Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
No. 2.
Vrijdag 8 Januari 1932.
46e Jaargang.
UIT HET WOORD.
DADERS DES WOORDS.
ZEEUWSCHE KERKBODE.
C. M
REDACTIE: Ds. A. C. HE IJ TE KOUDEKERKE en Ds. D. SCHEELE TE MIDDELBURG*
MEDEWERKERS: D.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, J. VAN LONKHUIJZEN, F* STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling ƒ2.-
Afzonderlijke nummers 8 cent
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGENG ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA LITTOOIJ 6 OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ 6
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280.
INDIEN UW BROEDER TEGEN U
GEZONDIGD HEEFT.
Indien uw broeder tegen u gezondigd
heeft, ga heen en bestraf hem tusschen
u en hem alleen indien hij u hoort,
zoo hebt gij uw broeder gewonnen
maar indien hij u niet hoort, zoo neem
nog één of twee met u
Mattheüs 18 1519.
I.
„Indien uw broeder tegen u gezondigd heeft",
dan moet ge het er niet bij laten. Maar 't moet
dan ook vaststaan, dat hij tegen u misdaan
heeft. Vooral, als ge toch al niet zooveel met
hem op hadt, en hij al reeds eenigermate bij u
in verdenking lag, gelooft ge, gij net zoo goed
als ieder ander zoo gaarne en zoo gauw het
kwade gerucht, dat zijn grond vindt in laster
of misverstand. Als er iets aan uw gezindheid
jegens den naaste hapert, hapert er gewoonlijk
ook iets aan het oog, waarmee ge dien naaste
gadeslaat, en dan ziet ge verkeerd en krijgt die
naaste licht de schuld van iets, waaraan hij dit
maal niet schuldig staat, 't Kan zijn, dat ge vast
gelooft aan zijn schuld, maar een rechter, die
iemand veroordeelt op grond van zijn vast ge
loof, en die geen bewijzen bijbrengt, handelt in
strijd met de wet. Bij al de zekerheid, die ge
.meent te hebben, JhrimeiL-de .feiten loch wel eens
heel anders zijn, dan ge denkt. Stel daarom eerst
eens een nauwkeurig onderzoek in bij hem, wien
het aangaat. Zelfs de alwetende God veroor
deelde Babel bij den torenbouw en Sodom en
Gomorra met hun roepende zonden niet onver
hoord Hij kwam neder om te bezien, of ze
ook waarlijk het uiterste gedaan hadden, 't Moet
dus vast staan, dat uw broeder tegen u gezon
digd heeft. Bedenk wel, ge hebt bij die zonde
te doen met iets, dat vérstrekkende gevolgen
kan hebben voor hem en voor u. De heele kerk
kan er mee gemoeid raken ja, zelfs het slot op
de hemelpoort. Lees het maar, een paar vers
jes verder, in Mattheüs 18, het 18e vers.
Vergeet ook niet, eens te wegen, hoe zwaar
die zonde is, die uw naaste tegen u misdreven
heeft. Misschien komt ge dan tot een gewicht,
dat niet veel te beteekenen heeft, 't Spreekwoord
zegt al, dat men op ieder slakje geen zout leg
gen kan. En gij zijt zelf ook niet zoo'n groot
heilige. Maak ook van een mug geen olifant
en van een splintertje geen balk. Want, tien
tegen één, dat ge, zoodoende er evenmin tegen
op ziet, van een balk in uw eigen oog een splin
ter te maken, -r- Ook in het gewone leven maakt
men van alles maar geen rechtszaak en nog veel
minder gaat men met alle geschil zoo maar naar
den Hoogen Raad te 's Gravenhage. Zoo loopt
men met beuzelachtige dingen niet naar de ouder
lingen der gemeente en als men b.v. een minder
welwillend woord heeft moeten aanhooren, daagt
men den naaste niet in allen vorm uit, reken
schap te geven. Nog minder echter mogen klei
nigheden stillen wrok vastzetten in het hart. Uw
broederliefde moet niet al te teer uitgevallen
zijn. In den kring van broeders en zusters ont
vangt men wel eens een duw, een stoot, een
speldeprik, die men niet al te zeer moet toe
rekenen. Christus spreekt over misdaden, in het
35e vers.
Indien uw broeder tegen u gezondigd heeft,
zult ge ook niet eischen, dat die broeder eerst
eens een voetval voor u doet, of zich eerst eens
netjes bij u vervoegt, en onder aanbieding van
zijn excuses, vrede tracht te maken. Op die ma
nier kan een heidensch hart ook wel vergeven
en verzoenen. Neen, gij zult den eersten stap
doen, gij, die meent vrij uit te gaan en die over
uw broeder te klagen hebt.
Trouwens, ook als 't omgekeerde 't geval is,
als niet uw broeder tegen u misdaan heeft, maar
gij zelf tegen uw broeder gezondigd hebt, ook
dan zult ge tot hem gaan, om vrede te maken.
Zie Mattheüs 5 24. Wie van beiden zal gaan
tot den ander, als er tusschen twee belijders van
Christus iets in het ongereede is, is een vraag,
die de betrokkenen nog al eens stellen. En dan
wijst de een naar den ander en de ander wacht
op den eerste en geen van beiden gaat. Maar
Christus leert, dat dit geen vraagstuk voor u
mag zijn. Of de schuld ligt bij hem of bij u, het
doet er niet toe bij persoonlijk geschil van in
grijpenden aard met uw medebroeder, zult gij
in ieder geval tot hem gaan ter oplossing van
het conflict. Want hij is uw broeder.
Wordt Christus' bevel dus slechts opgevolgd,
dan tracht gij de ergernis weg te nemen en
die moet weg, althans uw medeplichtigheid er
aan. Want in den heiligen kring der kerk moet
men elkander onder de oogen durven en kunnen
komen. Anders kan men ook God den Heere niet
met een vrije consciëntie onder de oogen komen
en het „Onze Vader" niet bidden.
Kwam uw broeder u te na in uw eer of recht,
volg dan den regel van het Koninkrijk Gods.
En dien regel noemt de Koning hier. Gij zult
dan gaan tot uw broeder. Niet om schuld te be
kennen, die ge niet hebt. Niet om vrede te bie
den zonder meer. „Ga heen en bestraf hem",
staat er. Uw taak is dus gemakkelijk. Althans
gemakkelijker dan van den ander, die iets goed
te maken heeft. Want tegenover zijn mede-
mensch te moeten staan met belijdenis van zonde
en met de vraag om vergeving, valt meestal niet
mee. Gratie verleenen is ten minste aangenamer
dan gratie inroepen. Bestraffen is lichter dan
bestraft worden. Welnu, wacht dan maar liever
niet en ga, vóór ge 't zwaardere moet doen en
genade moet gaan vragen aan uw naaste voor
uw liefdeloosheid. Ga heen en bestraf hem.
Kamperland. F. J. VAN DEN ENDE.
DE NIEUWE KERKBODE.
Van de Gereformeerde Kerkbode voor de
Geref. Kerken op Schouwen-Duiveland en Tho-
len, verscheen nu, nadat eerst een paar proef
nummers waren gegeven, het eerste nummer dat
ons werd toegezonden.
In dat eerste nummer wijdt de hoofdredacteur,
Dr. J. van Lonkhuijzen, onder den titel: „Toe
lichting" een breed artikel aan wat wij 18 Dec.
van het vorig jaar over de verschijning van een
nieuwe Kerkbode in Zeeland schreven.
Aan het einde daarvan vraagt hij dan „Zou
de redacteur van „De Zeeuwsche Kerkbode"
dit artikel in zijn geheel willen overnemen en
zijn lezers willen mededeelen
Nu hebben we het eens nagemeten en toen
bleek ons, dat dit artikel „Toelichting" nog iets
langer was dan ons artikel over „Een nieuwe
Kerkbode". Het zou dus heel wat plaatsruimte
vragen om het in z'n geheel over te nemen.
Toch kunnen we die vraag van Dr. van Lonk
huijzen verstaan. Alleen maar, dan had hij zelf
hier het goede voorbeeld moeten geven en moe
ten beginnen met ons artikel in z'n geheel over
te nemen. Hier is immers te denken aan wat er
staat in Zondag 42 van onzen Catechismus dat
ik met den naaste moet handelen, zooals ik wilde
dat men met mij handelde. Gebrek aan plaats
ruimte was hier geen verhindering. In dit eerste
nummer vinden we een rubriek Uit de Pers,
waarin opgenomen werd een artikel van zoo-
danigen omvang, dat, bij het gebruik van een
iets kleinere letter, ons heele artikel daar wel
een plaats had kunnen vinden.
We vertrouwen dat Dr. van Lonkhuijzen het
gegronde van onze opmerking zal beamen en
alsnog ons artikel zijn lezers zal voorleggen. We
verklaren ons dan gaarne bereid zijn „Toelich
ting" in haar geheel in onze Kerkbode te laten
afdrukken.
In afwachting daarvan gaan we nu nog niet
in op wat Dr. van Lonkhuijzen schreef tot ver
klaring en verdediging van de oprichting dezer
nieuwe Kerkbode, en willen we nog uitstellen
de redenen op te geven waarom ons zijn betoog
niet geslaagd lijkt.
„KERKELIJK LEVEN" VAN PROF. FABIUS
Wanneer we wederom staan aan het begin
van een nieuwen jaarkring en ons afvragen, wat
in dat jaar onze roeping en taak is, moeten we
ook en niet in de laatste plaats bedacht
zijn op de roeping, waarmee we van Godswege
geroepen worden, in betrekking tot het kerkelijk
leven.
Voor die kerk moet ons dagelijksch gebed
opgaan. Wanneer we bidden „Uw Koninkrijk
kome" dan bidden we, volgens ons Gereformeerd
belijdenregeer ons alzoo door Uw Woord
en Uwen Geest, dat wij ons hoe langer hoe meer
aan U onderwerpen bewaar en vermeerder Uw
Kerk.
En jegens die kerk, waarvoor onze dagelijk-
sche bede moet opgaan, hebben we in het vierde
gebod al weer naar ons Gereformeerd be
lijden in Zondag 38 een heilige roeping. De
kerkedienst of het predikambt en de scholen
moeten onderhouden worden en inzonderheid op
den Sabbath, dat is, op den rustdag moeten we
tot de gemeente Gods naarstiglijk komen, om
Gods Woord te hooren, de Sacramenten te ge
bruiken,God den Heere openlijk aan te roepen
en den armen Christelijke handreiking te doen.
En te meer is noodig op deze onze roeping
voor het kerkelijk leven bedacht te zijn omdat
velen in dezen tijd van alle echt kerkelijk besef
vervreemd blijken.
Niet omdat men niet meer over de kerk
spreekt die zijn er ook maar omdat men,
van de kerk sprekende, haar geheel wil dena-
tureeren en wat men dan nog kerk noemt eigen
lijk opgehouden heeft kerk te zijn.
Men moet maar eens zien hoe gesproken
wordt over de handhaving van de kerkelijke
tucht in leergeschillen, nu het boek van Dr. Ub-
bink in Zevenhoven oorzaak werd tot zijn schor
sing. Men moet ook maar eens zien hoe verde
digd wordt, dat Geref. kerkeraden zich bij bij
zondere gelegenheden laten vertegenwoordigen
bij andere kerkformaties, als de Herv. Kerk en
de Christelijk Geref. Kerk.
Gaat de strijd in onze dagen over de Heilige
Schrift, die gaat ook over de kerk. En dat die
strijd niet dateert van vandaag of gisteren kan
blijken, wanneer men opslaat het geschrift, dat
Prof. Fabius, in 1918 onder den titel„Kerkelijk
leven" in 't licht gaf.
Toen Prof. Fabius in 't vorig jaar zijn 80sten
verjaardag beleefde, hebben we dat herdacht en
er toen rekenschap van gegeven, waarom we
over dezen juridischen hoogleeraar in een kerke
lijk blad schreven. Nu hij is is heengegaan, wil
len we nog eens wijzen op de groote beteeke-
nis, die deze hoogleeraar der V.U. had voor ons
kerkelijk leven omdat hij zelf aan het kerkelijk
leven zoo groote beteekenis toekende.
En om te doen zien hoe zijn woord nu nog
onze belangstelling en overweging verdient, wil
len we iets overnemen uit de „Inleiding" van zijn
geschrift.
Hij schreef daar dan o.a.
„Meer dan ooit wellicht is heden-ten-dage de
kerk in geding.
De vijand, wien het altoos te doen is om het
Christendom te verdelgen, kant zich thans bo
venal tegen haar.
Met scherpen blik weet deze telkens de in
verband met de tijdsomstandigheden meest kwets
bare plek te vinden, waar hij haar treffen kan
daarbij, zoo mogelijk, den schijn aannemende,
alsof het slechts om meer bijkomstige punten
gaat.
De Apostel Petrus waarschuwt tegen valsche
leeraars, die verderfelijke ketterijen bedektelijk
zullen invoeren (2 Petrus 2:1). Ook vermaant
de Apostel Paulus telkens met grooten nadruk
juist tegen dwaalleer, die zich aandient als chris
telijk zelfs als hoog-christelijk.
Het gevaar, dat de christenen op dergelijke
wijze bedreigt, is veel grooter dan dat van on
verholen loochening van alle geloofswaarheid.
Maar de mensch keert dit vaak om en acht, zoo
lang het uiterste niet bereikt is, stellig optreden
tegen het kwaad minder noodzakelijk. De Apos
tel Paulus schrijft echter„al ware het ook, dat
wij, of een engel uit den hemel u een Evangelie
verkondigde, buiten hetgene wij U verkondigd
hebben, die zij vervloekt (Gal. 1 :8)."
Na enkele aanhalingen uit Groen van Prin-
sterer over de strijd om de formulieren in de
17de eeuw, gaat hij dan voort
„In nauw verband met dien strijd tegen de
Formulieren heeft allengs de aanval zich ver
breed tegen de kerk als zoodanig. En op de
zelfde wijze. Niet met openlijke vijandschap te
gen alle hoogere waarheid, maar schijnbaar
verleer om die te beter tot openbaring te kun
nen brengen."
En dan geeft de hoogleeraar een merkwaardig
juiste typeering hoe velen tegenwoordig over de
kerk spreken, en daarbij haar wezen miskennen.
„De kerk zoo heet het dan is een zuiver
menschelijk instituut, dat, o zekerwel goede
diensten aan het Godsrijk bewijzen kan, maar
daarom toch niet zonder gevaar is. De kerk
zegt men heeft altijd neiging zichzelve te
stellen als doelhare muren steeds hooger op
te trekken, met verkettering van allen, die zich
niet daarbinnen gevangen willen geveneen
muffen geest aan te kweeken, die schier niets
doet gevoelen van de frissche werking des Gees-
tes heerschappij te voeren op een erf, dat haar
vreemd is. De kerk mag er wel zijn maar men
hebbe toch immer het oog geopend voor het
kwaad, dat zij licht met zich brengt. Kerkmuren
zijn misschien niet te mijden, maar men zie vooral
toe, dat zij zoo min mogelijk hebben van muren,
van wezenlijke begrenzing."
Na nog verder zoo geschetst te hebben wat
vreemde gedachten velen over de kerk voedden,
zegt hij dan aan het slot„dat kerk (als insti
tuut) en Christendom onlosmakelijk aan elkander
verbonden zijn in dien zin, dat de kerk het door
God verordende instituut tot bewaring en ver
breiding van het Christendom is, zoodat onder
mijning van het kerkelijk leven gevaar voor het
Christendom biedt."
Bij den dood van Prof. Fabius is uitgesproken,
dat vele van de door hem uitgesproken gedach
ten op staatkundig terrein voor het heden en de
toekomst van groote waarde zullen blijken te zijn.
Dat is niet minder het geval op kerkelijk ter
rein. Niemand meene dat de geschriften van
Prof. Fabius verouderd zijn. Dat is ook niet zijn
geschrift„Kerkelijk leven". Tot bestudeering
daarvan willen we, nu hij van ons heenging, op
wekken. De vrucht daarvan zal zeker ons ker
kelijk leven ten goede komen en alzoo strekken
tot bevordering van Gods Koninkrijk.
HEIJ.
1931.
1931 is voorbij, het nieuwe jaar bracht ons
reeds enkele dagen. Wij willen van het voorbij
gegane jaar niet scheiden zonder in onze Kerk
bode in het kort eens na te gaan het kerkelijk
leven in onze provincie in 1931.
Schokkende gebeurtenissen kwamen niet voor,
doch het gewone leven is reeds zulk een groote
weldaad Gods, dat wij het buitengewone niet
hebben te begeeren.
Het kerkelijk leven kon zich rustig ontwikke
len. Over het algemeen konden de predikanten
in gezondheid hun arbeid verrichten, waar ziekte
was, bracht de Heere weer herstel.
De kerken Borssele en Driewegen zullen ech
ter hun herder en leeraar moeten loslaten. Zijn
langdurige ziekte dwong hem emeritaat te vra
gen. Nog zoo jong en nu niet meer te kunnen,
de Heere sterke hem en de zijnen door Zijn
gemeenschap.
Veel veranderingen kwamen niet voor door
vertrek. Ds. J. de Boer verliet Brouwershaven
Ds. Runia vroeg zijn emeritaat, dat hij eervol
verkreeg, terwijl ook de kerk van Veere vacant
werd.
De kerken van Oostburg, Goes, Souburg, Veere,
Brouwershaven en Nieuwerkerk zagen haar be
geerte vervuld. Voor de kerk van Nieuwerkerk
een bizondere vervulling.
Onze emeritus-predikant Ds. Toebes werd op
hoogen leeftijd door zijn Zender opgeroepen.
Lang mocht hij van zijn rusttijd in Middelburg
genieten.
lerseke's gemeente werd telkens teleurgesteld:
geve God spoedig den man Zijns Raads en doe
Hij ook de roeping van andere gemeenten op
volgen.
Langzamerhand slinken de vacatures, zoodat
wij de hoop kunnen uitspreken, dat binnen niet
al te langen tijd Zeelands kerken een eigen pre
dikant hebben.
Ds. Heij vierde zijn 25-jarig jubileum en Ds.
Staal mocht herdenken, hoe God hem 40 jaar tot
den ambtelijken arbeid had gesterkt.
De Particuliere Synode nam belangrijke be
sluiten inzake Zending en Evangelisatie. De
actie voor het ziekenhuis werd in 1931 voltooid,
zoodat in 1932 met den medischen arbeid in
Magelang kan begonnen worden onder leiding
van Dr. Dreckmeier. Een lang gekoesterde
wensch ging hiermee in vervulling.
De Evangelisatiearbeid is nu ook provinciaal
aangepakt en als geen bizondere gevallen ko
men, is de mogelijkheid niet ver meer af, dat ook
Aardenburg, mede door den steun van actie voor
Evangelisatie een eigen predikant ontvangt.
God zegende onze kerken, sterkte de kerke
raden tot hun arbeid, maar de donkere schadu
wen van de economische zorgen gaan haar niet
voorbij. Hoofdzakelijk moet Zeeland bestaan van
den landbouw, waarom het in de meeste ge
vallen voor vele kerken moeilijk zal zijn geweest