Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. No. 6. Vrijdag 5 Februari 1932. 46e Jaargang. UIT HET WOORD. DADERS DES WOORDS. ZEEUWSCHE KERKBODE. REDACTIE: Ds. A. C. HE IJ TE KOUDEKERKE en Ds. D. SCHEELE TE MIDDELBURG» MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F» J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, J. VAN LONKHUIJZEN, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling ƒ2.—» Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE: FIRMA LITTOOIJ S OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advert en tien tol Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ 6 OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280. DE ZALVING VAN JEZUS DOOR MARIA. Maria dan, genomen hebbende een pond zalf van onvervalschten zeer kostelijken nardus, heeft de voeten van Jezus gezalfd, en met hare haren Zijne voeten afgedroogd en het huis werd vervuld van den reuk der zalf. Joh. 12:3—3. Gelijk de lente niet komt dan na de voor- jaarsstormen, alzoo geen opstanding dan na lij den en kruis. De stormen des levens zullen Jezus doen bezwijken, waarin echter de profetie lag van een nieuw leven. De graankorrel moet ster ven, zullen er vruchten zijn. Op het aanstaande Pascha zal het ware Paaschlam worden geslacht. De breuk tusschen Jezus en Israel's leidslieden was volkomen. Kajafas had het reeds uitgespro ken, beter dat er een verloren gaat, dan het geheele volk. Men wachtte op het geschikte oogenblik, maar het oogenblik zal er niet eerder zijn, dan door den Vader is bepaald dan geeft Jezus zich over om den last van den toorn Gods tegen de zonde te dragen en een eeuwige verlossing teweeg te brengen. Mogen schriftge leerden en overpriesters, het volk Hem straks verwerpen, er blijven er toch over, die Hem de liefde van hun hart zullen schenken. In Bethanië zijn dezulken. In Bethanië, waar Hij reeds zoo veel liefde had ondervonden, waar hij als 't ware een tehuis vond tijdens zijn omwandeling op aarde, zou Hem een laatste blijk van trouw en liefde worden bewezen, daar zal Hij voor Zijn begrafenis worden gezalfd. De namen van Zijn vrienden in Bethanië zijn welbekend, Lazarus, Maria en Martha. Jezus komt op Zijn reis naar Jeruzalem, wederom in het gezin van de dienen de Martha en luisterende Maria. Hoe Hij daar ontvangen wordt, laat zich gemakkelijk inden ken. Jezus was voor hen de levensvorst, het hunne is het Zijne, het kostbaarste is niet te groot, als het maar voor Jezus is. De vrienden zijn bijeen in het huis van Simon, den melaatsche, ook een volgeling van den Hei land. Daar wordt Jezus met Zijn discipelen ont vangen met de meeste hartelijkheid. Jezus is het middelpunt van dit uitgelezen gezelschap, slechts voor een geldt dit niet, voor den „zoon der ver derfenis". Hier zal blijken, dat Jezus voor de Zijnen is gekomen en dat de Zijnen Hem heb ben aangenomen. Maria, zij zal niet blijven de passieve vrouw, die zich enkel laat dienen door den Heiland ze zal niet altijd aan Jezus' voe ten terneer zitten, maar ook dienen wat Martha bij een andere gelegenheid van haar eischte, zal nu door haar gedaan worden. Maria zal dienen met de volle liefde van haar hart en daarin zal zij een profetes zijn. Misschien zat zij wederom aan Jezus voeten, en heerlijkheid in haar Hei land ziende, moet zij getuigen van haar liefde en belijden haar geloof in Hem, die door Israël wordt verworpen. Zij heeft een pond zalf ge nomen, van onvervalschte zeer kostelijke nar dus, heeft de voeten van Jezus gezalfd, en met haar haren Zijn voeten afgedroogd, en het huis werd vervuld met den reuk der zalf. Maria of fert en zij brengt, onder dien kostelijken, on vervalschten narduszalf, het zwaarste offer een gebroken hart en verslagen geest. Zij erkent daarmee, dat Jezus alleen haar hart kan vervul len en van haar zijde het Godswerk telkens wordt tegen gestaan, want in de dagen van haar smart over Lazarus' sterven, had zij gezien, hoe ook nog de macht van ongeloof in haar woon de. Waar de Heiland haar alleen het ééne noo- dige kan en wil geven, daar vervult dankbaar heid haar ziel, welke zij uit het zalven van Je zus. Zij zalft niet alleen Zijn hoofd, maar ook Zijn voeten. De dure, kostbare zalf is niet te kostbaar om Jezus' voeten daarmee te wasschen. Maria verklaart door haar daad, dat haar niets in de wereld zoo waardevol is, dat zij het niet aan Jezus voeten zou opofferen. Zittend aan Jezus voeten, had zij de woorden des eeuwigen levens ingedronken en nu legt zij aan Zijn voeten neder, wat zij heeft, wat zij is. Zij stort over Hem uit die kostbare zalf, zij droogt Zijn voeten met hare haren. Diep buigt zij zich voor Hem terneer en geeft door deze handeling zich volkomen over aan Jezus. Geen dienst is haar te nedrig, indien het slechts voor Jezus is en of het drogen met de haren in strijd is met de Joodsche gewoonte, dat deert haar niet. Koninklijk is haar gift, maar nog heerlijker is de levensovergave van een dankbare ziel, vanwege de groote en eeuwige verlossing. Dan is het geven ook geen berekening, dan is er geen opwekking noodig, de liefde spreekt alleen en de vraag leeft in het hart, is mijn Koning het niet waardig Maria belijdt haar geloof in den Christus, want bij de gave alleen mag men niet blijven staan. Jezus werpt het licht hierop, als Hij zegt, „zij heeft het bewaard tot den dag Mijner be grafenis. Daarom had zij de zalf gekochthaar Jezus zou straks sterven en waar het dan mo gelijk was, dat men niet in staat was Zijn li chaam te zalven, zegt de liefde in haar hart, doe gij het nu. Door het geloof vervulde zij haar liefdesdaad Jezus was haar Christus en al begrijpt zij alles nog niet, dat er op het graf volgt, de opstanding, toch spreekt zij haar vol komen vertrouwen in Hem uit. Aan Jezus' voe ten had zij dit geleerd. Ook de zalving zou den Heiland niet ontbreken voor zijn begrafenis. Het zou op den Paaschmorgen niet meer noodig zijn, Maria had het reeds gedaan. Helaas, dat Maria's liefde en profetische blik niet werd ver staan door de discipelen. Onder leiding van ju das, keurden meerdere der discipelen Maria's gedrag af. Judas vond de zalving verkwisting, zulk een som had men toch beter aan de armen kunnen geven en de Heiland hield toch niet van zulke eerbewijzen. Judas openbaart hierdoor niet in staat te zijn de beginselen van ware gods vrucht en daden van zuivere liefde te kunnen beoordeelen. Judas, hij was zoo verblind. Wat hij bij Jezus gehoopt had te vinden, is hem ont gaan, hij wil macht, eer, geld, maar geen kruis en nu mist hij ook nog een gedeelte van dit geld, dat hij zich voor een deel had kunnen toe eigenen. Judas was een dief. En onder een vro men schijn wil hij zijn doen bemantelen. Zoo is de mensch van nature als Gods Geest niet ingrijpt, zijn wij tot alles in staat. Als de Heere ons niet aan onszelf ontdekt, dan blijven wij haters Gods de een moge dit bruter openbaren dan de ander, in dezen zijn wij allen één. En hoe sterk die macht der zonde is, zien wij uit het meedoen der discipelen. Dat Judas zoo doet, is te verklaren, maar de anderen, zij kennen toch de vergeving der zonden en zien toch heerlijk heid in hun Jezus. Toch volgen zij liever Judas, dan Maria. Ook na ontvangene genade heeft het kind des Heeren de voortdurende bijstand des Geestes noodig, zal het niet afdwalen en in alle omstandigheden mag de bede wel op klimmen „Doorgrond mij o God en ken mijn hart beproef mij en ken mijne gedachten en zie of bij mij een schadelijke weg zij, en leid mij op den eeuwigen weg. Maria's gedrag afgekeurd, Jezus dit liefdes- betoon niet gegund. Wat is zelfs 's Heeren volk nameloos hard in zijn oordeel. Door dit alles werd Jezus' lijden verzwaard. Klaar om alles te volbrengen, gezalfd voor zijn begrafenis en nog niet begrepen. Dit drijven van Judas kan de Heiland echter niet toestaan. Hij neemt het voor Maria op, gelijk weleer. Hij laat zien, waarom zij het heeft gedaan en de armen heb ben zij altijd bij zich. Dit werk moest geschie den, 's Heeren raad mocht niet tegengestaan worden. De Heiland mocht toch niet de zalving missen en tot hare gedachtenis zal over Maria worden gesproken overal, waar het evangelie wordt verkondigd. Bij de evangelieverkondiging behoort ook Jezus' begrafenis. Maria was hier profetes en haar liefde openbaarde zich in haar geloofsdaad. De dienst des Heeren gaat boven den dienst der barmhartigheid. Dat begrijpt Maria de barmhartigheid kan alleeen in waar heid bloeien als men den dienst voor Jezus kent. Maria kende Hem, de discipelen verstonden het na dezen, maar Judas ging heen, om het bloed geld te ontvangen. Jezus gezalfd, geleden, gekruisigd en begraven, om der zonde wil. Ook om uwe zonde Of leeft gij nog buiten Hem Het is nu nog de tijd der genade. De begonnen lijdensweken prediken ons den armen zondaar en den rijken Christus, prediken ons, in onszelf verloren, in Christus gered. Is Maria's keuze ook de uwe Is het uwe ook het Zijne dan zijn de stormen over Jezus' leven gegaan, opdat het voor u eeuwig lente zou wezen. Middelburg. SCHEELE. ONZE KERKELIJKE PERS IN ZEELAND. Het ligt niet in onze bedoeling over het hier boven genoemde onderwerp een uitvoerige be schouwing te geven, waarin deze zaak van alle kanten wordt bezien. Wat we nog onlangs hier over schreven lijkt ons vooralsnog voldoende. We willen nu alleen even attendeeren op een enkelen zin, voorkomend in een artikel van J. J. B., dat onder hetzelfde opschrift verscheen in „Bergen op Zoomsch Kerkblad" van 23 Jan. j.l. Deze broeder schreef daarin, dat het ook de schuld is van de leiding van de Zeeuwsche Kerkbode, wanneer dit blad niet de algemeene Kerkbode voor Zeeland werd. En hij doet dan een meedeeling om die meening te staven. Die meedeeling geven we weer met zijn eigen woor den „Toen wij nu bijna zes jaar geleden over wogen hoe we het beste onze eigen gemeente in deze konden bewerken, was ook het eerst ons oog gericht op de Zeeuwsche Kerkbode. We garandeerden aan de uitgevers hier een 75 abonné's, indien we bijv. eens in de maand een inlegvel voor onze plaatselijke kerkelijke berich ten konden verkrijgen. Ons voorstel werd afge wezen." Tegenover deze meedeeling van br. J. J. B. sta nu onzerzijds een andere meedeeling. Wan neer men spreekt van de „leiding" van de „Zeeuwsche Kerkbode" is daarbij natuurlijk te denken aan het bestuur van de Persvereeniging, die de Kerkbode uitgeeft en de redactie. Welnu, hier sta onze verklaring, dat een dergelijk ver zoek het bestuur en de redactie van de Kerk bode nooit heeft bereikt, zoodat er geen sprake van kan zijn, dat dit verzoek door de Zeeuw sche Kerkbode zou zijn afgewezen. Bij informatie bij de drukkers werd ons mee gedeeld, dat bij hen indertijd een verzoek als bovenbedoeld was ingekomen, als bedoeld voor de Kerkbode. Zij gaven toen, omdat spoedig antwoord gevraagd werd, hun persoonlijke mee ning daarover te kennen. En afgaande op die persoonlijke meedeeling van de drukkers, is men toen in Bergen op Zoom overgegaan tot de uit gave van een eigen Kerkblad. De leiding van de Zeeuwsche Kerkbode treft hier dus geen schuld. Zij staat hier geheel bui ten als daarvan totaal onkundiq. HEIJ. SCHEELE. ONZE LEVENSHOUDING. Wanneer we belijden, dat niet de menschen, ook niet de machtige menschen of onbereken bare factoren het leven beheerschen, maar dat de Heere regeert, dan heeft die belijdenis betee- kenis voor onze levenshouding. Als we belijden, dat de Heere regeert, dan moet Hij door ons als Koning worden geëerd en geloofd. Zoo leert het ons o.a. Psalm 103 De HEERE heeft Zijn troon in de hemelen bevestigd en Zijn Koninkrijk heerscht over al les looft den Heere. En gelijk het einde is het begin van dien psalm Loof den Heere mijne ziel en al wat binnen in mij is Zijnen heiligen Naam. Loof den Heere mijne ziele en vergeet geene van Zijne weldaden. In onze levenshouding moet uitkomen, dat wij dankbaarheid kennen voor de weldaden, die ons door het bestuur Gods toekomen. Onze levens houding moet een geheel andere zijn dan van hen, die oordeelen dat nu de stof tot dankbaar heid ontbreekt en er alleen maar ellende is. Dit laatste is tot op zekere hoogte verklaar baar. Er zijn nu velerlei bezwaren. Als we die gaan tellen dan kunnen we allicht een groot aantal opsommen. En als we die gaan wegen dan kan het blijken, dat er zeer gewichtige be zwaren zijn. Maar dan is temeer noodig ons door Gods Woord te laten vermanen opdat er bij ons de rechte levenshouding zou zijn vergeet geen van Gods weldaden. En wie dan met ernst zoekt naar Gods wel daden in heilige vreeze om er ook maar één te vergeten, die zal nog tal van weldaden kun nen opmerken, die stof geven tot het loven van Hem, Die alles regeert en door Wiens bestel ons die zegeningen toekomen. Is het niet een weldaad en een zeer groote, wanneer God ons laat den lichamelijken wel stand en ons van de lichamelijke nooddruft voorziet. Lezen we er niet van dat in China honderdduizenden omkwamen van gebrek en dat nog honderdduizenden het meest ellendige bestaan hebben. Is het niet een groote weldaad dat de Heere, die alles regeert, ons volk nog bewaard heeft bij den vrede bewaard heeft ook voor de el lende van revolutie Hooren we ook niet van een volk, dat feite lijk een slavenvolk werd en gebruikt wordt als instrument van zijn overheerschers om hun god- delooze denkbeelden te verwezenlijken. En kun nen wij dan wel genoeg waardeeren het groote goed van onze vrijheid Zijn er ook in ons land al kerken gesloten en worden ook in ons land vervolgd degenen, die den Naam van Christus belijden of mogen wij ons nog verheugen in de vrijheid, dat we den Heere mogen dienen naar Zijn Woord In de levenshouding van hen, die gelooven dat de Heere regeert, mag dan niet ontbreken de lof voor Hem, die naar Zijn bestel ons nog zooveel goeds doet toekomen. Maar daarin mag ook iets anders niet ont breken. Datgene n.l. wat de psalmist aanwijst in Ps. 99De Heere regeertdat de volken beven. Als de Heere regeert en Koning is, dan moet ook een heilig beven voor Zijn majesteit het hart vervullen. Dan moet er een beven zijn voor Hem, dat doet afstaan van alle tegenstand te gen Hem, omdat die God toornt tegen allen, die Hem zoeken te weerstaan. Hoe zien we dien toorn des Heeren open baar worden, wanneer ook van dezen tijd geldt: de wijzen zijn beschaamd, verschrikt en gevan gen zie, zij hebben des Heeren woord verwor pen, wat wijsheid zouden zij dan hebben. Jer. 8:9. Het ontbreekt in dezen tijd waarlijk niet aan knappe menschen en daarbij veelszins welwil lende menschen. Maar ze staan radeloos tegen over de vele moeilijke vraagstukken die dezen tijd hun voorlegt. En daarin moeten we zien, dat de Heere zich handhaaft als Koning dat Hij als Koning wil worden geëerd en verijdelt de overleggingen dergenen, die Hem verloochenen. In onze levenshouding moet openbaar wor den dat wij begeeren den Heere te vreezen. Het is niet voldoende, dat wij, met anderen, de overheden en machtigen, die niet met God en Zijn Woord rekenen, in staat van beschuldiging stellen. Er is reden om die overheden te beschul digen. Maar geven wij ons zelf er wel reken schap van of wijzelf niet ons aan diezelfde zon den schuldig maken Is het zóó, dat wij in alle dingen rekenen met Gods Woord dat wij in alle dingen den Heere als Koning erkennen en vragen naar Zijn goddelijken wü Het gaat in dat alles om de Koningseere van dien God, van Wien wij belijden dat Hij alle dingen regeert. Nog een derde zaak is te noemen inzake onze levenshouding in verband met ons belijden, dat de Heere regeert. Die belijdenis vraagt ook dat wij bij dien Koning schuilen en ons in Zijn hoede veilig weten. Psalm 93 zegt het zoo schoon De rivieren verheffen, o Heere, de rivieren ver heffen haar bruisen, de rivieren verheffen hare aanstooting. Doch de Heere in de hoogte is geweldiger dan het bruisen van groote wateren dan de geweldige baren der zee. Hoe benauwend kan het zijn als de rivieren haar bruisen verheffen, wanneer verderf bren gende machten sterk worden. Dat is de benau wing van dezen tijd. Van alle zijden dreigen verdervende machten. In stede daarvan dat de volkeren de handen ineenslaan om elkander te helpen zien we dat ze maatregelen nemen ten koste van anderen in den waan dat zij zich zelf daardoor staande zullen kunnen houden. En als we alleen op die benauwende machten zien, dan vergaat ons alle moed. Maar de belijdenis, dat de Heere regeert, roept tot een andere levenshouding. Ze maant af van alle wanhoopsgedachten en vermaant dat wij, omdat de Heere regeert, zullen zeggen de Heere in de hoogte is geweldiger dan het brui sen van groote wateren dan de geweldige baren der zee. Grooter dan de Redder is de nood ook nu niet. Omdat de Heere regeert daarom kan de Schrift zeggen „Die in de schuilplaats des Al-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1932 | | pagina 1