Weekblad voor de;- Gereformeerde Kerken in Zeeland.
De Kerstgroet van
Koningin Wilhelmina
No. 1.
Vrijdag 1 Januari 1932.
46e jaargang.
UIT HET WOORD,
ZEEUW
KERKBODE
REDACTIEDs. A. C. HE IJ TE KOUDEKERKE en Ds. D. SCHEELE TE MIDDELBURG,
MEDEWERKERSD,D, L, BOUMA, W, M, LE COINTRE, F. J, v, d. ENDE, A, B, W, M, KOK, J, VAN LONKHUIJZEN, F, STAAL Pzn„ A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN,
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling ƒ2,-
Afzonderlijke nummers 8 cent,
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA LITTOOIJ 8 OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ 6
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg,
TELEFOON 238, GIRONUMMER 42280,
Bij DE INTREDE VAN 'T NIEUWE JAAR.
En nu wat verwacht ik, o Heere,
mijn hoop, die is op U.
Ps. 39:8.
Het jaar 1931 behoort reeds tot het verleden.
Het vergezelde ons meer dan 300 dagen, maar
eerder dan wij het vermoeden, was de laatste
dag aangebroken en weldra kondigde het mid
dernachtelijk uur aan dat het heengegaan was.
Wij zagen nog even terug op den weg waar
langs wij gekomen waren en een gevoel van
dankbaarheid vervulde ons, want wij gedachten
aan hen, die heengegaan waren en wij verwon
derden ons dat wij nog gespaard waren met hen,
in wier kring wij leven mochten.
Er was veel stof om den God van ons leven,
bij wien al onze paden zijn te loven, vooral in
dien wij levendig overtuigd waren, dat wij de
geringste weldaden verbeurd hadden en geloof
den dat al het goede, hetwelk ons omringde,
ons toegekomen is uit de milde handen van den
Hemelschen Vader en wij eindigden dan ook in
heilige verlegenheid, welke ons deed zeggen
Wat zal ik den Heere vergelden voor al zijn
weldaden en trouw, welke Hij aan mij heeft be
wezen en dit ging gepaard met de ootmoedige
bedega niet in 't gericht met uwen knecht,
wijl de herinnering aan de zonde zich met kracht
aan ons opdrong. Maar in de donkerheid van
een laatsten avond drong ook het licht tot me
door, dat uitstraaltMaar bij U is vergeving
opdat Gij gevreesd wordt en wij letten op deze
vergevingsgezindheid, welke er bij God is zelfs
vóór de tijd zijn loop begon en zoo konden wij
ook nu, na ons aan de hoede van den Wachter
Israels toevertrouwd te hebben, ons hoofd neer
leggen. En gelijk het een mensch eigen is, die
uit het oude in 't nieuwe jaar overgegaan is, zoo
keerden wij ons naar de toekomst en vroegen
onwillekeurig, wat zal dit nieuwe jaar ons bren
gen. Wie nu op de teekenen der tijden let, zal
zich niet overgeven aan allerlei illusiën, want
de vele zorgen welke er in 't oude jaar waren,
zijn overgegaan in 't nieuwe en hij weet, dat
allerlei kwesties ook van eenigen ernstigen aard
onopgelost ook nu de spanning zullen verhoogen,
zonder dat iemand ook maar bij benadering be
palen kan, wat er het einde van zijn zal.
Het is duidelijk, dat de man, van wien deze
uitspraak afkomstig is, het menschelijk leven
in zijn schaduwzijden kent. Reeds bij 't begin
van dezen psalm spreekt hij over 't lijden, het
welk zijn deel was in tegenoverstelling van god-
deloozen, die naar 't scheen geen tegenheden
kenden en die nauwkeurig op hem letten om te
weten op welke wijze hij zich gedragen zou. Hij
had zich voorgenomen om te zwijgen en niet
te morren, terwijl de goddeloozen nog in zijn
nabijheid waren, doch zijn smart werd ver
zwaard. Een menschenhart moet lucht hebben.
Een vuur ontbrande in zijn binnenste. Het werd
ondragelijk, toen sprak hij, niet tot de menschen
bijwie geen heil is, maar tot zijn God. Dit is
een voorrecht, als een mensch, die in ongelegen
heid zich bevindt zijn klacht uitstort tot God,
want dan maakt hij zich niet schuldig aan het
onbetamelijke. Misschien bevreemdt U zijn bede:
Heere, maak mij bekend mijn einde, opdat ik
wete hoe vergankelijk ik ben, eerder zoudt ge
verwacht hebben de begeerte neem mijn lijden
weg en leenig mijn smart. Gij gelooft toch niet,
dat de dichter bedoelt om precies te weten, op
welken dag zijn einde komen zal, wijl God in
zijn wijsheid dit voor den mensch verborgen
houdt. Neen, helder is 't, dat hij eerder over
tuigd wenscht te zijn van de kortstondigheid van
zijn leven, en deze bede vindt verhooring, want
hij ziet nu duidelijkGij hebt mijn leven slechts
een handbreed gesteld, de kleinste lengtemaat
bij Israël bekend, ja wat meer zegtmijn leven
is als niets voor U. Bij U die eeuwig leeft is
mijn leven niets, een damp, welke nauwelijks
gezien is of zij verdwijnt ook.
Doch ligt daarin nu een tegengift tegen zijn
levensmoeiten, gewis, wijl daaruit blijkt, dat zijn
levensmoeite ook slechts kort kan zijn en weldra
eindigt. Het kan hem mogelijk vergezellen tot
aan de grens, van zijn leven, maar daarover zal
het niet gaan. Hij is derhalve weldra aan den
eindpaal van alles wat hem drukt en kwelt. En
wie zulk een ervaring heeft, stelt zich ook niet
voor, dat hij nog veel van 't leven heeft te ver
wachten.
De bedenking kan oprijzen is dit nu leven
van een mensch, die naar de toekomst ziet en
die zoo graag wil, dat er licht is in de donker
heid, en die nog zoo gaarne uitkomst begeert
uit alle verwarring en moeite. Zeker, ik weet het
ook wel, welk een verlangen er is in een men
schenhart en het geeft toch geen bevrediging
zegt ge, als een mensch eindigt met zulk een
vraag, doch vergeet niet, dat hij niet staan blijft
voor een vraagteeken, wijl er nog een laatste
woord is mijne hoop die is op U. Is dit niet
schoon.
Al ligt al zijn hoop op het leven op de aarde,
op de toekomst ontzield ter aarde, hij is niet
zonder hoop, maar hij vestigt haar alleen op
God, en gij weetHij is de Rotssteen des heils,
wiens werk volkomen is en Hij beschaamt nooit,
wie op Hem hopen. Laat de moeite zich nu ver
meerderen, laat de wereld hem steeds teleurstel
len, laat dit jaar hem niet brengen, waarnaar
hij uitziet, laat het nog donkerder rondom hem
worden, Hij op wien hij zijn verwachting bouwt
verandert niet en daardoor is deze zijn hoop ook
onbedriegelijk, omdat de liefde Gods in zijn hart
uitgestort is door den H. Geest. Aan levensmoed
en levenslust zal het hem dan ook nooit ontbre
ken. Hij moge tijden kennen, waarin hij zeggen
zal
O, mijn zielwat buigt ge U neder
Waartoe zijt ge in mij ontrust?
Voed het oud vertrouwen weder
Zoek in 's Hoogsten lof uw' lust
Menigmaal heeft Hij uw druk
Doen veranderen in geluk.
En deze ondervinding laat een lichtend spoor
in zijn leven, maar hij verbaast er zich niet over,
dat zijn weg soms zoo moeilijk was, want dit
was het deel van allen, die hem voorgegaan zijn,
gelijk hij te kennen geeftIk ben een bijwoner,
gelijk mijn voorvaders, ja, een vreemdeling. Een
vreemdeling en bijwoner moet het zich getroos
ten, dat hij slechts geduld wordt, wijl hij geen
burgerrechten heeft, waarop hij zich beroepen
kan. Zoo heeft hij 't evenwicht zijns levens ge
vonden en kan hij zijn weg op den Heere wen
telen in 't vertrouwen, dat hij eer hij sterft nog
verkwikking zal vinden.
Hij rust met zijn hoofd en hart geheel in zijn
God en hij geeft zich geheel aan Diens leiding
over. Het blijkt ook hier duidelijk, hoe waar
het is
Zalig hij, die, in dit leven,
Jacobs God ter hulpe heeft
Hij, die, door den nood gedreven,
Zich tot Hem om troost begeeft
Die zijn hoop in 't hachlijkst lot
Vestigt op den Heer, zijn' God
In deze stemming ga'ieder, naar ik wensch,
het onbekende jaar tegemoet, want bij al wat
ge verlangt, is dit het goede deel, hetwelk U
nooit kan ontvallen. Ge behoeft hen, die zonder
God wandelen in 't geheel niet te benijden. Hoe
lang ons leven zijn zal weet niemand, maar zie
helder in, dat een mensch van een vrouw ge
boren, kort van dagen en zat van onrust is.
Handel als den dichter en
Sla d' oogen naar 't gebergte heen,
Vanwaar hij dag en nacht
Des Hoogsten bijstand wacht.
BOUMA.
Voor mij is het een reden tot dankbaarheid, mij op dit oogenblik
door de radio met U allen verbonden te weten en daardoor zoovele
landgenooten te kunnen toespreken. Het is als scheidde ons geen afstand,
als toefden wij in eikaars tegenwoordigheid. Ik zie in ons contact door
den aether het beeld van een hoogeren band, door God zelf gelegd, die
de geheele menschheid omvat.
Terwijl ik U thans mijn Kerstgroet zal voorlezen, doe ik dit in
het levendig besef van die saamhoorigheid en gedenk met een uit het
hart komende heilbede de geheele menschheid.
Er lijkt ongetwijfeld voor velen eene groote tegenstelling tusschen
de schaduw, welke de ongunst der tijden op de menschen en omstandig
heden werpt, en de groote blijdschap van het Kerstfeest.
De stoffelijke en geestelijke nood is hoog gestegen. Er is veel wat
neerdrukt, wat de levensvreugde van ons allen bedreigt en sterker dan
ooit is de overtuiging, dat wij dit uit ons zelf niet kunnen te boven komen.
Gelukkig brengt het feest blijdere boodschap.
Want het Kerstfeest is onafscheidelijk verbonden met onzen strijd
en met ons lijden, het is de vervulling van al hetgeen wij daarin ont
beren. Het verlegt in ons het zwaartepunt van zorgen en moeiten naar
Hem, Die ons spreekt van verlossing en troost, het brengt den klemtoon
van die zorgen en die moeite over op Zijne liefde.
Het komt met iets nieuws, met hoogere kracht, het doet die kracht
in ons ontwaken, het leert ons dragen wat zonder die kracht niet te
dragen is.
Over de wereld, gedompeld in kommer, daalt de Kerstnacht, komt
de liefde van God ons lichtend tegemoet, schenkt God Zijn heerlijke
gave. Immanuël daalt af in onzen diepen nood. „Het licht schijnt in de
duisternis en de duisternis heeft het niet overmocht" De liefde van
Christus straalt door de schaduwen van dezen tijd heen, zij zal sterker
blijken te zijn dan dat donker.
Wij zingen „Stille Nacht, Heilige Nacht" Die liefde maakt
innerlijk stil. Waar zij overwint, verdwijnt de onrust, die velen in onzen
tijd den innerlijlcen vrede ontrooft. Zij voert ons naar dat thuis van de
ziel, waar alles in overeenstemming is met het beste en met het diepste
in ons wezen.
Zij leert bidden, zóó bidden, dat God verhoeren kan eigen wen-
schen en begeerten te toetsen aan den hoogen wil van God en dien wil
tot den onzen maken en zoo het bedoelen van dat Vaderhart kennen.
Zij bekwaamt ons om zelf mede te arbeiden aan het plan dat Gods
liefde voor ieder onzer persoonlijk heeft bepaald, en, dat ondanks alle
stormen en beproevingen, welke in deze wereld ons dee! mochten zijn,
rustig zijne voltooiing tegemoet gaat, voor welks verwezenlijking Im
manuël onze gestalte aannam.
Hij deelt ons Zijn leven mede. Gelijk in de lente de plantenwereld
bij haar ontwaken, in eindelooze verscheidenheid, het wonder te aan
schouwen geeft van het ontluiken van één en hetzelfde leven, zoo ver
tolkt een ieder het van Christus ontvangen leven, volgens eigen aard
en karakter in de heerlijke ruimte en vrijheid welke dit leven ons schenkt.
Dit vernieuwe in ons de kracht om met blijdschap onzen weg te gaan.
Welk een vastheid, welk een zekerheid komt er niet in ons bestaan,
als wij mogen wandelen bij het licht dat Zijn leven uitstraalt.
Onze tijd vraagt veel moed, veel geestkracht, veel geloof.
Het Kerstfeest roept het elkeen als het ware toewaagt het met
Immanuël, dit is God met ons. Vertrouwt op Zijn liefde, in gebed en in
persoonlijke gemeenschap.
Zóó wordt alle donker een lichtende Kerstnacht, en ieder kruis,
hetzij bewust hetzij onbewust met Hem gedragen, gaat over in heerlijkheid.