FEUILLETON*
KERKNIEUWS.
Immers het drieërlei kwaad, dat in die woor
den wordt aangeduid, is het kwaad, dat er voor
velen reeds is en dat anderen bedreigt.
Denken we maar aan Rusland.
Daar is geen vrijheid meer. Het volk is daar
een slavenvolk geworden. De staat beschikt
daar over het >heele volk en de zweep des drij
vers jaagt het voort om mee te werken aan
het doel, dat die Staat zich gesteld heeft. En
of al de duizenden bij die drijfjacht omkomen,
de Staat bekommert er zich niet om. Het doel
heiligt de middelen.
Daar komt ook het kwaad, dat er geen open
bare eeredienst wordt geduld. De kerkgebouwen
worden gesloten of in dienst gesteld van heel
andere doeleinden dan om er God te dienen.
En eindelijk vreugde over kinderzegen kun
nen we ons in dat vreeselijke land nauwelijks
denken, waar de kinderen in groote horden,
zonder eenige liefdevolle zorg van vader en
moeder, rondzwerven en door diefstal en erger
trachten het leven te rekken.
Het is daar wel„terug naar Egypte".
Maar zoo moet ook ons die bedreiging toe
spreken. Als we zien wat er nu al in Rusland
geschiedt, kunnen we toch zeker niet vasthou
den aan het beweren, dat dit alles hier onmo
gelijk zou zijn.
Een volk, dat naar Gods Naam genoemd is,
dat door Hem afgezonderd is tot Zijn dienst
maar Hem niet dient, geve acht op deze be
dreiging en late zich leiden tot bekeering.
Zondag 29 November is nu door den oproep
der classis 's-Gravenhage bestemd als boete- en
bededag.
Moge dan de oprechte verootmoediging niet
ontbreken en bij allen, die den Naam des Hee-
ren belijden, maar die niet waarlijk Hem dienen,
komen de waarachtige bekeering. Dat Israël
Israël zij. Dat het zich beware in heilige afzon
dering van de wereld om te verheerlijken den
Naam Zijns Gods.
Dan mogen we vertrouwen op de genade
Gods, dat Hij over ons niet zal brengen het
groote kwaad, dat in de woorden „terug naar
Egypte" wordt aangewezen, maar dat we ons
nog zullen mogen verblijden in de vrijheid, in
den zegen van den openbaren eeredienst en in
de vreugde om den kinderzegen.
HEIJ.
ENKELE REISINDRUKKEN.
VII.
Den volgenden dag hadden de officiëele plech
tigheden plaats. Aan alles was te zien, dat er
iets bizonders te doen was. Papa was in feeststem
ming en geheel de bevolking leefde mee. Overal
was de stad versierd en op de Markt en 't plein
van de Hoogeschool en gymnasium waren troon
hemels geplaatst, wat er op wees, dat men hoog
bezoek verwachtte. Eerst werd des morgens in
de kerk een dankstond gehouden, een wijdings-
dienst zouden wij zeggen. Daarna begaven zich
al de professoren en genoodigden naar hun ge
reserveerde plaatsen op het laatst genoemde
plein. Een groote schare was samengestroomd,
jammer dat het een weinig regende.
Plotseling een geweldige ovatie, eljen, het Hon-
gaarsch woord om zijn blijdschap uit te spreken,
hoorde men van alle kanten. De Rijksbestuurder
Horthy kwam met zijn gevolp het feest bijwo
nen het gerucht liep telkens van Roomsche
zijde, dat hij het niet zou doen, maar gelukkig
het bleek niet waar te zijn.
Tusschen den bisschop en opperprocurator
van de kerk nam hij plaats. Na het woord van
welkom, traden de sprekers op. Alles werd per
radio doorgezonden. Natuurlijk nam de feestrede
van Professor Dr. Pongracz, rector der Hooge
school, een ruime plaats in. Het jubileum van
de Hoogeschool, welke 400 jaar bestond, werd
immers gevierd.
De gasten ontvingen de rede in Duitsche ver
taling, zoodat zij wisten, wat er gesproken werd.
De rede was kort, maar krachtig. In enkele
trekken werd de geschiedenis der Hoogeschool
geteekend, een geschiedenis van zegen maar ook
van lijden en zorgen, parellel loopend met Hon-
garije's nationale leven.
Zoo treffend werd gezegd „De geschiedenis
onzer school toont in vele opzichten de gelijke
trekkën, als onze nationale geschiedenis. De
oudste geschiedenis onzer natie verliest zich in
den nevel van den donkeren voortijd de data,
waaruit wij haar oudste verleden kunnen voor
stellen, zijn onzeker. Ook van het begin onzer
school kennen wij slechts eenige feiten uit de
16de eeuw. Dit wordt daaruit verklaard, dat
onze natie in dien tijd alle krachten moest in-
DE MOLENAAR VAN OOSTWOUD
(HISTORISCH VERHAAL OMSTREEKS 1880)
DOOR
H. KINGMANS.
LXV.
Maar voor verreweg het grooter aantal Uwer
onderdanen, met name voor die breede klasse,
die met de handen het brood verdient, of ook
in kleine nering en bedrijf een bescheiden middel
van bestaan vindt, trekt reeds de Wet, die thans
het schoolwezen in Uwer Majesteits Rijk re
gelt, een onoverkomelijken scheidsmuur op tus
schen de school van hun kinderen en Gods hei
lig Woord.
Immers, ze zijn eenvoudig onmachtig, om eerst
aan de Staatsschool mee te betalen, en dan nog
zelf uit particuliere middelen een eigen school
in stand te houden. En het is zoo ook Uwe
Majesteit weet het dat op veler Uwer dor
pen, de Bijbel tersluiks nog wel op de openbare
school geduld wordt, maar geduld op een wijze,
die dat heilig Woord onwaardig is, en, door
Wetsontduiking, allerminst met de hoogheid van
Uw wettelijk gezag strookt."
Na deze woordelijke voorlezing zette dominé
Petersma den verderen inhoud van het petition
nement aan den Koning uiteen, om daarna te
vertellen, wat er verder geschiedde. Hij wees
er op, hoe Dr. Kuyper in „De Standaard" dag
spannen om zich te handhaven en dat de af
wisselende oorlogsfeiten eenerzijds de opteeke-
ning van de gebeurtenissen verhinderden en
anderzijds vele data vernietigden. Wat Papa
overkwam, was ook het lot der Hoogeschool.
De stad werd in de 16de eeuw herhaaldelijk
door vijandelijke legers ingenomen en het gevolg
daarvan was altijd vernietiging. Wat het vuur
verschoonde, ging tijdens de vlucht verloren.
Onze vaderen waren dikwijls blijde, wanneer zij
slechts hun leven konden redden." Rustig was
dus de ontwikkeling der Hoogeschool niet, zelfs
kwam zij in Roomsche handen en naar een an
dere plaats moesten de Protestanten, hun school
verplaatsen. Doch in de 19de eeuw kwam er
een bloeitijdperk, dat plotseling zou worden af
gebroken door de gevolgen van den wereldoor
log en was er geen hulp van het buitenland ge
komen, de Hoogeschool had niet langer kunnen
bestaan.
Uit alles bleek, dat de Hoogeschool wilde
staan op den bodem van Gods Woord lof werd
gebracht aan Gods genade, God werd de eer
toegebracht.
Moge de Heere verder daar de broeders ster
ken tot opbouw van Hongarije's kerkelijk leven
en laten wij hen gedenken in onze gebeden.
Vele andere plechtigheden hadden op dien
dag nog plaats, de onthulling van de standbeel
den van Jokai en Petofi, twee beroemde Hon-
gaarsche dichters, welke eens te Papa woonden.
Ontroerend was de onthulling van de gedenk
plaat voor de gevallene soldaten, leden van het
voormalig studentencorps, in het gebouw der
Theologische School.
Ik zie daar nog staan, die eenvoudige man
en vrouw, nog treurend over hun zoon, in den
bloei der jaren gesneuveld. Ik hoor den man
nog spreken, wat kostte het hem een moeite.
De wonden van den wereldoorlog zijn nog niet
geheeld, zij blijven schrijnen. Toch overstemde
op dien dag de vreugde de smart. Gods wel
daden waren zoo groot. Met groote dankbaar
heid vervuld, vertrokken wij des middags weer
naar Budapestop den gansche weg werd nog
gepost, vanwege Horthy's reis. Dit teekent de
toestanden in Hongarije. Op een plaats moesten
wij nog zijn, waarom wij dan ook den anderen
dag vertrokken naar Debrecen.
ONZE NATIONALE BEDEDAG.
Zondag 29 November een bizondere dag. De
kerken zullen samenkomen om den nood der
tijden te brengen voor Gods aangezicht.
Een verblijdend teeken, dat de noodzakelijk
heid van zulk een dag gevoeld wordt in alle
kerken. Zij, die met den Allerhoogste willen
rekenen, in geheel het leven, zullen samen bid
den. Daarin, hoe ook gescheiden, zijn wij een.
Indien zich de eenheid moet openbaren, dan
zeker nu.
De moeilijkheden zijn vele, maatschappelijk,
zedelijk en geestelijk. Welk een zorgen in ons
land, in alle landen en de kortzichtige heerschers
schijnen het niet in te zien, dat Europa staat
op den rand van den afgrond.
In Duitschland kan men alles verwachten, de
winter is voor alle volken zorgelijk. Zocht men
het nu maar bij den Schepper, die in Zijn Voor
zienigheid voor alles zorgt en in Christus voor
ons een Vader wil zijn, dan zou er uitkomst
komen.
Doch eer het tegendeelsteeds meer wordt
het openbaar, „wij willen Hem niet als Koning
dienen". Verootmoediging en vernedering onder
de krachtige hand Gods zijn noodzakelijk, dan
zal de Heere ook komen.
Zij er in gansch Nederland, ook in onze pro
vincie, die in de zorgen zoo meedeelt, een bid
dend opgaan, een belijdenis van schuld en een
stil verwachten, dat ondanks alles, de Heere
regeert.
Worde de gemeenschappelijke bede- en boete
dag onvergetelijk en een roepstem voor Neder
land, „land, land, hoor des Heeren woord".
Middelburg. SCHEELE.
ZEEUWSCH-VLAAMSCHE BRIEVEN.
Zaamslag, November '31.
Ook hier in Zaamslag hebben we genoten
van de Ned. Chr. Radio-film.
Het goed recht en het hoog belang van deze
Vereeniging in dit blad verdedigen is water naar
de zee dragen.
Mij dunktwe zijn allen heel dankbaar voor
het mooie werk, dat deze organisatie doet, dank
baar dat wij als Christenen op dit gebied niet
achteraan komen, maar van 't begin af gezien
aan dag de aandacht op den strijd vestigde hoe
de voorstanders van het Christelijk onderwijs
werden bespot en gehoond en hoe het liep met
het aanbieden van het verzoekschrift aan den
Koning op het paleis Het Loo.
„Dat was op 3 Augustus 1878. Nog veertien
dagen moest worden gewacht", vervolgde de
verteller. „Wat een spanning was er Wat zou
de Koning doen op 't verzoek van ruim 305.000
zijner onderdanen Helaas wij weten hetde
Koning teekende de wet van Kappeyne, die be
doelde, onze Christelijke scholen den nekslag te
geven Maar wij weten ook wat de mensch
ten kwade dacht, heeft God ten goede gekeerd
Wel mislukte het doel van het petitionnement,
maar de organisatie die het tot stand bracht,
bleef behouden tot nu toe. Wij krijgen nu voort
aan onze jaarlijksche Unie-collecte over het ge-
heele land. Er zijn er reeds twee geweest. Elke
plaats mag houden het geld, dat er opgebracht
wordt. Waar het niet noodig is, worden andere
plaatsen geholpen. Zoo kunnen in de toekomst
Christelijke scholen worden gebouwd, al zal het
langzaam gaan. En voor het overige wij houden
het oog op God gericht. Hij, Die onze vurgie
gebeden zoo vaak verhoorde, zal ook voor het
vervolg ons hooren. Eenmaal, wij weten niet hoe,
zal het recht zegevieren over het onrecht."
Even was er stilte in het kerkje op den Ach
terweg van Westwoud, dat matig verlicht werd
door enkele petroleumlampen, die aan de zolde
ring hingen. En toen klonk weer de stem van
dominé Petersma
„Broeders en zusters, ik heb de geschiedenis
van onzen schoolstrijd uitvoerig verteld, opdat
is, welk een groote beteekenis de Radio ook
voor de verbreiding van Gods Koninkrijk en de
verkondiging van het Evangelie heeft. We heb
ben hier waarlijk niet alleen te doen met een
middel tot amusement en verstrooiing, doch met
een machtig cultuurfactor.
Of er dan geen gevaren zijn
O zeker van alles wordt misbruik gemaakt.
Sommige menschen blijven wat al te gemak
kelijk thuis en verzuimen de eigen gemeentelijke
samenkomsten.
De waardeering voor 't goede in andere ker
ken gaat weieens zóó ver, dat men het onder
scheid uit 't oog verliest en van geen beteekenis
acht.
Daar zijn ook menschen, die rijp en groen
hooren. Ze weten van alles wat, maar zijn van
niets grondig op de hoogte.
Er ware meer te noemen.
Nadat onder den eersten, overweldigenden
indruk de lof van de Radio luide bezongen is,
komen tegenwoordig ook de pruttelaars aan het
woord en worden de nadeelen naar voren ge
schoven.
Prof. Huizinga schreef (en er ligt veel waars
in): „De beteekenis van de Radio is nog nau
welijks te overzien. Haar geestelijk nivelleerende
werking zal waarschijnlijk nog grooter blijken
dan die van de bioscoop. De kost moet voor
alle magen te verdragen zijn. Al wat niet strookt
met een algemeene norm van bevattelijkheid en
welgevalligheid is uitgesloten.
Met de bioscoop deelt voorts de Radio de
eigenschap dat ze dwingt tot een sterke maar
oppervlakkige spanning der aandacht, die het
nadenken of laat mij liever zeggen het reflec-
teerend opnemen volstrekt uitsluit."
Het luisteren naar de Radio mag mijns inziens
het lezen van onze Christelijke bladen en boe
ken niet vervangen.
We komen soms in gezinnen waar niets, let
terlijk niets meer gelezen wordt en het abonne
ment op de dagbladen en kerkelijke tijdschriften
is opgezegd (men zegt dan wel heel vroom ik
lees alleen in den Bijbeldaar heb ik genoeg
aan).
Natuurlijk is dit af te keuren.
Maar dit neemt niet weg, dat de Radio groote
voordeelen heeft en voor velen tot rijken zegen
kan wezen.
Toen ik kort geleden voor de microfoon over
den hervormer Ulriech Zwingli had gesproken
ontving ik een paar dagen later een merkwaar
dig, vertrouwelijk schrijven van een Roomsch-
Katholiek.
'k Mag zijn naam niet bekend maken, doch
wél de inhoud van dezen brief publiceeren.
Een enkele aanhaling veroorloof ik mij „U
hebt" dus schreef hij „door deze letteren
te doen met iemand die eerbied heeft voor en
zich meermalen gesticht gevoelt door de liefde
tot Christus, die uit de prediking van menig
predikant spreekt. Zou deze aangelegenheid niet
tot één graad meerdere waardeering tusschen
althans één protestant (u) en één katholiek (on-
dergeteekende) mogen leiden in het hart van
Jezus Christus, den Heere, onzen lieven Heer."
Merkwaardig zijn ook deze woorden„Ik
vind er altijd iets troostends in gelegen, dat er
toch nog wel een en ander is in ons beider be
lijdenis, dat gelijkenis vertoont. Dat we ons
maar steeds veilig mogen weten bij Jezus Chris
tus, Gods eeniggeboren Zoon, onzen Heer."
Wie zal zeggen hoeveel zegen de uitzendin
gen van de N.C.R.V. rond zich spreiden. Zegen
ook, waarvan we nooit iets vernemen. Telkens
hoor 'k van menschen, die geen voet in de kerk
zetten, maar met belangstelling de preeken van
rechtzinnige dominees volgen. Ook lazen we
reeds van ontroerende bekeeringen, van man
nen en vrouwen die weer den weg naar de kerk
gevonden hebben.
Inderdaad de satan werpt zich op elke uit
vinding om ze dienstbaar te maken aan de uit
breiding van zijn macht en zijn rijk.
Maar wij nemen alle middelen te baat ook
de radio om den Naam van Jezus Christus,
den Zaligmaker der gansche wereld aan alle
menschen en alle volkeren bekend te maken.
Ook hier zit 't gevaar niet in het instrument
zelf, maar in de wijze, waarop van het instru
ment gebruik gemaakt wordt.
Wij willen ook op dit gebied niet neutraal
wezen, maar kleur bekennen en het „Soli Deo
Gloria", „Gode alleen de eere" schrijven in de
radio-banier.
Niet onzijdig. Maar ook niet eenzijdig
In de N.C.R.V. werken mannen uit onder
scheiden kerken broederlijk samen.
Mannen, die hierin overeenkomen, dat ze Je-
wij dien goed kennen. Als wij het verleden niet
kennen verstaan wij het heden niet. En thans
kom ik op dat heden. Tot nu toe bestaat er in
ons dorp niet een locaal-comité van de Unie,
die hier elk jaar in Augustus doet collecteeren.
Maar daarin zal verandering komen. Ik kan mee-
deelen, dat een comité in wording is, opdat ook
hier elk jaar geld wordt ingezameld. Dat geld,
vrienden, hebben wij noodig. En nog meer. Want
ik heb u vanavond bijeengeroepen, om te spre
ken over de stichting van een Christelijke school
in Westwoud en Oostwoud. Ik had het al eer
der willen doen. Maar wij zaten met den bouw
van onze kerk. Men kan geen twee dingen tege
lijk overhoop halen. Nu wij echter in onzen
kerkbouw zoo kennelijk door den Heere werden
en worden gezegend en het gemeentelijk leven
zoo vlot verloopt, wordt het tijd, aan andere,
noodige zaken te denken, er over te spreken en,
zoo het kan, te handelen. Wil iemand er mis
schien het woord over
In een hoek stond een oud man op.
„Wil Broeder Haalstra wat zeggen?" vroeg
dominé Petersma.
„Dominé moet maar zeggen, hoe het moet,
zou ik denken", meende de man. En dan zullen
wij allen ons best doen, om zoo gauw mogelijk
een Christelijke school te krijgen. Toen onze
kinderen gedoopt zijn, hebben wij allen „ja" ge
zegd, maar wij kunnen die belofte niet houden,
als wij geen school hebben. Dat wou ik alleen
maar zeggen."
„Goed, broeder Haalstra. Wenscht nog
iemand het woord Niet Mag ik dan aanne
men, dat allen het goed vinden, dat ik verder
zus Christus erkennen als de Zone Gods, Hem
eeren en liefhebben als hun Heere en Heiland.
Ook door de N.C.R.V. leerden leden van ver
schillende kerken elkander beter waardeeren.
Zij beseften hun diepere geestelijke eenheid en
reikten elkander de hand om gezamenlijk te
strijden tegen de zondemachten.
Het Koninkrijk Gods heeft toch wijder gren
zen dan 't eigen kerkelijk leven.
En de strijd zullen we verliezen, wanneer
niet allen, die denzelfden Christus belijden, zich
aaneensluiten en als één man tegenover den
vijand staan.
't Is er thans de tijd niet naar om over kleine
verschilpunten zich druk te maken. Wij zoeken
althans liever de punten van overeenkomst.
Niet elkaar verteren in onderlinge oneenigheid,
maar ééndrachtig optrekken tegen den gemeen-
schappelijken vijand
Maar zoo hoor 'k iemand zeggen zal
op den duur dit samengaan niet het kerkelijk
besef uitwisschen en de puntjes van de i's weg
nemen
't Spreekt vanzelf dat er gevaren zijn (zie bo
ven). Daarover ware eveneens een artikel te
vullen. Evenwelhet „in ons isolement ligt onze
kracht" kunnen we ook overdrijven.
't Is ook hier weer maat houden, het even
wicht bewaren. Wél kerkelijk doch niet kerkis-
tisch. Wél belijnd, maar niet benepen.
Dat is iets anders dan zoo'n middenman zijn,
waaraan niemand wat heeft
Zegene God de Heere onze Chr. Radio Ver
eeniging, opdat ook de van Christus vervreem
den of Hem vijandigen de rijke beteekenis van
het Evangelie leeren verstaan en Hem, die het
middelpunt van dat Evangelie is, leeren lief
hebben.
A. B. W. M. KOK.
TWEETAL TE
Apeldoorn (vac. wijlen G. J. Goede):
E. I. F. Nawijn te Geesteren-Gelselaar.
A. Wijngaarden te Bedum.
BEROEPEN TE
Pijnacker-Nootdorp G. F. Hajer
te Schoonebeek (Dr.).
StadskanaalC. W. Keur te Oudewater.
Sneek (vac. H. M. Dethmers):
H. Steenhuis te Krommenie.
Bolsward F. Guillaume te Oosterend (Fr.).
AANGENOMEN NAAR
Koudum Cand. A. J. van Dijk te Rotterdam.
Raamsdonk c.a. en Drimmelen
Cand. R. van Maare te Loenen a. d. Vecht.
Eibergen Cand. E. Masselink te Hoogeveen.
BEDANKT VOOR
Zuilichem en Neede Cand. A. J. van Dijk
te Rotterdam.
Jubileum Ds. F. Staal Pzn.
Hierover ook in de rubriek Kerknieuws een
enkel woord.
Ds. F. Staal Pzn. is 28 April 1863 geboren
te Kapelle (Z. B.). Hij is een der kinderen uit
een gezin, dat voor de kerk van Kapelle-Bieze-
linge van groote beteekenis geweest is en waar
over men zelfs nu, nu er geen enkele van hen
meer in ons midden woont, met groote waar
deering en piëteit zelfs spreken hoort.
De jubilaris komt uit een vroom en werkzaam
geslacht, dat alles over had voor 's Heeren dienst
en rijkelijk zijn de ouders gezegend in hunne
kinderen, waarvan meerderen hebben medege
werkt aan den opbloei van kerk en school.
Zoo zou ook Ds. Staal niet blijven binnen
de enge grenzen van de zoo welbekende bak
kerij, maar God baande den weg tot studie aan
de Theol. School te Kampen en begaafd met
een helder verstand kon hij den studieweg af
leggen en straks ingaan tot den arbeid in 's Hee
ren wijngaard. Slechts kort diende hij de kerk
van Geesteren-Gelselaar, 29 Nov. 1891Juni
1895, om te vertrekken naar Colijnsplaat, welke
gemeente hij nu ruim 36 jaren dient. Nog ziet
hij er frisch en krachtig uit en doet zijn werk
met vreugde. Hij is nog lang niet uitgepreekt
en nog steeds wordt hij door zijne gemeente
gewaardeerd en zijne prediking met genot ge
volgd.
Dat het voor hem en Colijnsplaat 29 Nov.
en 2 Dec. a.s. een vreugdedag wezen zal, kun
nen wij ons best voorstellen.
Ds. Staal nam als man van studie, kennis en
ga en een plan uiteenzet
Toen er weer geen antwoord volgde, wist
dominé Petersma genoeg. Deze menschen ge
bruikten nooit veel woorden.
„Welnu, mijn vrienden. Wij zijn het er over
eens, dat er een school komen moet. Maar dat
is niet zoo eenvoudig. Wij moeten grond koo-
pen, een school bouwen en een onderwijzer be
noemen. Dat kost alles geld, veel geld. Van de
gemeente krijgen wij niets, terwijl de openbare
school alles krijgt. Wij betalen daarvoor ook
onze belasting. En dan moeten wij, als onze
school er is, nog een tamelijk hoog schoolgeld
betalen, om de school in stand te houden. Ik zeg
precies, hoe de zaken staan. Wij moeten wel
weten, wat wij doen."
Lunshof, de ouderling, stond op.
„Dominé," zei hij, „daarover moeten wij maar
niet praten. Dat geld komt er wel na verloop
van tijd. En al moesten wij er een boterham
minder om eten en er een pijp minder om roo-
ken, het schoolgeld zullen wij gezamenlijk beta
len. De Heere laat ons niet in nood zitten. Hij
zorgt wel voor dat geld. Misschien komt het
bij de Unie-collecte voor een deel wel van libe
rale boeren."
Er werd even gelachen, maar Lunshof zei
„Dat meen ik, dominé. Ik ken wel een liberalen
boer, en boer Evenhuis kent hem ook, die aan
de collecte vast vijf en twintig gulden geeft."
„Heerema", zei er een halfluid, maar toch zóó,
dat het door velen, ook door dominé Petersma,
verstaan werd.
(Wordt vervolgd)