Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. No. 7. Vrijdag 12 Februari 1932. 46e Jaargang. UIT HET WOORD. DADERS DES WOORDS, ZEEUWSCHE KERKBODE. REDACTIE: Ds. A. C. HE IJ TE KOUDEKERKE en Ds. D. SCHEELE TE MIDDELBURG. MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, J. VAN LONKHUIJZEN, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling ƒ2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke, reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE: FIRMA LITTOOIJ G OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ G OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280. DRIEËRLEI NACHT. „En het was nacht." Johannes 13 30b. De nacht is de tijd, die er verloopt tusschen ondergang en opkomst der zon. Maar de Heilige Schrift kent ook de figuur lijke beteekenis van het begrip „nacht", n.l. de tijd van de werking der geestelijke en zedelijke duisternis. Toen Judas de bete genomen had, was het nacht. Nacht in letterlijken zin. Nacht ook in figuurlijke beteekenis. Johannes 13 2130 spreekt mij op aangrij pende wijze over het lijden van mijn Heiland in de aanwijzing van den verrader. Het thema van deze donkere pericoop is ge formuleerd in de slotwoorden„En het was nacht". Met stille huivering lees ik hier hoe Jezus voorzegt dat Judas Hem zal verraden. Nu kom ik toe aan die laatste woorden. Hun letterlijke beteekenis vervaagt voor mijn zielsoog en ik fluister Ja dat is hier het heer- schen van den nacht. De nacht van het kwaad... in Judas. De nacht der verlatenheid... in Jezus. De nacht van het raadsel... in de jongeren. Drieërlei nacht...! In de Paaschzaal komt bij Judas tot uiting wat er reeds lang tevoren in hem lag de nacht van het kwaad. Hebzucht was de donkere schaduw, waarin zijn leven zou ondergaan. Judas, gij kunt niet God dienen èn den Mam mon, want geldgierigheid is afgodendienst, dus de wortel van alle kwaad, doovend, doodend elke betere opwelling. Daarom hebt gij die goe de Maria van Bethanië zoo hard en ongevoelig opzij gestooten. Daarom hield gij tenslotte maar één allesbe- heerschende hartstocht over en in dien nacht der ziel kan nog maar één klank uw oor tref fen de klank der dertig zilverlingen...! En dan... naast de geldzucht woekert de eer zucht. De vleeschelijke Messiasverwachting werd niet vervuld. Er gebeurde niets. Toen ging Judas twijfelen en uit de teleur stelling werd de wrok geboren. Toen drong Satan in zijn ziel en er was geen redden meer aan. Rijp werd de daad van het duister verraad. Judas betrad de Paaschzaal. Toen voer Satan in zijn ziel... en het was nacht Nacht... tot in den afgrond van den akker des bloeds. Nacht... vol weening en knersing der tanden. Eeuwige nacht. O God, er is maar één verrader geweest 'n Judas-als-zoodanig kan ik niet worden. Maar... ik ben gedoopt en deed belijdenis. Ik kwam met Jezus in aanraking. Ik ben een Verbondskind. Ik hoor het Woord van Jezus, eet Zijn brood, drink Zijn beker. En innerlijk.Kan ik de zelfverloochening der kruisprediking wel dragen Kan ik wel strijden tegen mijn persoonlijke hoofdzonden, die mijn leven dreigen te vernietigen als 'n opening in een dijk bij watersnood...? Ben ik er wel da delijk bij om telkens elke opening te stoppen V Judas wilde niet tegen zijn boezemzonden strijden. Toen golfde het water naar binnen met on stuimige kracht. En het werd nacht... zwarte, eeuwige nacht...! Als ik niet breek met mijn zonden, dan staat die dijkbreuk ook mij te wachten. Heere, behoed ons, opdat wij niet vergaan In Johannes 13 zie ik ook den nacht der ver latenheid in Jezus» De ziel van mijn Heiland werd ontroerd (vs. 21), toen Hij betuigde: „Voorwaar, voorwaar zeg Ik u dat één van ulieden Mij zal verraden". Jezus was mensch, evenals wij menschen zijn. Hij kon lijden en verzocht worden als wij. Zijn oog fonkelde niet van toorn, maar Zijn lippen trilden van groote droefheid „Eén van ulieden zal Mij... verraden". Het verraad is 'n apart element in Jezus' lij den geweest. Uit den duisteren nacht der zonde zijn alle machten der hel in de kus van den verrader op mijn Heiland losgebroken. En zoo zie ik reeds in de Paaschzaal, waar Jezus Zijn „ontroering" niet bedwingen kan den Vorst des levens in den nacht des doods. Toen de Satan in Judas voer en Jezus daarbij zat, begon het lijden dat den Man van Smarten op Golgotha de angstkreet der verlatenheid ont lokte „Eloï, Eloï, Lama Sabachtani O, mijn Heiland, omdat ik gevangen was in den nacht der zonde, hebt Gij vrijwillig de Sa tanische boosheid tegen U laten woeden. Nu behoef ik niet meer te huiveren voor den zwarten nacht des doods. „Gij hebt in onzen nacht „Het Licht des heils gebracht Ten laatste de nacht van het raadsel in de jongeren. Deze nacht heerscht in vs. 22 „De discipelen zagen op elkander, twijfelde..." Zij tastten volkomen in het donker. Zij hadden heel geen vermoeden van Judas' duistere plannen. En wat Jezus tot den man uit Karioth zeide, begrepen zij ook allerminst. Voorts... waarom die voetwassching...? Waarom die weemoed in Jezus' stem...? Waarom die droefheid in het oog van hun Meester...? Waarom... die angst... ja, die verschrikking... op Zijn gelaat...? Het was hun een raadsel. Er broeide iets. Maar... wat...? Zoo trekken zij zich terug in den nacht van droefgeestig zwijgen en sombere overleggingen: „Ben... ik... het...?" In dezen nacht konden zij niet peilen het duis ter van Judas' hart. En zij zelve...? Ik leer hier dat op het terrein der zonde alles mogelijk is dat ik mij op alles voorbereid moet houden. Menschen zijn tot alles in staat. Ook mijn eigen hart moet ik zien met zijn donkere raadselen van onbegrepen diepten, waaruit allerlei kwaad mij bedreigt. Ken ik mijzelf door en door Val ik mijzelf niet telkens tegen Heere, geef mij dat ik in den nacht van zoo menig zonde-raadsel ook in mijn eigen leven mag vluchten tot den heiligen Jezus Het was nacht voor de jongeren. Maar zij hadden nog één steun, één lichtpunt: Jezus-Zelf Zoolang Hij maar bij hen bleef...! O, Heiland, blijf bij mij Dan zal de Booze niet over mij heerschen, want Gij hebt den nacht van Gods gramschap overwonnen ook voor mij Gij zijt heengebroken door den nacht van ver raad, verlatenheid en dood om mijnentwil. Dat voert mij uit den nacht van zonde, raad sel en twijfel. Dies zal ik voor Uw oogen steeds wandelen in vroolijk levenslichtin de lichtende Paasch zaal van het Huis des Vaders. Aldaar zal geen nacht zijn. Middelburg. D. RINGNALDA Jr. NOG EENS ONZE KERKELIJKE PERS IN ZEELAND. Van den heer J. J. Boon te Bergen op Zoom ontvingen we een schrijven, in antwoord op wat wij de vorige week onder hetzelfde opschrift, als hierboven, schreven. Gaarne verleenen we daaraan plaats omdat het ons de gelegenheid biedt, wat we toen beweerden, nog nader te bevestigen. Bergen op Zoom, 8 Februari 1932. Aan de Redactie van de Zeeuwsche Kerkbode. Hooggeachte Redactie, Mag ik voor het onderstaande beleefd plaats verzoeken in Uw blad Dank zij het feit, dat ik nog steeds geabon neerd ben op de Zeeuwsche Kerkbode, kon ik ook kennis nemen van hetgeen de Redactie meende te moeten publiceeren naar aanleiding van een gedeelte van een door mij geschreven artikel in het Bergen op Zoomsch Kerkblad. Deze publicatie verwonderde mij wel. Vooral omdat ik aan den Redacteur Ds. A. C. Heij per particulier schrijven, daarnaar gevraagd, alle in lichtingen had verstrekt. Het blijkt nu, dat hij het door mij geleverde kruit gebruikt om mijzelf neer te leggen, zoo mogelijk. Jammer vind ik, dat de Redactie, nu zij meende een gedeelte van mijn artikel te moeten bestrijden en deze be strijding den lezers van de Zeeuwsche Kerkbode te moeten voorleggen, niet het geheele artikel even over nam. De beoordeeling waarover het eigenlijk ging was dan gemakkelijker en ook eerlijker mogelijk geweest. Hoe het zij, ik meen thans niet beter te kun nen doen dan aan de lezers hier letterlijk voor te leggen het antwoord dat ons op onze vraag destijds is gezonden. Dat deze vraag gesteld werd aan de Uigevers kwam, gelijk wij toen ook hen schreven, doordat ons het adres van de Pers- vereeniging niet bekend was en de Uitgevers het best over exploitatie-aangelegenheden kon den inlichten. Dit antwoord dan luidde bij schrijven van 12 Mei 1925 „In antwoord op Uwe missive d.d. gisteren het volgende Een inlegvelletje in de Zeeuwsche Kerkbode zal vele bezwaren met zich brengen. Pas 14 dagen geleden is het vergadering van de Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode geweest, dus duurt dit weer 'n jaar. Die heeft daarover te beslissen het Bestuur zal dit niet willen doen (vet gedrukte van mij). In ieder geval staat vast, dat de kosten niet ge dekt zijn door 75 nieuwe abonné's. Wij advi- seeren U een zelfstandig blaadje uit te geven." Het verdere van dat schrijven liep over de kosten van zulk een blaadje. Ik laat thans aan het nuchtere oordeel Uwer lezers over te beslissen, of dit antwoord alleen een advies bevat. Was ons apart optreden na dit antwoord niet ten volle verklaarbaar U dankend voor de opname, Hoogachtend, Uw dw„ J. J. BOON. Antwoord. De heer Boon kent zichzelven wel een heel mooie en ons een heel leelijke rol toe, wanneer hij zichzelven voorstelt als de leveran cier van het kruit, waarmee wij dan zouden ge poogd hebben hem neer te leggen. Maar nog afgezien daarvan, dat in deze dagen van de ont- wapenings-conferentie deze beeldspraak minder gepast kan schrijven, moeten we het daarin ver vatte beweren ook tegenspreken. De inlichtingen door hem ons welwillend ver strekt gaven ons aanleiding op nadere informatie uit te gaan bij onze drukkers. En toen ons bleek, dat hun meedeelingen zakelijk overeenstemden met die van den heer Boon, hebben we die met hun medeweten de vorige week in de Kerkbode gepubliceerd. En op grond daarvan gezegd, dat de leiding van de Zeeuwsche Kerk bode hier geen schuld treft omdat zij van deze zaak geheel onkundig bleef. Wat de heer Boon nu uit de correspondentie met de drukkers of hij dit met hun toestem ming gedaan heeft, blijkt niet meedeelt, komt ons beweren bevestigen. Ieder kan nu daarin zien, dat in die correspondentie de drukkers hun particuliere oordeel gaven en schreven onder eigen verantwoordelijkheid. Dat blijkt al heel duidelijk uit den door den heer Boon vet gedrukte zin het Bestuur zal dit niet willen doen. Niethet Bestuur wil dit niet doen. Zoo hadden de drukkers kunnen schrij ven, wanneer zij het oordeel van het Bestuur hadden gevraagd en wanneer dit in dien zin een beslissing had genomen. Zoo konden ze echter niet schrijven en schreven ze dan ook niet, maar: „het Bestuur zal dit niet willen doen", wat dat zeggen wilhet bestuur zal naar ons oordeel dit niet willen doen. In Bergen op Zoom kon men dus uit dat antwoord weten, dat het Be stuur daarover niet had gehandeld. Maar dan mocht men ook niet schrijven, dat de leiding van de Zeeuwsche Kerkbode het verzoek van Ber gen op Zoom afwees. Wanneer de heer Boon geschreven had, dat de drukkers van de Zeeuw sche Kerkbode de zaak hadden afgewezen als naar hun oordeel niet uitvoerbaar, dan zou zijn meedeeling geheel overeenkomstig de waarheid zijn geweest en dan zouden we hem niet be streden hebben. En wanneer men in Bergen op Zoom het advies van de drukkers wilde vol gen, dan was men daarin volkomen vrij, maar, alweer, dan stond de leiding van de Zeeuwsche Kerkbode hier buiten. Had men in Bergen op Zoom willen weten wat het oordeel was van hen, die de Zeeuwsche Kerkbode vertegenwoordigen, dan had men te rug moeten schrijven aan de drukkers nu we ten wij wel uw oordeel, maar nog niet dat van de Persvereeniging, en daarom vragen wij Uw bemiddeling om alsnog het oordeel van de Zeeuwsche Kerkbode te mogen vernemen. Maar dat deed men niet. Men mag aan de leiding van de Zeeuwsche Kerkbode dus geen verwijten doen over dingen, waarvan die leiding totaal onkundig was. Elk, die nuchter het schrijven van den heer Boon leest, zal ons dit nu zeker moeten toestemmen. Daar de heer Boon abonné is en dus de Kerk bode, waarin zijn artikel besproken werd in han den kreeg, werd niet noodig gekeurd hem een eztra nummer te zenden. REDACTIE. ONZE GESCHIEDENIS. XVII. Geloofsopenbaring. Ondanks de vervolging en de diep te betreu ren onderlinge twisten groeiden de gemeenten natuurlijk sloot men zich alleen aan, wanneer men er krachtig van overtuigd was, dat de weg der scheiding 's Heeren weg was. En dit is van de allergrootste beteekenis geweest voor de kerk. Was anders het gevaar niet denkbeeldig, dat velen zich bij haar zouden voegen om aller lei bijkomstige redenen, de vervolging hield de zulken van verre en zoo kon de kerk zich ook krachtig ontwikkelen. Hoe moeilijk het toen was er voor uit te komen bij de „zooge naamde Afgescheidenen" te behooren leert ons de geschiedenis. Voor moeilijkheden, zelfs in het huiselijk leven, kwam men te staan, die men alleen kan aanvaarden door het geloof. Een staaltje zij u bij dezen meegedeeld, om iets van de verhoudingen uit die dagen u te teekenen. In Groningen woonde iemand, die een vrouw had, waarvan bekend was, dat zij den Heere vreesde. Uit zijn eerste huwelijk had deze man reeds meerderjarige kinderen. En nu zei die man eens tot zijn echtgenoote „vrouw", indien gij de bijeenkomsten van die afgescheidenen be zoekt, laat ik mij rechterlijk van u scheiden. Wat hij zeide, was ten volle gemeend, want de gemeenschap met afgescheidenen in hun gods dienst, scheen in die dagen iemand te onteeren. Eenigen tijd later werd aan deze vrouw mede gedeeld, dat Ds. de Cock, ten huize van een der gemeenteleden, op den aanstaanden Zondag zou prediken. De vrouw gevoelde, dat zij den Heere en zijne waarheid verloochenen zou, in dien zij niet ging. Zij ging. Teruggekeerd in hare woning was de geheele familie, als naar gewoonte, bijeen. De vrouw bereidde zich op het allerergste voor. Toen zij gezeten was, wendde zich de man tot zijne kinderen en zeide: Kinderen, ik heb aan uwe moeder gezegd, als zij naar die bijeenkomsten gaat, dat ik mij van haar laat scheiden. Zij is gegaan maar nu heeft zij het bewijs gegeven, dat zij haren God vreest. Betere vrouw kan ik niet hebben. En tot haar zeide hij, gij kunt niet slechts daar heengaan, maar ook die menschen in onze woning ontvan gen. Alleen begeer ik, dat zij mij niet aanspreken. Die op den Heere vertrouwt, komt niet be schaamd uit, dit leert ons deze gebeurtenis. Het beslist uitkomen voor zijn dienst eischt achting en is onder 's Heeren leiding dikwijls tot zegen. Al het geschipper, zoo dikwijls ook in het huwelijksleven gezien met betrekking tot het ker kelijk leven, is tot groote schade van beide par tijen. De moeilijkheden mag men meenen te ontloopen, zij blijven toch, maar wie ze aan durft in Gods kracht zal Zijn steun niet missen. Dat is de kracht geweest in die dagen en het zal onze kracht moeten blijven, willen wij wan delen in den weg der vaderen, ziende op het gebod, blind in de toekomst. Krachtig werkte de

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1932 | | pagina 1