het bevel van onzen verrezenen
Heiland, Die gezegd heeft„Gaat dan henen,
onderwijst alle volken".
Als onze meisjes dus met het busje wekelijks
rondgaan, staan zij in dienst van Koning Jezus.
Zij doen dit ook graag. En dit is ook weer
het mooie er van, dat, waar alzoo die inzame
ling plaats had, die wijken het meeste opbrengen.
Vooral in onze dagen moeten wij door middel
van het kleine de Zending steunen. En het blijkt
steeds meer, dat de Heere ook dit werk zegenen
wil. Door de goede zorgen van Mevrouw Post
kregen onze meisjes eenige versnaperingen. En
de meisjes zelf zorgden door voordrachten en
samenspraken er voor, dat deze middag weer
tot een onvergetelijke is geworden.
't Spreekt als van zelf, dat onze jeugdigen
door zang en orgelspel zich lieten hooren.
Nu, vriendinnetjes, doet ook dit jaar weer Uw
best en zoo de de Heere wil ontmoeten wij el
kander weer, zoo wij hopen, het volgende jaar.
Een vriend der Zending.
Ds. Joh. S. Langen, predikant bij de Geref.
Kerk van Waarder (bij Woerden), heeft aan
genoemde Classis een verzoek tot emeritaat ge
richt. Ds. Joh. S. Langen werd candidaat in
1892, deed 19 Juni 1892 zijn intrede te Olde-
broek, diende vervolgens de Kerken van Tien
hoven en Gouda en sinds 7 Maart 1920 de Kerk
van Waarder.
Cand. D. K. Wielenga werd Zondagmor
gen door zijn vader, Ds. J. D. Wielenga van
Franeker bevestigd als predikant van de Geref.
Kerk te Bellingwoude, met een predikatie over
Spr. 27 23b. Aan de handoplegging werd mede
deelgenomen door den consulent, Ds. J. D. Heer-
sink van Oude-Pekela. In denzelfden dienst deed
Ds. D. K. Wielenga zijn intrede, sprekende over
Spr. 8 3436. Toespraken over en weer volg
den. Toegezongen werden Ps. 1343 en Ps.
132 6.
's Middags hadden bevestiging en intrede beide
weer in een dienst, plaats te Nieuwe Schans.
De consulent Ds. J. A. Berghuis van Winscho
ten was mede aanwezig. Toespraken volgden.
Toegezongen werden Ps. 121 4 en 134 3.
Emeritaat. De classis Gouda heeft de
vorige week eervol emeritaat verleend aan Ds.
J. v. d. Sluis, pred. te Ouderkerk a. d. IJssel.
Ds. v. d. Sluis, die in 1862 werd geboren, aan
vaardde het predikambt in 1899 te Stroobos, en
diende voorts de kerken van Andijk (1894
1901), Varsseveld (1901'19), Genderen (1919
'23) en Ouderkerk a. d. IJsel (1923'32).
De classis 's-Gravenhage heeft deze week
eervol emeritaat verleend aan Ds. C. J. van
Binsbergen te Loosduinen en Ds. D. Ringnalda
te 's-Gravenhage-Oost, beiden na 40-jarigen
diensttijd. Ds. Van Binsbergen diende de Ker
ken van Enschedé (1892'95) en Loosduinen
(18951932); Ds. Ringnalda de Kerken van
Ijlst (1892—*95), Oudshoorn (1895—'98), Schie
dam (18981905) en 's-Gravenhage (1905
1932).
De Kerstgroet.
De Kerstgroet onzer Koningin is in het bui
tenland o.a. vooral in Roomsch-Katholieke bla
den met groote sympathie vermeld en afgedrukt.
Zoo gaf het Vaticaansche blad de „Osservatore
Romano" van 12 Jan. den volledigen Kerstgroet
onder den titel „Un affettuoso e pio radiomas-
sagio della regina 'dOlanda ai suoi sud diti"
(een hartelijke en vrome radioboodschap van
de Koningin van Holland aan haar onderdanen).
Men verhaalt, dat de Boschjesmannen, als
zij bekeerd zijn, zich een boschje uitzoeken, waar
zij ongestoord bidden kunnen. Om die plek ge
makkelijker te bereiken, maken zij er, ieder voor
zich, een voetpad naar toe. Wanneer nu één
hunner in het bidden verflauwt, en de anderen
dit merken aan het gras, dat er op groeit,
want zij geven acht op elkander dan
waarschuwen zij hem door te zeggen
„Broeder, er groeit gras op uw voetpad".
De ander begrijpt hem dan wel.
Bij preeklezen doet zich dan ook wel eens
de vraag voor, of dit moet gebeuren van den
HOOFDSTUK II.
Evert van der Walle.
„Waarom krijg ik dan ook mijn zin niet?
Dat gezeur altijd Als ik nu toch een hekel aan
de visscherij heb en naar zee wil, waarom vindt
u dat dan niet goed
Met een misnoegden trek op het gelaat schoof
Evert van der Walle op de houten zitting van
den stoel in het karig gemeubileerd vertrek heen
en weer.
Het was Zaterdagmiddag. Den vorigen avond
waren de visschers binnengeloopen na eenige
dagen buiten te hebben vertoefd, zonder even
wel veel te vangen. Dien morgen waren de
schepen gereinigd en de netten nagezien, om de
volgende week weer gereed te zijn voor de
vaart.
Vader Van der Walle had de haven opge
zocht, om een praatje met de visschers te ma
ken, maar Evert, die toch al niet best te spre
ken was, was thuisgebleven in een landerige
stemming, een stemming, die zijn moeder natuur
lijk zeer goed opmerkte en die haar tenslotte
deed vragen, wat er nu eigenlijk aan schorte.
Zij vroeg het met een bevend hart. Want het
antwoord wist zij feitelijk reeds. Evert was een
beste, brave jongen, maar hij had nu eenmaal
niet het gelijkmatige karakter van zijn vader, die
zich zeer wel vinden kon in zijn sober, eenvou
dig visschersbestaan.
Neen, Evert was uit ander hout gesneden.
Zij kon niet begrijpen, waar de jongen het van
daan had, maar 't was een feit, dat hij een af
schuw had van het visschersleven en haakte naar
avonturen op de groote zeeën.
(Wordt vervolgd)