Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. Eerste Blad. No. 47. Vrijdag 20 November 1931. 45e Jaargang. UIT HET WOORD. DADERS DES WOORDS. CHE KERKBODE. REDACTIE: Ds. A. C. HE IJ TE KOUDEKERKE en Ds. D. SCHEELE TE MIDDELBURG. MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, J. VAN LONKHUIJZEN, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling ƒ2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS: 15 cent per regel; bij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE: FIRMA LITTOOIJ G OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ G OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280. DE VRUCHT DER KASTIJDING DES HEEREN. Geest doet Hij 't beginsel der vreugde in 't hart gevoelen. De Heere doet verstaan, dat Hij bij zijn op voedingswerk rekent met twee levens, twee we relden, twee erfenissen. En de vrucht rijpt voor 't nieuwe levenbereidt voor de hemelsche erfenis. kan de vrede bij ons wonen. Dan komt er vrede. En de vrucht die bij den vrede behoort schit tert tot eere Gods. Gelukkig wanneer dit komt in 't leven, als er nog een leven van werken voor den Heere volgt. Heerlijk is 't ook als wij vol-rijp die vrucht openbaar zien worden op 't ziekbed. Hoe kunnen wij dan soms zieken benijden. God voedt zijn kinderen op. Willen wij geoefend worden Bidden wij om de vrucht Ter Neuzen. S. GROENEVELD. HET H.A. ALLEEN VOOR DE GELOOVIGEN. Van broeder J. Wisse ontvingen we, in ant woord op ons onderschrift bij zijn ingezonden stuk in de Kerkbode van 16 Oct. j.l., weer een uitgebreid schrijven, met verzoek dat ook in de Kerkbode op te nemen. Aan dat verzoek kun nen we niet voldoen. Onze Kerkbode mag niet worden een blad met ingezonden stukken en onderschriften van de redactie. Alleen willen we op zijn schrijven ingaan voorzoover dat een antwoord bevat op een vraag toen onzerzijds gedaan n.l. waar Calvijn zou geleerd hebben* dat het Sacrament ook zou dienen om het ge loof te werken. Vooraf willen we dan nog een misverstand en wel is waar onbegrijpelijk, maar toch blijk baar bestaand misverstand pogen weg te nemen. Br. Wisse schrijft n.l. dat zijn meest gewich tige opmerking is, dat het hem begon te sche meren, toen hij in ons antwoord de bewering las Jezus zegtIk wil dat gij ook hen, die in Mij beginnen te gelooven ook al staat het nog lang niet vast dat zij ook met een waar geloof aan Mij verbonden zijn voor geloovigen zult houden. Als het br. Wisse hierbij begon te schemeren kan dat wel alleen hierom zijn omdat hij niet begreep, dat de woorden „ook al staat het nog lang niet vast" enz., bedoelden te zeg gen „ook al staat dat voor uw besef nog lang niet vast enz." We meenden dat uit het verband j wel duidelijk bleek, dat zöö onze bedoeling was. 1 Nu het echter noodig blijkt die nadere toevoe ging te geven, zij die hier dan ook gegeven. De zaak, waarop we hier terugkomen is of j het H.A. alleen voor de geloovigen zou zijn. Br. Wisse had n.l. beweerd, dat Calvijn oor deelde, dat het H.A. ook zou zijn om het ge loof te werken, dus ook voor ongeloovigen. Op onze vraag nu, waar Calvijn dat leerde is hij het antwoord niet schuldig gebleven, maar verwees hij ons naar de Institutie boek IV hoofd stuk 17 33. Daar schrijft Calvijn o.a. En de waardigheid van dit Sacrament wordt treffelijk genoeg geprezen, wanneer wij het daarvoor houden dat het een hulpmiddel is, waardoor wij in het lichaam van Christus worden ingeplant, of ingeplant zijnde meer en meer aan Hem was sen, totdat Hij ons volkomenlijk met Hem ver- eenigt in 't hemelsche leven. Het komt dan aan op de woorden, die we onderstreepten, n.l. dat wij door het H.A. als hulpmiddel in het lichaam van Christus worden ingeplant. We stemmen aanstonds toe, dat deze woorden op den klank af, eenigen grond bieden voor wat br. Wisse beweerde, dat volgens Calvijn het Sacrament ook zou dienen om het geloof te wer ken. Toch houde br. Wisse ons ten goede, dat wij om het gevoelen van Calvijn over het H.A. te leeren kennen, ons niet alleen laten leiden door deze uitspraak, maar die uitspraak die ietwat duister is dan hebben te zien in het licht van alles wat Calvijn over de Sacramenten en het H.A. in 't bijzonder schreef. Anders zou den we er toe kunnen komen om, uitgaande van een enkelen zin, hem een gevoelen toe te dichten, dat toch heel duidelijk het zijne niet was. Om maar een voorbeeld te noemen. In de Institutie IV. 17. 1 schrijft Calvijn „Want ge lijk God ons in den doop weder baart, in de gemeenschap van Zijn Kerk inplant en door aanneming Zijn kinderen maakt enz." Neem nu dien zin op zichzelf en dan ware er mee te be wijzen, dat Calvijn zou leeren, dat de weder geboorte door den doop wordt gewerkt. Toch was dat zeker Calvijns gevoelen niet. Ook dat woord uit de Institutie IV. 17. 33 moeten we dus bezien in verband met heel Cal vijns Avondmaalsbeschouwing, om vandaar uit te komen tot het rechte verstaan van die uit spraak. En wie dan naleest wat Calvijn schreef in IV. 14 over de Sacramenten in het algemeen en in IV. 17 over het H.A. kan tot geen andere conclusie komen dan dat naar zijn oordeel het H.A. voor de geloovigen is. Het zou teveel ruimte vragen, wanneer we alles wat Calvijn in die beide hoofdstukken van het vierde boek over deze materie schrijft, hier zouden willen citeeren. Dat is ook niet noodig. Wie daartoe de gelegenheid heeft, leze het zelf in de .Institutie na. Maar een enkele citaat mo gen we hier niet achterwege laten. IV. 14. 3 dat het Sacrament dient, niet zoo zeer opdat God Zijn heilig Woord vast make, dan opdat Hij ons in het geloof aangaande dat woord, versterken mocht. IV. 14. 8 Want vooreerst leert en onder wijst ons God door Zijn Woord ten andere versterkt Hij ons door de Sacramenten. IV. 14. 14 Wat is een Sacrament, hetwelk zonder geloof ontvangen wordt, anders dan een zeer zeker verderf van de Kerk IV. 14. 19 Zoodat gij met recht moogt zeg gen dat zulke Sacramenten ceremoniën zijn waar door God Zijn volk wil oefenen, eerstelijk om het geloof inwendig te voeden, op te wekken en te versterken. IV. 17. 32 Is er iemand denwelken nog niet is genoeg gedaan, zoo wilde ik wel dat hij al hier een weinig met mij overlegde, dat wij nu spreken van een Sacrament en dat al datgene hetwelk in een Sacrament is, tot het geloof moet gericht en geleid worden. En wij voeden en versterken het geloof door deze deelachtigheid des lichaams, die wij tot nog toe beweerd hebben. Eindelijk nog in IV. 17. 33, in de paragraaf, op een woord, waaruit br. Wisse zich beroept Maar ik ontken dat het zonder de smaak des geloofs kan gegeten wordenof (zoo iemand meer behagen heeft in de woorden van Augusti- nus) ik ontken, dat de menschen uit het Sacra ment meer halen dan ze met het instrument des geloofs vergaderen. En iets verder Hierbij komt nog dat Christus zonder het geloof even zoo weinig kan ontvangen worden als een zaad in het vuur kan uitspruiten. Bovenstaande is, dunkt ons, genoegzaam om te bewijzen, dat ook naar Calvijns oordeel het H.A. voor de geloovigen is. Maar bovendien, meer beteekenis nog dan het woord van Calvijn heeft voor ons wat onze belijdenis zegt. En zou er dan nog verschil van meening kunnen zijn over een enkel woord van Calvijn, geen verschil van meening is mogelijk, dat onze belijdenis van het H.A. leert, dat het dient om het geloof te versterken (Zondag 25 Catechismus) In verband met het ingezonden stuk van br. Wisse ontvingen we een ander van br. J. B. te Bergen op Zoon, die schreef, dat het hem wel een beetje bang werd als hij dat ingezon den stuk las en verwees naar een uitdrukking in het boekje van Dr. Bavinck over „De zeker heid des geloofs", dat de Sacramenten alleen voor de geloovigen verordend zijn. Dat is ook metterdaad het algemeen gevoelen onder de Gereformeerden. En ook br. Wisse is het daarmee wel eens, ook al is het dat het nadenken over de vele vragen, die zich hier voordoen, hem uitdrukkingen deed gebruiken, die verwarrend zouden kunnen werken. HEIJ. ONZE GESCHIEDENIS. XII. Hendrik de Cock, predikant te Ulrum en Hendrik Peter Scholte, predikant te Doveren hadden na een moeilijken strijd en gedwongen door de omstandigheden, wijl zij God meer wenschten te gehoorzamen dan menschen, door de acte van afscheiding verklaard niet langer onder het synodaal bestuur te willen blijven. Meerderen zouden volgen. Dat dit zou geschie den werd al eenigermate openbaar, toen de sy node vergaderd was om te oordeelen over het geval de Cock. Immers vele adressen waren bij de synode ingekomen, waarvan in sommige de verklaring werd gevraagd, dat de formulieren van eenigheid der Gereformeerde Kerk een ver bindende kracht zouden hebben voor de Her vormde predikanten. 28 predikanten hadden zulk een adres onderteekend, waartoe ook behoor den. enkele jongere predikanten, die heel beslist een nadere verklaring van de synode vroegen, en die beslistheid in hun verder ambtelijk leven zou hen ook in conflict brengen met de kerke lijke hiërarchie. Het besluit in betrekking tot de adressen der jongere predikanten, Brummel- kamp, Van Rhee, Gezelle Meerburg en Van Velzen luidde „dat hun zou geantwoord wor den, dat de synode hunne vraag, als in inhoud en toon geheel onvoegzaam, zonder aanleiding daartoe, niet zou hebben beantwoord en dat zij ernstig vermaand werden, om zich stiptelijk te gedragen naar de bestaande en voor hen als Leeraars in de Nederlandsche Hervormde Kerk verbindende verordeningen." En alle kastijding, als die tegenwoor dig is, schijnt geen zaak van vreugde maar van droefheid te zijn doch daarna geeft zij van zich een vreedzame vrucht der gerechtigheid dengenen, die door dezelve geoefend zijn. Hebr. 12:11. Wie juichend vruchten wil maaien, moet kun nen wachten tegenspoed kunnen verdragen den akker vruchtbaar maken en reinigen van on kruid. Maar dan nog wachten op den juisten tijd. De vruchten moeten eerst rijp zijn. Zoo is 't ook in 't leven. Hoe worden soms menschen benijd om hun plaats of positie, benijd dikwerf door menschen, die vergeten, dat om daar te komen, men zich eerst moet inspannen. Vrucht van arbeid, inspanning, ijver en vlijt ziet men in veler leven openbaar worden. Na tuurlijk niet steeds. Nog geldt Salomo's woord dat de loop niet is der snellen, noch de strijd der helden, noch ook de spijs der wijzen, noch de rijkdom der verstandigen, noch ook de gunst der weiwetenden, maar dat tijd en toeval aan alle dezen wedervaart. Wonderen en raadselen in 't Godsbestuur. Hier in dit leven worden de vruchten van ijver en offer dikwerf niet gezien hier bij de ver broken eenheid der menschheid, neemt niet ieder naar gaven en aanleg zijn juiste plaats in. Zoo lijkt Gods weg ons ook hierin niet goed. Inzonderheid niet in de toezending van lijden en kruis. Gods doen is echter majesteit en heerlijkheid. De hemelsche Opvoeder vergist zich nooit. Zijn- opvoedingswerk rekent met twee levens, met twee werelden, met twee erfenissen met het tijdelijke en 't eeuwige. Zijn opvoedingswerk- is altijd volmaakt. Wij zouden dit nog beter verstaan als God rechtstreeks zelf opvoedde. Maar de Heere doet 't ook door anderen. Mozes aan Farao's hof, maar ook Israël in den ijzeroven in Egypte. Wij zouden nog willen buigen onder de roede des Heeren, maar wat menschen ons aandoen, dat wekt verzet. Vergeten wij dan niet, dat Gods hand, kastijdt, ook door menschen. Alle kastijding door 's Heeren hand, ook door zijn instrumenten geeft vrucht. Het woord kastijding ziet op opvoeding, eigen lijk heel de opvoeding. Daarbij behoort wat wij in engeren zin kastijding, tuchtiging noemen. Spr. 3:11, 12, luidt: Mijn Zoon verwerp de tucht des Heeren niet, en wees niet verdrietig over zijn kastijding, want de Heere kastijdt den- gene, dien Hij liefheeft, ja gelijk een vader den zoon in denwelken hij een welbehagen heeft. Zoo kastijdt, tuchtigt de Heere zijn kinderen. Die kastijding is van allerlei aard, lichamelijk en geestelijk. Wij ontmoeten de voorwerpen der kastijding des Heeren dagelijks. Inderdaad schijnt 't geen zaak van vreugde, maar van droefheid. Niet voor wie 't aanziet niet voor wie 't ondergaat, 't Kan wel een zaak van vreugde zijn. Soms zien wij onder zware kastijding vreugde stralen van 't gelaat van lijder of lijderes. Maar naar den uiterlijken schijn, is kastijding welke ook geen zaak van vreugde, maar van droef heid. Droefheid doet kwijnen, 't Wordt alles don ker. En de menschen zijn zoo zelfzuchtig, koud en liefdeloos. En God schijnt niet te hooren naar 't gebed1. En satan spot en vraagt binnen in u;: Waar is nu uw God. 't Zou bezwijken worden, als nu de Heere niet kwam. De Heere kent echter de zijnen. Zoo toont Hij, als 't bezwijken zou worden zijn kinderen de vrucht der kastijding ja door den Heiligen Wij lezen hier van ware geestelijke bevinding. Hier is de lijdzaamheid die bevinding werktde bevinding die hoop werkt hoop die niet be schaamt, omdat de liefde Gods in onze harten uitgestort is, door den Heiligen Geest, die ons gegeven is. Waar komt de vrucht der kastijding. Wie is geoefend door de kastijding, De Heere heeft met alle kastijding een doel. Hij loutert door het lijden, gelijk het zilver wordt beproefd. Wij moeten biddend trachten te ver staan wat de Heere beoogt. De Heere heeft een doel voor dit en voor het eeuwige leven. Alleen als wij hierop letten, kunnen wij verstaan Gods weg met lijders en met lijderessen, die niet meer worden opgericht die hun leven lijdend ten einde brengen Zieken naar het lichaam, die niet meer worden opgericht. Schijnbaar hebben zij geen taak wordt hun leven doelloos. En toch is er taak. Immers zij moeten geoefend worden. Zij moeten gelooven, dat de Heere kastijdt tot ons nut. Zoo zullen ze zijner heiligheid deelach tig worden en rijpen voor den hemel. Hoe kun nen soms Gods kinderen onder lijden God ver heerlijken. Maar ook kan lijden dienen om te bereiden voor een aardetaak. God wil dan door oefening, door lijden en kruis, een ziel sterken voor een aardetaak, die volgt. Een leven van werken voor den Heere moet dan nog volgen. Maar om recht voor den Heere te kunnen werken, moeten wij eerst geoefend zijn. Soms willen wij ons aan de tucht en de ver maning onttrekken. Na lijden geldt dan voor ons 't woord, tevergeefs geleden. Maar nieuw lijden ligt dan weer klaar voor Gods kind. Er is zonde bij ons, die wij nog niet haten. Wij moeten aller zonde vijand worden. De Heere weet welk middel noodig is, om ons de zonde te doen haten. Wij moeten geoefend worden. Als soldaten gedrild. Wij moeten goede gewoonten aanne men door terechtwijzing. Gods wet moeten wij met vreugde leeren doen lust tot alle gerech tigheid hebben. De vreeze Gods moet wonen in ons hart. De vrucht moet rijpen. Hoe heerlijk is 't, wanneer die geestelijke vrucht der kastijding rijpt in ons leven. Paulus spreekt in 2 Cor. 4:17, 18 van een lichte ver drukking die zeer haast voorbijgaat, en uitwerkt een gansch zeer uitnemend eeuwig gewicht der heerlijkheid. Hier lezen- wij van een vrucht der gerechtigheid. Wij moeten hierbij denken aan het wandelen in de wegen Gods. De kastijding is een middel geweest om er toe- te brengen. Nu is er vrede. Een vrucht, die bij den vrede behoort. Zoolang de kastijding nog noodig is, is er de vrede niet. Wij willen nog anders dan God wil. De Heere gebruikt zijn roede, komt met zijn tuchtiging, zijn kastijding. De vrucht moet komen. De Heere wacht er op. Ze komt niet zoolang wij ons niet gewennen aan den Heere. Met vreugde moeten wij leeren gaan in Gods weg. Maar om te komen tot de hartelijke vreug de in God, moet er eerst een hartelijk leedwe zen zijn over de zonde. Onze zonde belijden en bidden om vergeving is niet genoeg. Onze le venshouding moet veranderen. De vriendschap Gods moeten wij zoeken, en daarom vijand van de zonde worden. Hoelang kan zelfs Gods kind nog tegenstaan-. Tot schade voor ons zelf, voor Gods zaak tot oneere van God. Hoe heerlijk, als de tegenstand- ophoudt. Dan

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1931 | | pagina 1