FEUILLETON* EVERT VAN DER WALLE. KERKNIEUWS. OFFICIEELE BERICHTEN. lerhoogsten is gezeten, die zal vernachten in de schaduw des Almachtigen. Gelukkig, wanneer er bij ons ook de rechte levenshouding mag zijn, waarin we door het ge loof betuigen ,,Ik zal tot den Heere zeggen Mijne toevlucht en mijn burg, mijn God op Wien ik vertrouw". HEIJ. BEANTWOORDING. Br. C. Polderman te Biggekerke vroeg de re dactie plaats voor een ingezonden stuk, dat vo rige week werd geplaatst. Hij verblijdde zich er over, dat br. Koster uit Valthermond eenige feiten uit het verleden heeft beschreven, waaraan hij vastknoopt de mede- deeling, dat de predikanten van dien tijd zoo sterk den nadruk legden op het leeren van den catechismus. Juist door het goede catechetisch onderwijs van dien tijd, werden rijke vruchten geplukt. Br. Polderman vergelijkt het heden bij het verleden. Die vergelijking valt niet ten gunste van het heden uit. Hij meent te moeten consta- teeren, dat men tegenwoordig niet meer zoo thuis is in Heilige Schrift en belijdenisschriften. Deze opmerking onderschrijven wij. Onze jonge menschen worden tegenwoordig overla den met cursussen op allerlei gebied. Geen avond blijft er bijna meer over voor rustig onderzoek. Hoe menigmaal komt door al lerlei samenkomsten zelf het uur voor cateche tisch onderwijs in het gedrang. Dat uur kan men desnoods missen, maar voor een cursus, voor huiswerk kan niet één uur af. Gelijk wij daarop al eens meer wezen, hier ligt een taak voor de ouders. Indien de ouders niet meewerken, wordt men met machteloosheid geslagen en o zoo spoedig merkt men, of de gewenschte medewerking er is. Vele ouders onderzoeken zelf niet meer velen zijn in onze dagen tevreden met courant, tijd schrift, maar van zelfstudie komt niets. Als wij eens onderzochten, door hoevelen werken van onze bekendste schrijvers worden gelezen, zou den wij ontsteld zijn door het verkregen resul taat. Zij zijn er, die onderzoeken, maar te weinig. Dit alles moet leiden tot een oppervlakkig leven. Het is toch onbetwistbaar zeker, dat weinig wordt gesproken over den dienst des Heeren, over den rijkdom Zijner genade het leven schijnt alle krachten op te eischen. Met dogmatiek moet men niet al te veel aankomen, alsof deze zou kunnen gemist worden. Dogmatische kennis, gepaard gaande met teer geestelijk leven, maakt sterke mannen en vrou wen in den levensstrijd, daarom bleven onze vaderen ook pal staan, toen het ging om de heiligheden des Heeren. De gemaakte opmerking zullen de predikan ten gaarne ter harte nemen. De kerkvisitatie liet zien, dat in alle gemeenten de catechismus werd behandeld de schrijver houde zich er van verzekerd, dat getracht wordt onze jeugd dog matische kennis bij te brengen. De gemeente moet deze bezitten, zal er van toename in ken nis in geloof sprake zijn. Het gevaar is er in onze dagen door de veel heid, welke zich aandient, van alles wat te we ten en niets goed. Hierover klaagt men ook in onderwijskringen. Ook op kerkelijk terrein is die invloed merk baar, daarom noodzakelijk bij onze catechisan ten de heerlijkheid te laten zien van de leer der waarheid. Hoe eerder men dan ook de ca techisatielessen bijwoont, hoe beter. Men hoort over de leer spreken, al wordt het nog niet ver staan, doch later is 't te behandelen leerstuk niet meer geheel vreemd, zoodat voortgebouwd kan worden. Een herinnering aan het verleden, gelijk de schrijver doet in zijn ingezonden stuk, kan geen kwaad, maar ook toen zullen niet alle menschen goed gefundeerd zijn geweest in de leer der apostelen. Wat de vragen betreftvoor samenspraken gevoelt de redactie niet veel. Zij zijn uit den tijd, maar bovendien moet zulk werk aan iemand toevertrouwd worden, die meester is op ölle wa penen. Het gevaar is niet denkbeeldig, dat bij de behandeling van geestelijke zaken, men te veel eigen meening laat hooren zulke voor beelden zijn er genoeg aan te wijzen. Wij denken hierbij aan de opmerking van Ds. Douma uit Arnhem op een Zeeuwsche ouder lingenconferentie, zoek uw feuilletons uit onze geschiedenis wat hebben wij een pracht ma- (VAN EEN ZEEUWSCHEN JONGELING IN DE ZEVENTIENDE EEUW) DOOR H. KINGMANS II. Want de oude zeerob en de jonge Evert wa ren dikke vrienden. Het gebeurde vaak, als de visschers binnen waren, dat de jongen den licht - wachter naar zijn huisje vergezelde en er uren bleef praten of eigenlijk luisteren. De oude ver telde wel. Hij was er onuitputtelijk in. En als hij Evert niet drong, naar huis te gaan, zou de jongen den ganschen nacht wel blijven. Her haalde malen moest de lichtwachter hem aan manen, om toch naar huis te gaan. En eindelijk ging de jongen dan. Met het hoofd vol gedach ten en overleggingen. Als de oude had geweten, wat Evert zoo al dacht, hij zou er van geschrok ken zijn Echter zoo heel vaak kwam de jonge vis- scher niet, want vier, vijf volle dagen van de week was hij op den botter van zijn vader, die zwalkte op de Oosterschelde, om visch te van gen, welke visch dan in Zierikzee werd ver kocht, tenminste wanneer de vangst niet al te groot was. Was dit laatste het geval, dan kon er vrijwel vast op gerekend worden, dat ook de andere visschers tevreden waren over wat zij vingen. Zulk een hoeveelheid visch kon op I teriaal in de historie van Afscheiding en Dole antie. Ons volk moet kennen zijn historie, waarmee het kerkelijk leven zal gebaat worden. Een vragenbus zou te veel plaats innemen, doch ieder lezer kan immers aan de redactie verzoeken over een bepaald onderwerp te schrij ven van een of andere mededeeling zal goede nota worden genomen. Natuurlijk mogen mee levende broeders en zusters ook artikelen schrij ven, alleen de redactie behoudt zich het recht voor van plaatsing. Wat maar eenige mate kan dienen tot bloei van onze Kerkbode, is ons wel kom, daarom werkt allen daaraan mee, niet al leen overgelaten aan de predikanten. Alle gaven moeten tot ontplooiing komen. ONZE GESCHIEDENIS. XVI. De Kerk vervolgd. Bijna 5 jaar lang heeft de regeering zulk een houding tegen de Afgescheidenen aangenomen, daarin gesteund door het grootste deel van het volk. Hoe ook onderscheiden en gescheiden, een was men in het optreden tegen degenen, die wilden leven overeenkomstig Gods Woord in het kerkelijk leven. Mocht er een enkele ge vonden worden, die aan deze verdrukking niet kon of wilde meedoen, velen stonden klaar om de plaats van zulk een in te nemen en met ijver de koninklijke besluiten te doen eerbiedigen. De samenkomsten, waar toch niets onwettigs geschiedde, werden verstoord hulp van dragon ders en soldaten werd ingeroepen, om weerlooze mannen, vrouwen en kinderen uiteen te jagen. Zware lasten werden den broeders opgelegd door inkwartiering, zoodat zij zelfs niet vrij wa ren om God in hun woning naar den eisch van zijn Woord te dienen. De rechterlijke macht stond geheel aan de zijde der regeering en de artikelen der grondwet werden steeds verklaard ten nadeele van de Afgescheidenen, immers al leen de kerkgenootschappen, die door de regee ring erkend werden, hadden het recht van vrije godsdienstoefening en aanspraak op de voor rechten, die de staat verleende. Alles hing dus af van deze erkenning. Of nu het bestaan van zulk een bestaand kerkgenootschap onwettig was, achtte men van minder belang. De schit terende pleidooien van den jongen advocaat Mr. Anne Maurits Cornelis van Hall mochten niet baten de uitspraken van de rechtbanken van Amsterdam en Heerenveen vonden geen bijval. De algemeene rechtspraak stond tegenover de Afgescheidenen. Den leeraren, die het waagden te prediken werden, behalve de onkosten der procedure, steeds de hoogste boeten opgelegd, maar ook de ouderlingen, diakenen en de bewoner van het huis, waar de godsdienstoefening werd gehou den, moesten daarvoor boete betalen. Dienten gevolge kwam men samen op afgelegene plaat sen, om de vervolging te ontkomen. Echter wist men steeds weer hen te treffen, die beschouwd werden, als overtreders van de landswetten en zoo meende men „dit kwaad" te overwinnen. Maar wat uit God was, kon ondanks alle te genstand niet vernietigd worden, wat men per soonlijk niet kon betalen, deed men gemeen schappelijk, de onderlinge liefde verrichte won deren, wat echter niet verhinderde dat velen van de Afgescheidenen naar de gevange nis werden geleid om daar hun straftijd uit te zitten. Schrikkelijk is er in die dagen door de overheid, in strijd met alle rechtsgevoel, te gen de trouwste burgers, wier eenige zonde het was, den Heere naar Zijn Woord te dienen, gezondigd. Klachten, adressen aan Koning en Staten-Generaal gezonden, richtten niets uit. Het scheen of overheid en volk met blindheid waren geslagen. Men kon onze vaderen van 1834 niet met rust laten en elke daad van ge weld, onderdrukking, spot was den vijand wel kom. Diep was Nederland, waar de vrijheid voor godsdienst was bevochten, gezonken, maar ook hier zou de verdrukking der broederen het zaad der kerk zijn. Wat evenwel boven alles te betreuren was in dien ernstigen en moeitevollen tijd, was de openbaring van geschillen in eigen boezem. Men was het niet eens over den kinderdoop, ker kenorde, uitoefening van tucht, aanstelling van leeraren en andere soms bijkomstige dingen. Er was verdeeldheid en scheuring dreigde. Op de Synode van 1840, te Amsterdam ge houden, werd zelfs Ds. Scholte geschorst. Gode zij dank, de Heere, liet, ondanks het vele zon dige in de onderlinge verhouding, het werk zijner handen niet varen. Een belangrijk besluit nam deze synode met het oog op de kerkregeering. Alle gemaakte kerkenordeningen werden op zij gezet en die van 1618 en 1619 aanvaard. Ook werd op deze vergadering, de verhouding van de uitgeleide gemeenten tot den staat bespro ken, waarin door de aanvraag van de gemeente van Utrecht een verandering was gekomen. Deze gemeente had, in December 1838, een adres en reglement door haar Leeraar Ds. H. P. Scholte opgesteld, zonder dat de andere gemeenten er mee in kennis waren gesteld, goedgekeurd. In dit adres werd, met bijvoeging van het regle ment, aan den Koning rechtspersoonlijkheid ge vraagd. Nader werd verklaard, dat men afzag van alle goederen, rechten van het Nederlandsch Hervormd of eenig ander Kerkgenootschap, dat men voor eigen onderhoud zou zorgen en nooit eenige aanspraak zou maken op toelagen uit 's rijksschatkist. Dit reglement werd na eenige wijzigingen, door den Koning goedgekeurd, zoo dat de gemeente van Utrecht vrij kon samen komen en bestuurd werd volgens de bepalingen van bovengenoemd reglement. Natuurlijk gaf dit een schok in vele gemeenten. Enkele kerken volgden het voorbeeld van Utrecht, om van de vervolging vrij te zijn, andere gevoelden zich bezwaard. Hoe noode de regeering het verzoek van Utrecht had toegestaan, blijkt wel hieruit, dat onderscheidene gemeenten, die Utrecht wa ren gevolgd, geen vrijheid konden verkrijgen, tel kens waren er nieuwe bezwaren en de vervol ging ging voort. Nu was echter voor de buitenwereld aan het recht voldaan en men hoopte door verdere te genwerking, waaruit misschien ook zou volgen verdeeldheid onder de uitgetredenen, deze be weging den kop in te drukken. Maar Koning Willem's afstand van de regee ring bracht een algeheele ommekeer teweeg. Zijn opvolger Willem II wilde het leger niet gebrui ken om de Afgescheidenen te vervolgen en de koninklijke besluiten van 1836 werden gewijzigd en in 1852 werden deze bepalingen geheel inge trokken, zoodat zij met andere Kerkgenootschap pen werden gelijk gesteld, totdat eindelijk in 1870, zij ook in betrekking tot den staat werden erkend. De Christelijke Gereformeerde Kerk in Nederland kon zich nu vrij en ongestoord ont wikkelen. Zij verkreeg in 1870, wat zij in 1836 had gevraagd. Middelburg. D. SCHEELE. TWEETAL TE Giessen Oud- en Nieuwkerk Cand. J. H. Mulder te Leeuwarden. Cand. A. W. Wymenga te Amsterdam. BEROEPEN TE Giessen Oud- en Nieuwkerk J. H. Mulder te Leeuwarden. Oosternijkerk (Fr.): J. H. Mulder te Leeuwarden Vrijhoeve-'s Grevelduin-Capelle Cand. P. K. Keizer te Heerenveen. Oudshoorn (gem. Alphen a.d. Rijn): J. Attema te Wolvega. Zweeloo (Dr.): Cand. N. van Haeringen te Dedemsvaart. Jubilea. Ds. J. Koelewijn, Geref. predi kant te Berkel en Rodenrijs zal 17 Febr. e.k. 25 jaar het ambt van dienaar des Woords heb ben bekleed. Zijn eerste gemeente was Kruinin- gen, waar hij werkzaam was tot 12 Nov. 1911. N. Lekkerland 1911-1914; Dedemsvaart 1914- 1923. Ds. C. H. Ph. Krohne, te Groningen, em.-predikant van de Geref. Kerk te Zoutkamp, zal morgen den dag kunnen gedenken waarop hij voor 45 jaar zijn ambtelijken arbeid aan vaardde. Ds. Krohne werd geboren den 3en Augustus 1850 en ontving zijn opleiding aan de Theol. School te Kampen, waar hij in 1886 zijn studiën voltooide. Den 3en Febr. van het vol gende jaar deed hij zijn intrede te Hoek van Holland, welke gemeente hij diende tot 4 Oc tober 1831 toen hij zijn arbeid voortzette te Zoutkamp, waar hij werkzaam was tot zijn eme ritaat, dat inging 1 Mei 1921. Hij vestigde zich toen te Groningen, waar hij eenige jaren de gees telijke verzorger was van zieken in het Acad. Ziekenhuis. De Classis Woerden. Ds. D. Nauta, predikant te Woubrugge en redacteur van de „Rijnlandsche (Geref.) Kerk bode", klaagt in zijn orgaan over de wijze, waarop de moeiten dezer classis, welke Dr. Ubbink te schorsen had, in de pers besproken zijn. Vooreerst is er het geval Ds. R. J. van der Weerd te Leimuiden. Men gaf in de pers den indruk, dat Ds. V. d. W. medestander van Dr. Ubbink zou zijn. „Met voorkennis en toestem ming van Ds. Van der Weerd verklaart Ds. Nauta., dat Ds. v. d. W. wél tegen het schor singsbesluit stemde, doch dat dit uitsluitend ge schiedde om formeele redenen, dat hij zich ech ter geenszins met de gevoelens van Dr. Ubbink kan vereenigen. Dit verheugt ons En dan klaagt Ds. Nauta over de rechtsche dagbladpers, welke soms naar zijn oordeel wil lekeurige stukken opnam en weigerde. Een be paald dagblad wordt hierbij door hem genoemd. Ds. Nauta oordeelt, dat in het publiek een „eenigermate eenzijdige voorlichting" werd ge geven. Waarom geeft men ook den voorkeur niet aan de kerkelijke pers, die altijd bij de dagblad pers „Leentje-buur" moet spelen Wie de briefschrijver was. Vorige week werd er melding van gemaakt, dat Prof. Dr. J. du Plessis in Zuid-Afrika, die afwijkt in zijn Schriftbeschouwing, door de bur gerlijke rechtbank is vrijgesproken. Deze professor heeft indertijd in zijn „Zoek licht" een brief gepubliceerd van een Gerefor meerd dominé uit Nederland, die schreef, dat wel 100 dominé s het met Dr. Geelkerken eens waren. De naam van den briefschrijver werd niet genoemd. Deze brief heeft heel wat stof opgejaagd en was oorzaak van veel verdachtmaking. Prof. Dr. H. H. Kuyper schrijft thans in „De Heraut" „Over de vraag, wie de schrijver was van den brief uit Holland, dien Prof. du Plessis in het „Zoeklicht" publiceerde zonder den naam van den schrijver te noemen, behoeft dan ook thans wel geen twijfel meer te bestaan. Dr. Ubbink zelf zal dit geen oogenblik ontken nen, al weigerde hij destijds dit te doen, omdat deze brief zonder zijn weten of toestemming gepubliceerd was. Waar deze brief in Zuid- Afrika veel gerucht maakte en de verdenking van den schrijver van dezen brief te zijn, ook op andere predikanten viel, is het beter den auteur van dien brief thans openlijk te noe men. De smet destijds op onze Kerken ge worpen, dat men een predikant, die zulke dingen leerde, ongemoeid liet, zal thans wel zijn afgewischt, en andere predikanten behoe ven nu niet meer verdacht te worden, dat zij op een dergelijke wijze hun sympathie met Prof. du Plessis hadden qeuit." K. B. s. Middelburg. In Januari werd gecollecteerd Kerkbussen 129.65, aflossing 146.74, Clas- sicale bijdragen 117.34, Jodenzending en Wo- nosobo samen 132.88. C. VAN DER KLEIJN, Boekhouder Geref. Kerk. De Kerkeraden der Gereformeerde Kerken in de Classis Middelburg worden verzocht op de a.s. Classicale vergadering te storten de eerste bijdrage voor de Hulpbehoevende Kerken voor 1932. Arnemuiden 25.Domburg 7.50 Ga- pinge ƒ10.Grijpskerke 27.50 Koudekerke 30.Meliskerke ƒ30.'Middelburg 137.50; O. en W. Souburg 40.Oostkapelle 20. Serooskerke 45.St. Laurens 20.Veere 22.50 Vlissingen 60.Vrouwenpolder 20.Westkapelle 5. J. LOUWERSE Wz. Gapinge, Februari 1932. Middelburg. Stadsevangelisatie. Namens de Centrale Commissie deel ik aan de gemeente mede le. dat de oprichting van een Evangelisatie zangkoor vrijwel haar beslag gekregen heeft. Degenen, die zich nog als lid willen opgeven, worden verzocht dit vóór 15 Februari a.s. te doen bij br. P. Korteknie, Molstraat. Elk lid Staten hadden twee schepen uitgerust, en de oude lichtwachter toen nog een jonge, on verschrokken borst was van de partij geweest. De tocht was jammerlijk mislukt. Ook met een tweeden tocht ging het mis. Maar dien had Kees niet medegemaakt. Na den eersten tocht had hij zijn bekomst van het ploeteren door het ijs, waar geen doorkomen aan was. Een jaar later werd een derde tocht onder nomen. Hij had de aanvoerders, Van Heems kerk en Willem Barendsz en De Rijp, goed ge kend. Maar hij had geen lust gehad, mee te gaan, hoewel het hem in Amsterdam de stad Amster dam had de beide schepen uitgerust wel aan geboden was. Vol moed waren de beide schepen vertrok ken, maar zij bereikten hun doel niet. Later ver nam hij, dat één der schepen op Nova Zembla had overwinterd. Dat hoorde hij eerst veel later. Want nadat de vaarders om de Noord vertrokken waren, was het plan gerijpt, om de Zuid, om Kaap de Goede Hoop, Indië te bereiken. En toen hij van dat voornemen hoorde, was Evertsen onmiddel lijk klaar geweestom de warme Zuid was te doen, dan had je tenminste niet in het poolijs te ploeteren Vóórdat echter die groote reizen gedaan wa ren, was hij nog éénmaal op de Geuzenvloot ge weest, die 't was een in der haast bijeenge raapt stelletje schepen en scheepjes van allerlei soort dienst had te doen, om de benarde Re publiek te redden. (Wordt vervolgd) de beide eilanden niet gebruikt worden, zoodat dan afzetgebied werd gezocht in het land van Ter Goes of op Walcheren, voornamelijk Mid delburg. In zulk een geval kwam het wel eens een en kele maal voor, dat Jacob van der Walle en zijn zoon des Vrijdagsavonds de haven van Zie rikzee niet binnenliepen, maar naar Middelburg trokken en daar ook wel eens den Zondag over bleven. Dit laatste was echter een hooge uitzondering. De regel was, dat des Zaterdagsmiddags alle visschers binnen waren, dus ook Evert. Zoo gauw hij kans zag, was hij dan op den licht toren. Het gebeurde wel eens, dat ook andere men schen uit Zierikzee of uit de omgeving een praat je met den ouden lichtwachter kwamen maken, als bijvoorbeeld meester Maartensz., die de jeugd te onderwijzen had, maar over het algemeen was de oude alleen met zijn gedachten. Hij had geen last van de eenzaamheid. Hij mij merde veel. Heel vaak kon hij droomerig over de Oosterschelde staren, als was er in hem nog heimwee naar de zee, die hij zooveel jaren had bevaren. 't Was merkwaardig, maar 't was een feit het gezicht op de landzijde kon hem niet beko ren, hoewel er voor den leek meer viel op te merken dan op zee, waar hier en daar een scheepje dreef of een groot schip passeerde. Het gezicht op zee was wel heel eentonig. Maar Evertsen vond het niet. „Je moet het zien", zeide hij altijd, „daar zit 'em de kneep' De zee is nooit gelijk. Eiken dag is zij anders." En als hem dan werd opgemerkt, dat het ge zicht op Zierikzee en op de omgeving toch ook eenig was, dan moest hij dat toegeven maar in zijn hart vond hij de zee ontzaggelijk veel mooier. Het behoefde niet te verwonderen. Als jongen van elf jaar was hij naar zee gegaan. Hij kon het aan land niet houden. En zijn vader, een echte Watergeus, die de verovering van Den Briel in 1572 had meegemaakt, had het goed ge vonden. Zoo was Kees Evertsen terecht gekomen op de handelsvloot, die meer en meer ging betee- kenen, ondanks den oorlog met Spanje of beter gezegd dank zij den oorlog met Spanje. De Geuzenvloot had zoo langzamerhand af gedaan, nadat in 1576 Zierikzee in handen der Spanjaarden was gevallen. Op deze zelfde Oosterschelde had de oude lichtwachter, als jongen van vijftien jaar, ge zwalkt met de Geuzenschepen van Louis de Boi- sot. De bedoeling was, te trachten, het belegerde Zierikzee te ontzetten. Maar het was niet gelukt. De stad was gevallen en mismoedig was de kra nige Louis de Boisot met zijn schepen wegge varen. Geleidelijk was de Geuzenvloot, die zoo goed als geen dienst meer behoefde te doen, verloo- pen. Vele Geuzen waren visschers geworden anderen, onder wie ook Kees Evertsen, hadden er de voorkeur aan gegeven, op de groote vaart te gaan. Zoo was hij meermalen in Portugal ge weest en in de Levant, terwijl het natuurlijk ge heel in de lijn van zijn avontuurlijk karakter lag, om deel te nemen aan den eersten tocht naar Indië ,om de Zuid. Aanvankelijk was de bedoeling geweest, te trachten Indië om de Noord te bereiken. De

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1932 | | pagina 2