Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
No. 3.
Vrijdag 15 Januari 1932.
46e Jaargang.
UIT HET WOORD*
ZENDING*
ZEEUWSCHE KERKBODE.
REDACTIE: Ds. A. C. HE IJ TE KOUDEKERKE en Ds. D. SCHEELE TE MIDDELBURG.
MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, J. VAN LONKHUIJZEN, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling ƒ2.
Afzonderlijke nummers 8 cent
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regel bij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advert en tien tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ 6
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280.
INDIEN UW BROEDER TEGEN U
GEZONDIGD HEEFT.
Indien uw broeder tegen u gezondigd
heeft, ga heen en bestraf hem tusschen
u en hem alleenindien hij u hoort,
zoo hebt gij uw broeder gewonnen
maar indien hij u niet hoort, zoo neem
nog één of twee met u
Mattheüs 18 1519.
II.
Uw eer en uw recht voor de menschen zet
Christus niet op zij. Ge behoeft ze niet te laten
vertrappen, als ge van Christus zijt. Recht en
eer komen in de kerk niet in de klem. Integen
deel, het Koninkrijk Gods is een wereld van
gerechtigheid. Wel geen wereld van wrekende
gerechtigheid, is de kerk, maar dan toch een
wereld, waar men 't houdt met Gods wet en
dus ook met recht en eer en goeden naam. Al
leen dit dient er bij gevoegdMen ziet daar
Gods wet geplaatst in de lijst van de liefde en
de genade Gods. En als gij en uw broeder nu'
beiden tot dien kring behooren en gij voor uw
recht opkomt, terwijl ge weet, dat ook uw
broeder voor de wet buigt, dan loopt uw eer
zeker geen gevaar en de liefde heeft een weg
om tot uiting te komen in de vergeving van des
naasten zonde. Neen, zulk een soliede rechts-
behandeling als in de kerk, kent de wereld niet.
Daar is ze onmogelijk. Ik bedoelin de wereld,
die buiten Christus leeft.
In de overtuiging, dat zulk een behandeling,
als gij onderVondt net zoo min in de kerk op
aarde als in den hemel thuis behoort, begeeft
ge u dan tot uw broeder. Maar uw broeder is
uw broeder nog gebleven een zoon van 't zelfde
huis. Daarom gaat ge. Men begint wel eens
daar, waar men in 't uiterste geval eindigen
moet. Vaak begint men in den omgang met zijn
naaste met den laatsten trap van tucht. Men
begint hem te achten een heiden en een tolle
naar. Men censureert zoo gauw en men gaat
persoonlijk al heel spoedig over tot den ban.
Christus echter eischtbeginnen bij 't begin,
d.w.z. bij de liefde. En de echte liefde, de liefde,
die van Christus geleerd is, kan tegen een stootje
en geeft den broeder niet zoo ras op. Wel sluit
ze geen bestraffing uit. Maar ook die bestraffing
doet ze een broederlijke zijn. Want daar is twee
erlei bestraffing. En de eerste wil onze Heere.
En als uw bestraffing nu gehoor vindt
Nu, dan valt het misschien nog lichter te ver
geven dan te vergeten. Toch wordt, naar ik
meen, ook dat laatste gevergd. Niet alleen ver
geven, maar ook vergeten. Gewoonlijk ziet men
menschen, die wel vergeven, maar niet vergeten
willen. Het reeds lang geleden gebeurde en
schijnbaar verzoende grijpen ze later toch weer
aan als een casus belli, een oorlogsreden. Dan
komt het weer in rekening en blijkt het ook niet
vergeven te zijn in vroeger tijd. De joden van
Jezus' dagen meenden, dat men boek houden
moest van genade, die men aan den naaste ver
leend had. Ze wilden tellen en opschrijven het
aantal malen, dat men vergaf. En ze dachten,
dat met drie keer dan wel het maximum, de
hoogste graad van verzoeningsgezindheid bereikt
was. Aan Petrus kwam dit getal te klein voor
cn hij maakte er zeven van. 21Maar
Jezus zegt als het ware ,,Nu als ge dan ont
houden wilt, hoe dikwijls ge de zonde vergeven
moet, dan zal ik u zooveel werk geven, dat ge
den tel kwijt raakt en ermee in de war geraakt.
Zeventig maal zeven maal zult ge vergeven".
't Moet, dunkt me, toch wel een knap en
nauwkeurig boekhouder zijn, die tot zoo'n getal
komt in het boeken van zijn gunstbewijzen aan
een broeder. Ik geloof, dat men, vóór men tot
zóó'n cijfer komt, het reeds lang verleerd is om
ze te onthouden en gewoon geraakt is, om ze te
vergeten. „Zeventig maal zeven maal vergeven",
zegt Christus. Daar geeft hij les in de boekhou
ding der liefde, die zoo ruim is, dat ze onmetelijk
wordt en dat ze deze beide dingen doetver
geven en vergeten.
„Dat alles nu", zegt iemand, „is maar theorie."
Doch laat men dat dan zeggen tot Jezus, die
dien regel gaf.
Dat alles is geen theorie maar. Dat mag het
zijn, voor wie Christus niet kent. Maar voor
wie Hem toebehoort, en voor heel de kerk, is
dat de wet Gods, een beginsel van levensprac-
tijk, uitdrukkelijk aangewezen door Jezus Chris
tus, Gods eeniggeboren Zoon, onzen Heere
een eisch van dankbaarheid voortvloeiend uit
de reddende liefde Gods en passend bij den toe
stand der kerk op aarde.
Voor dat alles is alleen noodig, dat ge u goed
bewust zijt, hoeveel God de Heere u vergeven
heeft. De gelijkenis van den onbarmhartigen
dienstknecht, die zóó duidelijk is, dat ze geen
uitlegging behoeft, moet u maar levendig voor
den geest blijven staan.
Van de kennis aan een genadig God, gaat al
wat Christus in Mattheüs 18, laatste helft zegt,
uit. Want als iemand tegen u gezondigd heeft,
maar de zonde, die gij zelf tegenover God hebt,
is nog niet weggevallen, loop dan maar niet ge
belgd tot uw naaste of naar den Kerkeraad, maar
zoek dan eerst daartoe te geraken, dat uw eigen
zaak in orde komt, want tienduizend talenten,
een som van plm. 12 millioen naar de tegen
woordige zilverwaarde, is dan niets bij de schuld,
die gij zelf te vereffenen hebt. Die is dan zóó
groot, dat ge over de grootste zonde van den
naaste tegen u maar geen drukte maken moet.
En omgekeerd, hebt ge verzoening gevonden
met God in Christus en deel aan de vergeving
van al uw zonde, dan leert diezelfde genade Gods
u te vergeven aan den naaste zijn zonden, tegen
u begaan, en dan wordt het gemakkelijk bij
kwijtschelding van zooveel zonde door God, een
enkel penninkje, dat onze naaste ons schuldig
is, kwijt te schelden.
Kamperland. F. J. VAN DEN ENDE.
ONZE GESCHIEDENIS.
XIII.
De afscheiding is geboren onder Gods voor
zienig bestuur zij is geen werk van menschen,
maar des Heeren werk. En zijn werk behoudt
Hij in het leven, ondanks dat zijn volk telkens
zijn weg verzondigt. Zeker zullen hier ook wel
fouten aan te wijzen zijn, immers al onze daden
zijn gebrekkig, maar het beginsel, waarop het
hier aankwam, was juist gekozen en veel wat
in de Cock en de zijnen werd afgekeurd, was
onbillijk, omdat men de drijfveer van hun han
delen niet begreep of zich in de omstandigheden
niet kon verplaatsen, waarvoor de mannen der
scheiding werden gesteld. In aansluiting met de
„Toespraak en uitnoodiging aan de geloovigen
en ware Gereformeerden in Nederland", van
Ulrum's kerkeraad, trachtte Ds. de Cock in on
derscheidene plaatsen de geloovigen bijeen te
brengen en te vergaderen tot gemeenten. Waar
om zich nu niet allereerst tot de kerkeraden der
verschillende gemeenten gewend, heeft men wel
eens opgemerkt, dit zou toch juister en doel
treffender geweest zijn, maar bij het stellen van
deze vraag, om nu nog maar niet van afkeuring
te spreken, bedenke men, dat de mannen der af
scheiding de kerkrechterlijke beginselen niet zoo
nauwkeurig hadden nageplozen, dit zou aan een
volgende generatie gegeven worden en boven
dien, practisch had zulk een verzoek niets uit
gewerkt. Het gaat niet aan, om, terwille van
een methode, die men gaarne anders had gewild,
de daad zelf af te keuren of te verkleinen, want
zoo redeneerend zou men den vorm boven het
wezen stellen en ook hier is van toepassing, wat
Dr. H. H. Kuyper eenmaal schreef, dat men
niet vergeten mag, dat het formeele in de kerk
niet beslissen mag, maar dat hier geldt, dat het
welzijn der kerk voor haar als de hoogste wet
heeft te gelden.
Mag er dus bij de afscheiding niet volgens
een vastgesteld plan, maar meer spontaan ge
handeld zijn, waardoor het des te heerlijker
wordt, het welzijn der kerk stond de Cock boven
alles, hij kon niet anders, gedwongen door de
omstandigheden, gedreven door de begeerte om
den Heere te dienen overeenkomstig Zijn
Woord. De mannen der scheiding hadden waar
lijk niet de bedoeling om zich af te zonderen
in kleine groepjes, separatistisch wilden zij niet
zijn eerst toen scheidden zij zich af, nadat alle
aangewende middelen bleken vruchteloos te zijn.
Het persoonlijke geloofselement treedt bij de
scheiding zoo heerlijk aan het licht, blind in de
toekomst en ziende op het gebod waagden
de Cock en de zijnen het met hun God, in
Wien zij niet werden beschaamd. Uit hun daad
sprak hun geloof en al mochten velen uit die
dagen de scheiding veroordeelen als niet uit God,
zou het hierom niet geveest zijn, dat zij zich
schuldig voelden werkeloos te blijven en de Cock
lieten spreken, lijden en onderdrukken Indien
er dan ook een daad door de geschiedenis vol
komen gerechtvaardigd is, dan is het zeker wel
de afscheiding. Wij betreuren de groote ver
deeldheid op het kerkelijk terrein, maar men
zegge nooit, gelijk ons telkens wordt aange
wreven, den strijd zijt ge ontloopen, onze va
deren konden en mochten niet anders, zij hebben
juist den strijd gestreden bovendien elke refor
matorische actie eindigt met het stooten uit de
Hervormde kerk, en men is niet klaar met bid
den, de daad moet volgen. Daarvoor is men
niet teruggedeinsd in 1834, ook niet in 1886
en de geschiedenis der Gereformeerde kerken in
Nederland laat ons duidelijk zien, welk een ze
gen, in het bewandelen van Gods wegen, gelegen
is. In zwakheid wordt Gods kracht volbracht.
Middelburg.
SCHEELE.
UIT DE OUDE DOOS.
III. (Slot).
Een groote verandering had plaats in 1869,
toen die Geref. Kerk zich vereenigde uit de
Chr. Afgesch. Geref. Kerk. In de Gasthuiskerk
was in 1867 Ds. Littooij gekomen. Reeds vóór
die Vereeniging was ik 's Woensdagsavonds en
ook wel een enkele maal des Zondags onder
het gehoor van Ds. Littooij. Maar na de Ver
eeniging kon men mij daar nog veel meer vin
den. En nog een andere omstandigheid werkte
hier toe mee.
In 1866 was een Jongel. Vereeniging opge
richt. Ik was toen nog te jong om daarvan lid
te worden. Maar deze Vereeniging leed aan
bloedarmoede. Toen de Voorzitter A. Loois
naar Kampen vertrok en enkele anderen Mid
delburg verlieten, vergaderde deze Vereeniging
niet meer. In Januari 1871 echter verrees ze als
een Phenix uit hare asch. Toen voegde ik me
ook daar bij, en dit was nu oorzaak dat ik meer
malen weer in de Gasthuiskerk kwam. Ik maakte
in dien tijd ook kennis met de Consistoriekamer
dier kerk, wijl we daar vergaderden.
't Was een zeer ongezellige vergaderplaats en
geleek wel wat op een gevangeniscel. Althans
zoo zeide men, want ik heb een gevangeniscel
nooit gezien. Toch herinner ik me nog gaarne
de aangename uren, daar doorgebracht. De le
den der Jongel. Vereeniging behoorde bij beide
parochiën„Langedelft" en „St. Pieterstraat".
Maar ik werd hierdoor ook weer getrokken
naar de Gasthuiskerk, waaraan ik zooveel jeugd
herinneringen had.
En toch ook had ik herinneringen aan de
St. Pieterstraat.
Waren die beiden nu maar één
Door de Vereeniging van 1869 waren ze wel
één in naam, maar in werkelijkheid was het toch
niet zoo. En ik wilde het toch zoo gaarne.
Daarom werden door mij in de 70er jaren
pogingen aangewend om die Vereeniging wer
kelijkheid te doen worden. Ik schreef een stukje
waarin ik dit voorstelde en presenteerde een lijst
aan alle belijdende leden der parochie St. Pie
terstraat. De bedoeling wasde kerk in de
St. Pieterstraat te verkoopen, en de Gasthuis
kerk te vergrooten en dan twee predikanten en
één kerkgebouw te hebben.
Alle belijdende leden, op twee na, teekenden
op die lijst.
Een van die twee wilde niet omdat in de Gast
huiskerk „gaslampen" brandden en de ander
wilde niet omdat hij in geen ander kerkgebouw
wilde komen dan in de St. Pieterstraat en geen
andere dominé wilde hooren dan Ds. Keulemans.
Althans zoo dacht zijn vrouw er over, en daar
tegen durfde hij zich niet verzetten.
Toen allen, behalve deze twee, op die lijst
geteekend hadden, bezorgden we die bij den
Kerkeraad in de St. Pieterstraat. Daar werd dit
voorstel in behandeling genomen en daarna met
een begeleidend schrijven gezonden aan den
Kerkeraad van de Gasthuiskerk, doch daar was
men voor die ineensmelting niet te vinden. Ds.
Littooij zou hierover nog hebben willen overleg
gen, maar de overgroote meerderheid van den
Kerkeraad was er tegen en wilde er niets van
weten. De gedeeldheid bleef dus bestaan. Dit
speet mij zeer, maar er was niets aan te veran
deren. Maar toen ik nu in Juli j.l. mij bevond
in de nieuwe Hofpleinkerk waarom niet
„St. Pieterskerk" dacht ik „Nu is dan toch
mijn vurigen wensch vervuld, en zijn die beide
kerkgebouwen één geworden.
Maar nog veel meer andere gedachten kwa
men in mij op.
Ik ging ook vergelijkingen maken tusschen het
„pakhuisje" en 't kerkje in de St. Pieterstraat
en dit zoo mooie en toch zoo eenvoudige kerk
gebouw. En ik dacht„nu moesten al die ouden
dit gebouw ook nog eens kunnen zien
Toch spijt het me dat de oude Gasthuiskerk
niet meer bij de Gereformeerden in gebruik is.
Maar onze God is aan geen plaats en aan geen
kerkgebouwen gebonden. „Aan alle plaats, daar
ik mijns Naams gedachtenis stichten zal, zal ik
tot U komen en zal U zegenen."
Dat is des Heeren belofte. En al de beloften,
door God gegeven, worden ook zeker vervuld.
't Was voor mij een goed, een gelukkig oogen-
blik dit kerkgebouw nog te mogen zien. En te
vens liet Ds. Scheele mij ook zien de kerkeraads-
kamer en andere vergaderlokalen, die er geheel
anders uitzien dan de gevangeniscel in de Nieuw-
straat. Wat hebben de jongeren te Middelburg
toch veel bij ons vóór.
Ik stel me nog voor de Jongel. Vereeniging
Spr. 23 23a, in die oude Consistoriekamer, zoo
als we daar zaten in de jaren 18711880. Ge
zellige uren hebben we daar in dat ongezellig
locaal doorgebracht.
De onlangs te Goes overleden Heer N. J.
Bastmeijer was VoorzitterW. A. de Rijcke,
Secretaris P. v. Vliet, Bibliothecaris en onder-
geteekende Penningmeester.
Hierin kwam gedurig verandering door ver
trek en huwelijk. En thans ben ik van die allen
alleen overgebleven.
En zoo verandert alles en gaat alles voorbij,
doch de arbeid blijft en wordt ook voortgezet,
wellicht zelfs wel beter voortgezet, dan ze be
gonnen werd.
Moge de Heere al dien arbeid in onze ge
boorteplaats rijkelijk zegenen. Verheerlijke Hij
onder ouden en jongen Zijn grooten Naam.
Bij mijn vertrek verzocht ik Ds. Scheele of ik
voor enkele mededeelingen uit „De oude doos"
wel een plaatsje kon krijgen in de „Zeeuwsche
Kerkbode" wat Z.Eerw. mij gaarne beloofde.
Thans voor die gastvrijheid mijn zeer vriende
lijken dank.
P. KOSTER.
Valthermond Oost, September '31.
HET ZENDINGSZIEKENHUIS TE
MAGELANG.
II.
In mijn eerste schrijven heb ik U iets verteld
over den aankoop van het terrein en de huizen,
waarin het Zendingsziekenhuis onder dak ge
bracht zal worden. Nu wil ik U nog wat meer
vertellen van de plannen voor de medische
dienst.
Het is U waarschijnlijk wel reeds bekend, dat
wij het ziekenhuis niet kunnen beginnen met
subsidie van het gouvernement, zooals de andere
ziekenhuizen van de Zending. De regeering acht
de oprichting van een ziekenhuis voor de be
hoeftige bevolking in Magelang niet urgent, om
dat er daar een groot militair ziekenhuis bestaat,
waarin ook niet-militairen mogen worden opge
nomen. De Javaansche boerenbevolking gaat er
echter zeer moeilijk toe over om zich bij ziekte
daar te laten verplegen. Er bestaat nog altijd
een zekere angst voor de „kompenie" (com
pagnie), met welke naam men alle militaire in
richtingen betitelt. Doordat de Zending van
Magelang de eerste jaren deze subsidie zal moe
ten derven, vraagt de oprichting van een zieken
huis een veel grooter offer van de gemeenten
in het moederland dan op de andere Zendings
terreinen van Midden-Java. Vandaar dat Mage
lang geheel achteraan komt met medische Zen
ding.
In normale tijden zou men, als het ziekenhuis
eenmaal geopend is en blijkt in een behoefte te
voorzien, toch na enkele jaren subsidie mogen
verwachten, zij het niet dadelijk voor nieuw
bouw, dan toch in elk geval voor exploitatie.
Nu de malaise het Indische gouvernement tot
groote bezuiniging dwingt, zullen wij in de eerst
komende jaren nog niet op subsidie mogen ho
pen en dus verstandig doen onze begrooting te
baseeren op de draagkracht van de kerken in
Zeeland, Noord-Brabant en Liraburg. Wij zullen
dus klein moeten beginnen. Maar dit ziekenhuis
wordt dan ook ten volle het ziekenhuis van de