FEUILLETON. EVERT VAN DER WALLE. KERKNIEUWS. Heere met Zijn Geest. Steeds meer gingen de oogen van velen open voor den droevigen toe stand in de Staatskerk. Dit alles diende natuur lijk tot onderlinge versterking. In 1840 sloot ook Ds. Ledeboer van Benthuizen, die met beslist heid optrad voor het geloof en de rechten der Gereformeerden, zich bij de uitgeleide kerk aan. Het aanvragen van de vrijheid van godsdienst door de kerk van Utrecht, waarop meerdere kerken volgden, kon echter niet zijn instemming wegdragen, zoodat hij een aparte kerkengroep formeerde. Het was te betreuren, dat hij heen ging de eenheid der Gereformeerden in ons land werd er door tegenhouden. Moeilijk waren de jaren 18401854 in eigen kring. Men be greep elkaar niet, kerkenordening en opleiding waren in het bijzonder de punten van verschil. Het scheen op een scheuring uit te loopen, een deel was reeds uitgegaan, en had zich vereenigd onder den naam van „Gereformeerde gemeenten onder het Kruis", een tweede scheuring dreigde. Zou dan alles op vernietiging uitloopen Gode zij dank niet, wat bij elkander hoorde, zou elkaar weer vinden, en veel heeft hiertoe bijgedragen de oprichting van de Theologische School in 1854 en de Synode van 1869 te Mid delburg. Middelburg. D. SCHEELE. VERKEERDE VOORLICHTING. Het geval stond in het Februarinummer van „Ons M.U.L.O. blad". Een onderwijzeres had zonder eenige toelich ting voor 14 a 15 jarige knapen uit ongodsdien stige gezinnen de geschiedenis van Samuël, Saul en Agag verteld. De jongens waren balsturig geworden. En het Lid der commissie van toezicht, daar bij tegenwoordig, was pijnlijk getroffen geweest. Terecht Maar we gelooven niet, dat onze Christelijke onderwijzers veel nut zullen hebben van de op merkingen, die daaraan vastgeknoopt werden „Zij had moeten zeggen dat was toen „geboden, toen Israël als een eiland lag „temidden der heidensche volken en ge handhaafd moest worden. Maar in 't nieu- „we verbond is het anders. De Heiland zegt: „Gij zijt van een anderen geest. Het onder scheid is er. Er is gradatie tusschen Oud „en Nieuw Verbond. Wij zijn verplicht op „die gradatie in te gaan er op te wijzen, „dat Elia en de Heiland, Mozes en Chris tus niet liggen in een en hetzelfde vlak. „Als God zelf verschil maakt tusschen het „Oude en Nieuwe Testament, dan moeten „wij dit ook aan de kinderen laten zien. „Dat kan, met name in dezen tijd, mogelij- hen aanstoot wegnemen." Deze nadere verklaring is op z'n minst zeer onduidelijk. De conclusie kan bij de leerlingen moeilijk anders zijn dan deze dat alleen Saul, die weigert Agag te dooden, zijn tijd vooruit was reeds eenigszins dien „anderen geest" bezat. Samuël wordt op die wijze de hardvochtige Saul de humane man. En wanneer de jongens wat dieper nadenken zullen zij aan hun onder wijzers de vraag stellen „Het was in opdracht van den Heere (1 Sam. 15:2). Is de Heere onder het nieuwe verbond dan ook van een anderen geest Zulke voorlichting is bedenkelijk voor de authoriteit, die de geheele Schrift voor ons be hoort te hebben. Men moet het onderscheid tusschen Oud en Nieuw Testament niet tot een scheiding maken. Het onderscheid tusschen profetie en vervul ling niet qualificeeren als een verschil in gradatie. De ijver voor het recht des Heeren bij Sa muël niet degradeeren ten opzichte van den ijver voor datzelfde recht, dat de Heiland den tempel deed reinigen en meer dan iemand deed spreken van het helsche vuur. Het weenen om Saul bij Samuël niet in een ander vlak stellen als het weenen om Jeruzalem bij Jezus. Want zij zijn van één en denzelfden Geest Z. v. D. LICHTPUNTEN. We zijn in onzen tijd zoo geneigd te klagen over de donkerheid, dat we in gevaar zijn ons oog te sluiten voor lichtpunten. We denken het is alles misère en malaise, ellende en duisternis. En toch zijn er nog heerlijke lichtpunten. We (VAN EEN ZEEUWSCHEN JONGELING IN DE ZEVENTIENDE EEUW) DOOR H. KINGMANS III. Dat was geweest in het bange jaar 1588, toen Spanje die ontzaggelijke, trotsche vloot, die de koning van Spanje de Onoverwinnelijke noem de, had uitgerust, om met één slag de Repu bliek en Engeland te vernietigen. Neen, dat mocht niet, als het verhoed wor den kon. In allerijl werden handelsschepen en visschersschepen met kunst- en vliegwerk om- getooverd in oorlogsschepen en de oude licht- wachter had op zes en twintigjarigen leeftijd de volkomen vernietiging van die trotsche Armada medegemaakt. De oorlogsschepen hadden er veel aan gedaan, maar het meeste toch de storm, die dagenlang woedde. Nog altijd had de oude een in die dagen vanwege de Staten geslagen pen ning, waarop een groot schip van de Armada was afgebeeld met het randschrift„Gods adem heeft ze vernield". De strijd met de Onoverwinnelijke vloot, die vernietigd werd en te pletter geslagen op de kusten van Schotland en Ierland, was een tus- schenspel geweest. Zijn oude bedrijf, het varen op de handelsvloot, had Kees Evertsen weer opgevat. mogen niet eenzijdig worden en die lichtpunten niet zien. We mogen dat niet doen noch voor de christenheid en de wereld in het alge meen, het Kerstfeest heeft er ons weer aan herinnerd, aan dat groote lichtpunt waarvan zooveel licht afstraalt noch voor ons per soonlijk en gezinsleven, wat genieten we niet nog vele dingen, denk aan de groote schat der gezondheid, en zoo veel meernoch ook voor de uitbreiding van Gods Koninkrijk in Zending en Evangelisatie. Wat de Zending betreft toch werd met name ook in ons Indië heerlijke winst in het afgeloo- pen jaar verkregen. Óp Sumatra werden aan de Bataksche kerk niet minder dan 30.000 leden toegevoegd. Er zijn nu 300.000 Christen Batak kers. Op Borneo werd de eerste Dajaksche Synode gehouden en vele Dajakkers werden tot het Christendom toegevoegd. Op Celebes nam in het district Pendolo het Christendom zóó sterk toe, dat het tijdstip niet verre meer schijnt, dat de laatste heiden tot het Christendom gebracht zal zijn. Op Nieuw-Guinea werden er in één jaar 7000 gedoopt. Heele dorpen, groepen en stammen gaan er tot het Christendom over. Op de Schou ten eilanden doopte Zendeling Agter 1960 be keerlingen en Zendeling Harteweg 1750. Op Soemba zijn reeds meer dan 3000 Chris tenen. Zijn dit geen verblijdende mededeelingen Nog maar kort geleden waren dit alle wilde woeste volken, en nu Indië wordt een geeste lijke lusthof Des Heeren hand is nog niet verkortMaar God werkt middellijk. En wij moeten goede in strumenten in Zijn hand zijn. We moeten aan pakken. We praten veel te veel. Het komt mij altijd voor dat het toch eigenlijk als een be schaming door ons beschouwd moet worden, dat b.v. in Indië buitenlandsche Zendelinggenoot schappen moeten komen werken. Een werk dat toch zoo klaarlijk óns op de schouders gelegd is. En zoo ook hebben we aan te pakken voor de evangelisatie. Anders zal de Heere misschien tot onze beschaming ook buitenlandsche evan gelisatie-genootschappen zenden om het werk te doen dat wij moesten doen. Zijn ze er al niet reeds Ik denk b.v. aan de Schotsche Zending in Amsterdam, de Engelsche Zending in Rot terdam. Wie weet straks krijgen we Amerikaan- sche evangelisatie voor Nederland. Dankbaar voor de hulp, laat ons toch met kracht doen wat wij moeten doen. Niet enkel praten, maar doen. Aanvatten In plaats van enkel over de donkerheid klagen. VAN LONKHUIJZEN. EEN MERKWAARDIG PROCES. Het standpunt, dat Prof. Du Plessis ten op zichte van de Schrift heeft ingenomen, is voor ons het voornaamste in dit geding. Schijnbaar nu heeft Prof. Du Plessis de inspiratie van de Schrift beleden. Op de vraag, of de heele Bij bel het woord van God is, gaf hij ten antwoord: ja maar de vorm, waarin de Schrift tot ons ge bracht wordt, is menschelijk. De heele inhoud van de Schrift, verklaarde hij verder, is voor ons geïnspireerd maar deze onfeilbare inspiratie sluit niet uit, dat de Bijbelschrijvers geen fouten of feilen gemaakt hebben. En op de vraag, of de Schrift dan in al hare deelen onfeilbaar is en gezaghebbend, gaf hij ten antwoord ja in alles wat onze zaligheid betreft. Dat dit niet anders dan een goochelspel met woorden is, zal wel het duidelijkst blijken, wan neer men hoort, wat Prof. Du Plessis antwoord de, toen men hem nu op concrete punten vra gen voorlegde. Die vragen liepen over het Scheppingsverhaal en over het verhaal van den val in het Paradijs. Wat het Scheppingsverhaal betreft, werd hem de vraag gesteld, of dit ver haal nu historisch juist was of niet. Prof. Du Plessis ontweek meer de vraag door te antwoor den, dat de inhoud van den Bijbel niet alleen historie is, maar ook fabel, allegorie en drama. Op de vraag, of dit Scheppingsverhaal nu een fabel of een allegorie was, ontweek hij weer 't antwoord, door te zeggen, dat vele Schriftver klaarders dit verhaal beschouwden als een ge- inspireerde allegorie. Maar al heeft Prof. Du Plessis hier de eigenlijke vraag ontweken, in een artikel geschreven in The South African Nation van 17 December 1927 welk artikel hem voorgelegd is heeft hij zijn meening wel ge zegd „Het verhaal van de Schepping was ge schreven in de kindsheid der wereld voor een Dat beteekende evenwel niet, dat hij geen gevechten meer meemaakte. Och, een handels schip was een half oorlogsschip, bewapend met een flink stel kanonnen, terwijl ook de zeelui de wapenen gereed hadden. Altijd moest reke ning worden gehouden met de Spanjaarden, maar meer nog met de kapers van Duinkerken en de zeeroovers van Algiers. Het was geen wonder, dat Evert van der Walle met open mond en ooren luisterde, als de oude aan het vertellen was Hij was een voudig onuitputtelijk in het verhalen. En nie mand had hem er nog op betrapt, dat hij twee maal hetzelfde vertelde. Of het moest zijn, dat het hem gevraagd werd. En dan viel het op, dat hij het verhaal, zij het met andere woorden, precies gelijk vertelde, wat een bewijs was, dat hij de waarheid vertelde, hoe ongelooflijk zijn verhalen soms waren. Even méér dan zestig jaar had hij de zeeën bevaren. Maar toen hij de zeventig gepasseerd was, voelde hij toch, dat het niet meer ging en dat hij aan land zijn dagen wel slijten moest. Dit stond evenwel voor hem vast, dat hij blijven moest in de onmiddellijke nabijheid van de zee, die hij zoo liefhad. En als het eeniigs- zins kon, in Zeeland. Want hij was een Zeeuw van geboorte. Zijn wensch werd geheel vervuld door be middeling van den kapitein van zijn schip ver kreeg Kees Evertsen van de Vroedschap van Zierikzee de betrekking van lichtwachter, die hem in staat stelde, zijn kost te verdienen. Hij had niet veel noodig. En bovendien was hij vlakbij de zee. Zoo was de oude zeeman een figuur in het volk, dat een eenvoudige en gemakkelijk te be- grijpen verklaring noodig had van den oorsprong i van alle dingen. „In den beginne schiep God" is de groote waarheid waarop in Genesis 1 en j 2 de nadruk wordt gelegd. De wijze, waarop j de Schepping plaats vond, is een geheel onder- geschikte zaak en er is niets wat den christen j jongeling van onzen tijd belet om de evolutie theorie aan te nemen. Dit nu was het antwoord op de vraag hem gedaan, of men een goed evo lutionist en een goed christen kan zijn Nemen we thans in de tweede plaats het Pa- radijsverhaal. Ook hier vroeg de advokaat van de Synode weer, of Prof. Du Plessis dit be schouwde als een geïnspireerde allegorie. Toen hij dit bevestigde, werd hem gevraagd, of de val dus niet kan worden aangenomen zooals de Schrift ons dien beschrijft, waarop hij antwoord de ja het kan aangenomen worden, zooals de Schrift dit beschrijft en het is werkelijk geschied, maar de vorm, waarin het gegoten is, is allego rie. De rechter Gardiner, die nu toch meer hel derheid wilde hebben, vroeg nu op den man af: Neemt u dan aan, dat er een appel was, dien Eva gegeten heeft Neen, antwoordde Prof. Du Plessis, dit is allegorisch, evenals de boomen, de slang enz. maar het verhaal is toch waar Ook het Paradijs verklaarde hij dat allegorisch was te verstaan. Toen de advokaat vroeg, of Adam en Eva dan ook allegorisch waren, ant woordde Prof. Du Plessis weer ontwijkend, dat zij prae-historische figuren waren. En op de vraag, of zij dan werkelijk hadden bestaan dat zij waarschijnlijk hadden bestaan, want dat er een eerste menschenpaar moet geweest zijn, maar dat het onmogelijk is te zeggen of hun na men Adam en Eva was, want dat dit allego rische namen zijn. Zoo blijkt wat Prof. Du Plessis onder de inspiratie van de Schrift verstaat. Het Paradijs- verhaal is zeer zeker geïnspireerd door God, en waar maar het Paradijs, de boomen, de slang, het eten van de verboden vrucht, dat alles is „allegorie" en zelfs het bestaan van Adam en Eva is maar „waarschijnlijk", want ze zijn „prae- historische figuren". Het eenige wat van dit verhaal overblijft is, zooals Prof. Du Plessis verklaarde, die hier met instemming de woorden van Orr aanhaalde, dat het „een herinnering is van de menschheid aan een groote ramp, die over de menschheid gekomen is. En om nu nog een ander voorbeeld te geven in dit proces werd door den advocaat der Sy node ook een citaat van Prof. Du Plessis aan gehaald, waarin hij verklaarde, dat hij „de his torie van Jona en den walvisch hield voor een symbolische voorstelling van Israël's verblijf in de donkerheid en de ellende van de balling schap". Uit dit drietal voorbeelden kan wel duidelijk blijken wat men nu te denken heeft van de ver klaring van Prof. Du Plessis, dat heel de Bijbel Gods Woord is, geïnspireerd door den Heiligen Geest, en wat de Schrift ons zegt, daarom door ons als waarheid moet worden aangenomen. Want het gaat in de aangehaalde voorbeelden niet om kleine fouten of feilen door de Bijbel- schrijvers gemaakt, maar om de vraag, of de verhalen zelf, die de Schrift ons geeft, als wer kelijk gebeurd moeten worden aangezien en aan vaard. De allegorische Schriftverklaring, die Prof. Du Plessis toepast, heeft Calvijn, op wien Prof. Du Plessis zich zoo gaarne beroept, te recht gewraakt, omdat men onder den schijn van het gezag van Gods Woord te handhaven, feitelijk daarmede het gezag van de Schrift on dermijnt. Zelfs van het Paradijs verhaal en het verhaal van den val des menschen blijft niets anders over dan een herinnering van de mensch heid aan een groote ramp haar overkomen. (Heraut) H. H. K. TWEETAL TE Schoonoord Cand. N. van Haeringen te Dedemsvaart. Cand. S. Hania te Leeuwarden. BEROEPEN TE Schoonoord: Cand. S. Hania te Leeuwarden. Arum C. Vonk te Baarland. AANGENOMEN NAAR Meppel (vac.-B. Hagenaar): H. W. Engelkes te Wilnis. BEDANKT VOOR Zuilichem S. Oegema te Langslag. aloude stadje Zierikzee geworden. Schier on middellijk was hij er ingeburgerd en na een jaar wist niemand beter, of Evertsen behoorde bij Zierikzee. Het werd bovendien zeer gewaar deerd, dat hij het hem opgedragen werk vol plichtgevoel vervulde steeds brandde het licht op den vuurbaak helder, of het vroeg in den avond was of midden in den nacht. Hij telde in Zierikzee zijn kennissen bij tien tallen. Maar het meest voelde hij zich thuis bij zijn buren, de Van der Walles in de Hoofd poortstraat. Eigenlijk was het tegen de gewoonte, dat Ja cob van der Walle in die straat woonde. De visschers van Zierikzee hadden hun huisjes op den Visschersdijk, in de buurt van de zoutzie derijen. Maar het huisje stond er nu eenmaal en aan verhuizen werd niet gedacht. Zoo woonde Kees Evertsen, de oude zeeman, die de halve wereld bereisd had, naast de Van der Walles en sleet hij zijn dagen in Zierikzee, trouw vervullend zijn plicht als lichtwachter. Niemand wist beter, of het behoorde zóó. En niemand dacht er aan, dat het wel eens an ders worden kon. Behalve Kees Evertsen, de lichtwachter, die wist, dat hij eenmaal, misschien wel spoedig, opgeroepen zou worden. Maar die wetenschap beangstte hem niet. Hij was niet bang voor den dood, dien hij in zijn leven zoo menigmaal vlak in het aangezicht had gezien. t Axel. Door de goede zorgen der Zen dingscommissie alhier, hadden wij met onze t meisjes, die met een busje voor de Zending rondloopen, weer, evenals verleden jaar, een heerlijken middag. Ds. Post, die in dezen de leiding had, sprak een kernachtig openingswoord, er vooral den nadruk opleggende, dat dit werk zoo'n heerlijk werk is. Het geschiedt niet op last van men schen, maar naar het bevel van onzen verrezenen Heiland, Die gezegd heeft„Gaat dan henen, onderwijst alle volken". Als onze meisjes dus met het busje wekelijks rondgaan, staan zij in dienst van Koning Jezus. Zij doen dit ook graag. En dit is ook weer het mooie er van, dat, waar alzoo die inzame ling plaats had, die wijken het meeste opbrengen. Vooral in onze dagen moeten wij door middel van het kleine de Zending steunen. En het blijkt steeds meer, dat de Heere ook dit werk zegenen wil. Door de goede zorgen van Mevrouw Post kregen onze meisjes eenige versnaperingen. En de meisjes zelf zorgden door voordrachten en samenspraken er voor, dat deze middag weer tot een onvergetelijke is geworden. 't Spreekt als van zelf, dat onze jeugdigen door zang en orgelspel zich lieten hooren. Nu, vriendinnetjes, doet ook dit jaar weer Uw best en zoo de de Heere wil ontmoeten wij el kander weer, zoo wij hopen, het volgende jaar. Een vriend der Zending. Ds. Joh. S. Langen, predikant bij de Geref. Kerk van Waarder (bij Woerden), heeft aan genoemde Classis een verzoek tot emeritaat ge richt. Ds. Joh. S. Langen werd candidaat in 1892, deed 19 Juni 1892 zijn intrede te Olde- broek, diende vervolgens de Kerken van Tien hoven en Gouda en sinds 7 Maart 1920 de Kerk van Waarder. Cand. D. K. Wielenga werd Zondagmor gen door zijn vader, Ds. J. D. Wielenga van Franeker bevestigd als predikant van de Geref. Kerk te Bellingwoude, met een predikatie over Spr. 27 23b. Aan de handoplegging werd mede deelgenomen door den consulent, Ds. J. D. Heer- sink van Oude-Pekela. In denzelfden dienst deed Ds. D. K. Wielenga zijn intrede, sprekende over Spr. 8 3436. Toespraken over en weer volg den. Toegezongen werden Ps. 1343 en Ps. 132 6. 's Middags hadden bevestiging en intrede beide weer in een dienst, plaats te Nieuwe Schans. De consulent Ds. J. A. Berghuis van Winscho ten was mede aanwezig. Toespraken volgden. Toegezongen werden Ps. 121 4 en 134 3. Emeritaat. De classis Gouda heeft de vorige week eervol emeritaat verleend aan Ds. J. v. d. Sluis, pred. te Ouderkerk a. d. IJssel. Ds. v. d. Sluis, die in 1862 werd geboren, aan vaardde het predikambt in 1899 te Stroobos, en diende voorts de kerken van Andijk (1894 1901), Varsseveld (1901'19), Genderen (1919 '23) en Ouderkerk a. d. IJsel (1923'32). De classis 's-Gravenhage heeft deze week eervol emeritaat verleend aan Ds. C. J. van Binsbergen te Loosduinen en Ds. D. Ringnalda te 's-Gravenhage-Oost, beiden na 40-jarigen diensttijd. Ds. Van Binsbergen diende de Ker ken van Enschedé (1892'95) en Loosduinen (18951932); Ds. Ringnalda de Kerken van Ijlst (1892—*95), Oudshoorn (1895—'98), Schie dam (18981905) en 's-Gravenhage (1905 1932). De Kerstgroet. De Kerstgroet onzer Koningin is in het bui tenland o.a. vooral in Roomsch-Katholieke bla den met groote sympathie vermeld en afgedrukt. Zoo gaf het Vaticaansche blad de „Osservatore Romano" van 12 Jan. den volledigen Kerstgroet onder den titel „Un affettuoso e pio radiomas- sagio della regina 'dOlanda ai suoi sud diti" (een hartelijke en vrome radioboodschap van de Koningin van Holland aan haar onderdanen). Men verhaalt, dat de Boschjesmannen, als zij bekeerd zijn, zich een boschje uitzoeken, waar zij ongestoord bidden kunnen. Om die plek ge makkelijker te bereiken, maken zij er, ieder voor zich, een voetpad naar toe. Wanneer nu één hunner in het bidden verflauwt, en de anderen dit merken aan het gras, dat er op groeit, want zij geven acht op elkander dan waarschuwen zij hem door te zeggen „Broeder, er groeit gras op uw voetpad". De ander begrijpt hem dan wel. Bij preeklezen doet zich dan ook wel eens de vraag voor, of dit moet gebeuren van den HOOFDSTUK II. Evert van der Walle. „Waarom krijg ik dan ook mijn zin niet? Dat gezeur altijd Als ik nu toch een hekel aan de visscherij heb en naar zee wil, waarom vindt u dat dan niet goed Met een misnoegden trek op het gelaat schoof Evert van der Walle op de houten zitting van den stoel in het karig gemeubileerd vertrek heen en weer. Het was Zaterdagmiddag. Den vorigen avond waren de visschers binnengeloopen na eenige dagen buiten te hebben vertoefd, zonder even wel veel te vangen. Dien morgen waren de schepen gereinigd en de netten nagezien, om de volgende week weer gereed te zijn voor de vaart. Vader Van der Walle had de haven opge zocht, om een praatje met de visschers te ma ken, maar Evert, die toch al niet best te spre ken was, was thuisgebleven in een landerige stemming, een stemming, die zijn moeder natuur lijk zeer goed opmerkte en die haar tenslotte deed vragen, wat er nu eigenlijk aan schorte. Zij vroeg het met een bevend hart. Want het antwoord wist zij feitelijk reeds. Evert was een beste, brave jongen, maar hij had nu eenmaal niet het gelijkmatige karakter van zijn vader, die zich zeer wel vinden kon in zijn sober, eenvou dig visschersbestaan. Neen, Evert was uit ander hout gesneden. Zij kon niet begrijpen, waar de jongen het van daan had, maar 't was een feit, dat hij een af schuw had van het visschersleven en haakte naar avonturen op de groote zeeën. (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1932 | | pagina 2