Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. No. 50. Vrijdag 11 December 1931. 45e Jaargang. UIT HET WOORD. DADERS DES WOORDS. ZEEUWSCHE KERKBODE. REDACTIE: Ds. A. C. HE IJ TE KOUDEKERKE en Ds. D. SCHEELE TE MIDDELBURG. MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, J. VAN LONKHUIJZEN, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling ƒ2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE: FIRMA LITTOOIJ 6 OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ S OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280. Met het oog op de komende Feestdagen moet de Zeeuwsche Kerkbode inplaats van Vrijdag 25 December Woensdag 23 dezer verschijnen en het nummer van 1 Januari Woensdag 30 dezer. Berichtgevers van predikbeurten en Adver teerders gelieven hiermede rekening te houden. DE ADMINISTRATIE. Bij U, o Heere is de gerechtigheid, maar bij ons de beschaamdheid der aangezichten, gelijk het is te dezen dage bij de mannen van Juda en de inwoners van Jeruzalem en geheel Israël. Dan. 9 7a. Wij beleven in zeker opzicht gunstige tijden. Misschien zegt ge nu is het wel duidelijk, dat de schrijver oud is, want al dadelijk bij het be gin zulk een vergissing. Wij willen even onder zoeken, of U daartoe recht hebt. Als ik be weerd had, dat bijna allen het daarover met mij eens waren, dan was er reden voor, uw afkeuring luide uit te spreken, doch nu zult U wel een oogenblik naar mijn verantwoording willen luisteren. Ik weet zeer goed, dat er een zeldzame eenstemmigheid onder ons bestaat en dat schier allen spreken over de ongunstige tij den, welke wij beleven. Wij wonen hier in 't Noorden van ons land op een heel klein dorp en zoodoende komen wij met weinige menschen in aanraking. Doch als wij hen ontmoeten en een oogenblik met hen spreken, dan hooren wij allicht klachten over de slechte tijden. Bovendien lezen wij onderscheiden bladen, waaruit ons blijkt, dat de tegenwoordige malaise in 't mid denpunt van aller gedachte en spreken staat. Als ik het daarover wilde thebben, dan zou ik heel wat kunnen opnoemen, 't welk een oorzaak van bange zorg is. Ook wij zien uit naar het doorbreken van een beteren dageraad, maar het antwoord van den wachter is aldoor een en hetzelfde en vermoeit door de eentoonigheid. Wat mij dan recht geeft om te zeggen, dat wij in zeker opzicht gunstige tijden beleven. Het was indertijd voor ons een verruiming toen wij zeggen konden, dat het wetenschappelijk materialisme afgedaan had, zoodat zelfs de meest hartstochtelijke aanhangers van Marx het moes ten laten varen en inzagen, dat het niet meer een der fundamenten wezen kon, waarop zij een nieuwe maatschappij konden bouwen. Welnu, zoo gevoelen wij het als een verrui ming, dat de lofzang van het oppervlakkig op timisme een einde genomen heeft. Inderdaad, wij waren het moede om altijd weer te moeten hoo ren, dat de menschen zoover waren, dat zij alles wisten, alles konden. De diepten der zeeën zou den weldra geen geheimen meer hebben en de hoogten der hemelen waren thans toegankelijk. Als iemand het waagde om bedenkingen te op peren, dan liep hij gevaar om onder een vloed van krachtwoorden vernietigd te worden. Ook die tijd is thans voorbij. Het zou teveel zijn, als wij beweerden, dat de menschen thans beschei den zijn geworden, maar toch kunnen wij zeg gen, dat er niet velen zijn, die nu nog op zoo hoogen toon zingen als voorheen. Wij kunnen thans met vrijmoedigheid zeggen: Bij ons is de beschaamdheid des aangezichts, bij onze koningen, bij onze vorsten en bij alle volk. Wij zijn tijdens den bangen oorlog en daarna zoo vaak teleurgesteld, dat de hoop op betere tijden klein geworden is. Zelfs de volks menners, die naar zij voorgaven, den weg kon den wijzen, waarlangs de volken konden trek ken, om in den begeerden heilstaat te komen, worden minder luidruchtig. Wel zijn zij nog in hun kracht als zij anderen uit de hoogte kunnen veroordeelen en den spot drijven met het machteloos werken. Doch dan gaat het velen, als indertijd Faust uit Goethe, die van den heerlijken paaschboodschap zeide ik hoor het wel, maar het geloof ontbreekt mij. Zoo is er een algemeene mismoedigheid, welke de veerkracht verlamt en de energie dooft en komt er een lijdelijke berusting, welke het kwaad doet vreezen. En als ge nu vraagt of ik zulk een toestand wenschelijk acht, dan roep ik met alle macht neen, driewerf neen, maar het zou kunnen zijn, dat het algemeene lijden, waarin men te ver geefs op prinsen heeft gebouwd er eindelijk toe leidde, dat velen God zochten om aan Hem den bitteren nood der tijden te klagen en tevens van heeler harte te erkennen bij U, o Heere, is de gerechtigheid, want daartoe zal het toch moeten komen. Mijn volk heeft twee boosheden gedaan Mij den sprinkader des levenden waters hebben zij verlaten en zichzelf bakken uitgehouwen, ge broken bakken, welke geen water houden. Wij zien nog te veel uit naar het Oosten en het Westen, zonder dat wij tot verootmoediging komen en uit een verbrijzeld hart roepen o He- re, bij U is de gerechtigheid. De een zegtwij moeten beproeven om dezen langen, bangen winter door te komen en een ander verklaart het zal niet beter worden, voordat de Russische revolutie doorbreekt in alle landen, want de overheden schijnen onmachtig of onwillig te zijn om in te zien, wat er gebeuren moet, maar zij vergeten, dat er uit een chaos nooit vanzelf een gewettigde orde van zaken voortkomt. Het is zoover gekomen, dat de een den ander niet vertrouwt en vandaar dat alle pogingen om de belemmeringen weg te ruimen met machteloos heid geslagen zijn. Eerst als het besef algemeen en krachtig wordt, dat er bij God gerechtigheid is en als dit gepaard gaat met de belijdenis, dat er bij ons beschaamdheid des aangezichts is, bij de inwoners van Juda en van Jeruzalem en van geheel Israël. Juda had voorheen altijd nog een steunpunt in de heilige stad en den tempel, maar nu lagen beide in puin het vuur had ze verwoest. Eerst als met diepen ootmoed erkend wordt, dat ook de uitwendige eeredienst geen waarborg biedt en zoodra wij afzien van al wat wij nog door Gods goedheid hadden om alleen uit onze ellende op te zien en te belijden, dat er bij God gerechtigheid is, ook al brengt Hij over ons, wat ons neerdrukt en kwelt. Dan lossen alle klachten zich op in dit eeneDe Heere is recht in al zijn weg en werk, Zijn goedheid kent in 't gansch heelal geen perk. Dan wordt het goed en dan zullen wij ook bre ken met alle banden der ongerechtigheid, want dit alles is ons overkomen, omdat wij gezondigd hebben. Dan zullen de volksleiders niet meer anderen opruien door te zeggen, dat het kapita lisme alleen de schuldige is, maar wij zullen elkander vinden in de algemeene belijdenis, dat ieder onzer aansprakelijk is, voor het algemeene onheil, dat allen plaagt. Het verdient ook onze aandacht, dat Daniël zich één gevoelt met al zijn volk, 't welk des tijds uiteen gerukt en verspreid was over ver schillende landen. Een deel was naar Assyrië gevoerd en een ander deel zuchtte in het uit gestrekte Babylonische rijk in een geheel vreem de en heidensche omgeving. Hij zelf behoorde tot de ballingen, die ver van den vaderlandschen grond zijn dagen sleet. Maar hoe ver hij ook verwijderd was, van velen uit zijn volk en al had hij reeds in de dagen van zijn jeugd de goede keuze gedaan en zich voorgenomen om zich niet te verontreinigen, hij bleef de gemeen schap met zijn volk vasthouden. Als zoodanig vernederde hij zich voor 't aangezicht des Hee- ren. Daar is niets van den Pharizeër in hem, die zelfs in zijn dankzegging niet laten kan om zich te verheffen boven anderen, die toch ook tot zijn volk behoorden. Daniël is zich bewust, dat ook hij deel heeft aan aller zonden en daar om is zijn schuldbelijdenis algemeen, al is 't waar, dat hij de onderscheiden zonden noemt, waaraan hij met zijn volk schuldig stond, hij beijvert zich om helder uit te laten komen, hoe zwaar de schuld wel was waaronder hij gebogen ging. Hij tracht niet om ze ook maar eenigermate te verontschuldigen, neen hij heeft veeleer er lust in om ze te schilderen in hun afzichtelijkheid, hij vestigt het oog van zijn God er op en toont, dat hun aller leven een wegwerpelijk kleed is. Zie ons bedekt, met schuld bevlekt, misvormd door duizend zonden. Zie, daaraan kennen we de rechte schuldbelijdenis heel anders dan Farao de koning van Egypte, die meende te kunnen volstaan met de algemeene, vage be lijdenis ik heb gezondigd, welke als 't ware van zijn lippen geperst werd. Hier hebt ge een man, die met David zeggen kan En ik beleed na ernstig overleg mijn booze daan en dan volgt ook ongetwijfeld, gij naamt die gunstig weg want Daniël geschiedde naar zijn woord Bij U zijn barmhartigheden, ofschoon wij tegen U gerebelleerd hebben. Zie, hier hoe hij zijn en Israëls zonde karakteriseert, want de zonde is opstand tegen God, Israëls Koning, het is een moedwillig verbreken van de banden, waar mede God Zijn volk aan zich zelf gehecht had. Wonderlijk is dit, dat er bij God barmhartig heid is. Israël kon dit niet zeggen van de vij anden, die hen met lust neergeworpen en uit zijn bezitting verdreven hadden. Welk een somber licht valt er in onze dagen niet op de verhouding, waarin menschen tot menschen staan en volken tot volken. Uit veler hart is gegrepen wij willen niet langer liefheb ben, maar wij willen haten. Laat het Duitsche volk maar eens aankloppen bij het Fransche en zeggenHeb deernis met ons, want wij bezwijken onder de opgelegde lasten het kan zijn, dat er vriendelijke woor den gesproken worden, maar elke daad van barmhartigheid blijft uit en dit is het bedenke lijke, dat ieder het als de meest natuurlijke be schouwd. Laat het oog er voor opengaan, dat bij den Heere barmhartigheid is, ofschoon wij gedaan hebben, wat kwaad is in zijn heilige oogen. Daarom kan elk, die als Daniël zich moet aan klagen, en mede zijn eigen volk, met vrijmoedig heid gaan tot God, die groot en schrikkelijk is, want dit is Hij. Groot wijl Hij met de inwoners der aarde en met de heirlegers des hemels handelt naar Zijn welbehagen. Hij is groot van raad en machtig van daad. Maar ook schrikkelijk. Immers Daniël heeft het gezien, hoe de ruwe soldaten ouden en jongen voor zich uitdreven uit het vaderland de donkere toekomst tegemoet. Wat baatte het, indien de vrouwen al schreiden en de ouden en zwakken haast niet meer voort konden. Het „voorwaarts" klonk steeds luide en onverbid delijk en wie bezweek liet men liggen op den vreemden bodem. Welke tooneelen hebben zich op den langen weg naar Babylonië afgespeeld. Daniël zag in die woeste Babyloniërs roeden in de hand des Heeren, die over de zonden des volks vertoornd was en dit aan het volk pijnlijk deed gevoelen wat zij tegen Hem misdreven hadden. Ook dat deed Hij niet uit lust tot pla gen, maar opdat zij zich bekeeren en leven zouden. Zoo zien wij, in de tegenwoordige moeilijk heden, de openbaring van Gods toorn over de ongerechtigheid der menschenkinderen, maar ook Zijn grootheid. Groot is Zijn lankmoedig heid geweest over ons geslachtwaarlijk Hij heeft zich niet onbetuigd gelaten, doende een overvloed aan brood uit de aarde voortkomen en de harten vervullen met blijdschap, ofschoon de mensch niet luisterde naar Zijn waarschu wing en hij weigerde te wandelen in Zijn wegen. Niet opeens kwam het onheil, maar het drong steeds dieper door en het overschreed de gren zen van alle landen. Eerst dachten velen, dat het hun niet genaken zou, maar nu is het reeds zoover, dat het zich in alle landen vertoont. De rijkste landen zelfs weten geen raad. Wel mag het heeten Bij ons, bij onze koningen, bij onze vorsten, bij onze wijzen en bij onze deskundi gen is de beschaamheid des aangezichts en wij denken onwillekeurig aan net beschuldigende woord Zij hebben mijn woord verworpen, wat wijsheid zouden ze hebben. Waarlijk, wel is het tijd, dat overheden en volken uit den nood der tijden roepen tot God. BOUMA. DE ONTWAPENINGSCONFERENTIE. In het begin van het volgend jaar, n.l 2 Februari, staat in Genève saam te komen de conferentie, die te beraadslagen zal hebben over de ontwapening. Met spanning en zorg wordt die conferentie tegemoet gezien, omdat de omstandigheden wei nig grond geven voor de verwachting, dat zij in staat zal zijn groote daden te doen. Een goed teeken is nog, dat allerwege gevoeld wordt de behoefte om die zaak in den gebede voor God te brengen en tot hen, die daar zullen saamkomen, een getuigenis der kerken te doen uitgaan. Reeds werd aan alle kerkeraden een adres gezonden, uitgaande van den zich noemenden Wereldbond van Kerken, met verzoek daaraan adhaesie te betuigen. Daartegen konden echter groote bezwaren worden ingebracht. En we vermoeden, dat maar weinig Geref. Kerken aan dat verzoek zullen hebben voldaan. Toch wordt onder ons wel gevoeld de be hoefte om ook iets te doen. En daarom ver blijdde het ons, dat de raad der Geref. Kerk te Amsterdam besloot zelfstandig een getuigenis te doen uitgaan. Met wat in dat adres wordt ge zegd zullen alle Geref. Kerken hun hartelijke instemming kunnen betuigen. Daarom willen we hier de vraag stellen of niet van Amsterdam het initiatief zou kunnen uitgaan, om voor dat adres de instemming te vragen van alle Geref. Kerken en het dan als een getuigenis van al die kerken naar Genève te zenden. Opdat de kerkeraden daarover zouden kun nen oordeelen, drukken we dat adres hier af, opdat, wanneer van Amsterdam een verzoek tot instemming hen zou bereiken, hun besluit dien aangaande al zou vaststaan. Dat adres luidt als volgt Het getuigenis. Onder den indruk van het gewicht van Uwe Vergadering, acht de Gereformeerde Kerk van Amsterdam zich geroepen zich tot U te wenden met het volgende getuigenis Zij belijdt op grond van het Woord van God, dat de Overheid de roeping heeft, in gebonden heid aan Zijn ordinantiën, het recht op aarde te handhaven en dat Hij haar daartoe het ge bruik van machtsmiddelen heeft toevertrouwd. Zij is er diep van doordrongen, dat de Over heid zoo dikwijls als zij dit verheven doel uit het oog verliest, gevaar loopt deze machtsmid delen te gebruiken voor doeleinden, die in strijd zijn met den eisch haar als dienaresse Gods ge steld. Zij wenscht, ook met erkentenis van eigen schuld, voor U, als vertegenwoordigers der vol ken, openlijk uit te spreken, dat de oorzaak van de ontwrichting van het volksleven ligt in den afval van den levenden God en dat daarom al leen redding te vinden is in den terugkeer tot Hem, die gezegd heeft„door Mij regeeren de Koningen, en de vorsten stellen gerechtigheid." Zij smeekt van Hem, dat het Uwe Vergade ring gegeven worde, bij het licht van zijn ordi nantiën, die beslissingen te nemen, waardoor het misbruik van machtsmiddelen wordt tegengegaan en het recht en de vrede worden bevestigd. Hier niet als in het andere adres een nederig verzoek van de kerken aan hen, die daar in conferentie zullen saamkomen als waren zij de machtigen, die over het lot der volkeren kunnen beslissen, maar gelijk dat de taak der kerken van Christus is een voorhouden aan die „machtigen" van het Woord Gods, dat ook hen moet leiden. En dat voorhouden van het Woord Gods dan gepaard aan een bede tot God, dat het Hem behagen moge die vergadering te leiden. Ook het andere besluit van Amsterdam om op den Zondag, voorafgaande aan de opening der Ontwapenings-conferenties, Zondag 31 Ja nuari, in den morgendienst de zaak van den vrede in prediking en gebed te doen gedenken, willen we hier vermelden in de verwachting, dat alle kerkeraden in Zeeland zullen besluiten eveneens zoo te handelen. ORGANIST KRUITHOF WEER IN ZEELAND. De heer Kruithof, organist in de Burgwalkerk te Kampen is niet iedereen. Daarom willen we voor hem wel weer een uitzondering maken en

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1931 | | pagina 1