Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. No. 46. Vrijdag 13 November 1931. 45e Jaargang. UIT HET WOORD, DADERS DES WOORDS- EEUWSCHE KERKBODE. REDACTIE: Ds. A. C HEIJ TE KOUDEKERKE en Ds. D. SCHEELE TE MIDDELBURG, MEDEWERKERS: D.D. L. BOUMA, W. M, LE COENTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, J. VAN LONKHUIJZEN, F, STAAL Pzn„ A, SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN. ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling ƒ2, Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regel j bij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE: FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ 6 OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280. DE STAD DER GELOOVIGEN. Want wij hebben hier geen blijvende stad, maar wij zoeken de toekomende. Hebr. 1314. De Heilige Schrift spreekt van vloek en van zegen. De vloek is voor de goddeloozen, de zegen voor de geloovigen, de vromen. Voor Kaïn, den moordenaar, gold het woord Gij zult zwervende en dolende zijn op de aarde. Voor de vromen staat er geschreven zij zul len het aardrijk beërven. Ja zingen wij niet 't Goed, dat nimmermeer vergaat, Zal hij ongestoord verwerven, En zijn Godgeheiligd zaad Zal 't gezegend aardrijk erven. Maar dan leest gij in uw Bijbel weer en Kaïn bouwde een stad, en noemde ze naar den naam zijns zoons Henoch. En van het geslacht van Seth lezen wij, dat men in de dagen van zijn zoon Enos begon den naam des Heeren aan te roepen. Zoo schijnt de wereldgeschiedenis te spotten met het woord des Heeren. De groote steden zijn de centra van cultuur en menschvergoding. Abraham wordt uit het schoone Uhr geroe pen, moet de stad verlaten, om van plaats tot plaats te trekken. Wat moet 't voor Abraham naar de uiterlijke zijde zijn geweest, Uhr te ver laten, de schoone stad, 't centrum van cultuur en beschaving, van waaruit betrekkingen onder houden werden met de geheele beschaafde we reld. Langs haar muren stroomde de Euphraat. Maar Abraham moet de stad verlaten, wordt vreemdeling overal, vreemdeling in een vreemd land. Nergens is zijn stad. Zoo gaat 't met Izak en met Jakob. Jakobs nakomelingen ziet gij gaan naar Egypte, vreemdeling, en zwaar verdrukt straks omzwerven in de woestijn. 't Is alsof de vloek van Kaïn is voor de vro men, zwervende en dolende op de aarde. Later blijkt, dat God een beter lot voor dit volk be schoren heeft. In het beloofde land wordt Jeru zalem zelfs de schoone stad voor 's Heeren volk, de stad Gods. Maar Jeruzalem was Gods stad. Toen ze op hield Gods stad te zijn, toen ze de profeten ge dood, den Koning gekruist had, werd ze der verwoesting overgegeven. Sinds gold voor den jood de Kaïns vloek Gij zult zwervende en dolende zijn op de aarde. Nu zoekt als Kaïn, de Jood echter rust in de steden. Hoe was hij thuis reeds in Babel. Hoe- velen weigerden terug te keeren naar Jeruzalem. Ook Rome de groote wereldstad uit Jezus' da gen, trekt den jood aan. Is Rome niet de eeuwige stad, de onvergan kelijke. Jood en Christen ondervonden het soms wel anders, dat ook Rome voor hem geen plaats der rust was. Maar evenwel scheen Rome zelf een vaste stad. Kon men daar maar rustig wonen. En nu komt 't woord wij hebben hier geen blijvende stad. Het woord doelt niet op hun blijven in de stad, maar op het blijven van de stad. De stad blijft niet, geen stad blijft. Ook de groote steden behooren tot de bewegelijke dingen. Eens komt de dag, dat God alle dingen zal bewegen. Alles stort dan inéén. Ook de groote steden. Niets is nier blijvend. Ook niet het mooie in de stad. Hoevelen hunkeren naar de stad. 's Zomers strand en bosch, berg en dal. Maar dan de stad. Daar immers valt alles te genieten. Arme Chris ten die 't, als de wereldmensch, zoekt in de stad, die niet blijft. Gelukkig de Christen, die, 't zij in een stad, 't zij in een dorp, waar ook op aarde, contact weet te vinden met de stad die fundamenten heeft, en doet als Abraham, overal waar hij is, oprichten een altaar voor zijn God. Dan mogen wij vreemdelingen op aarde zijn, wij voelen ons niet gedrukt door den Kaïns vloek. Integendeel, wij zingen van 's Hee ren wegen. Hier is geen blijvende stad, wij, de geloovigen, hebben hier geen blijvende stad dus de geloo vigen niet, maar evenmin de ongeloovigen. Er is hier geen blijvende stad, geen stad, die blijft. Is er grond voor om een toekomende stad te zoeken. Een stad die wel blijft, die eeuwig blijft. Reeds van Abraham lezen wij Hij verwacht te een stad die fundamenten had, welker Kun stenaar en Bouwmeester God was. Abraham verwachtte dus, verwachtte een stad, een eeuwi ge stad. Abraham wordt uit Uhr geroepen, een stad door menschen gebouwd. God zal voor Abraham een stad bouwen. Heeft Abraham niet de belofte van den Mes sias is daarmee niet gegeven de belofte van het hemelsch Jeruzalem Abraham ziet op grond van Gods belofte, voor zijn zielsoog die stad. En verwacht Gods stad. Die toekomende stad bouwt God. Aan de steden der aarde bouwen menschen. Hier is God alleen de Kunstenaar en Bouwmeester. Zoo is ze veilig en vast en heerlijk. Ze is, bestaat. Wat ons betreft is ze toekomende. Wij zien ze niet, wij kunnen er nog niet binnen gaan. Ze is boven. Echter is ze door God beloofd. Wij gelooven aan haar bestaan. Die zoeken zijn daarom de geloovigen. De wereldmensch zoekt 't in de wereldstad. Al wat begeerlijk is, is daar. Genieten daarom alle menschen in de steden der aarde Vinden zij, die tijdelijk volop kunnen genieten, het hoog ste, het blijvende Wat biedt die stad de ster vende ziel. Ja, als eens Jezus komt, waar blijft die stad. Boven al het aardsche, in de hemelen, ziet de geloovige zijn stad. Hij zoekt en blijft zoeken. Ook als de dood nadert. En al zoekende ge looft hij, voor mij bouwt God die stad, die een maal neerdaalt op aarde, het hemelsch Jeruza lem die stad, die blijft, waar eeuwig vreugde is. En voor den vrome zal zijn 't woord Gaat in, in de eeuwige vreugde. Welk een troost biedt die heerlijke belofte Gods den christen onder menigerlei kruis. De belofte is er, en wordt vervuld. De geloovige twijfelt hieraan niet. En dit geloof doet zoeken. Lijdelijk mag een christen niet zijn. Valsche gerustheid is geen vrucht van het ware geloof. Lijdelijk afwachten van wat de Heere beloofd heeft, is dikwerf geestelijke luiheid en traagheid. Gods beelddragers mogen niet lui of traag zijn moeten ijverig zijn. Heeft Paulus niet gezegd Niet dat ik 't ai reede gekregen heb, of aireede volmaakt ben, maar ik jaag er naar of ik het ook grijpen mocht. Zoo nu moeten wij zoeken, ijverig zoeken naar de toekomende stad. Wij moeten zoeken bij God, bij Jezus Christus en niet in deze we reld. Wij moeten zoeken boven en niet beneden. Wij moeten nauwgezet ijverig, naarstig zoeken. Al zoekend, moeten wij nauwkeurig er op let ten of wij op den goeden weg zijn. Niet in onzen weg, op Gods weg moeten wij zoeken. Geen verkeerden, geen dwaalweg ooit inslaan. Onze weg moet voeren naar het doel, naar de stad Gods. Wij moeten ook niet stilstaan op den goeden weg. Voortgaan, altijd voortgaan, jagen naar 't witzoeken, altijd zoeken. Wij moeten zoeken naar wat bestaat, naar wat God heeft beloofd. Niet doelloos zoeken, maar zoeken naar Gods stad, om in te gaan in 't hemelsch Jeruzalem. Gods woord wekt daartoe op wekt op tot vol harden ook onder smaad en kruis tot zoeken, tot het vinden wordt. Hoe heerlijk is het steeds te zoeken in 't ge loof, God heeft de stad bereid. God is dan ook bij ons in 't zoeken, en wij zijn al zoekend, altijd bij God. Hier door het geloof, eens in aan schouwen. Terneuzen. S. GROENEVELD. IN MEMORIAM. Aan het verzoek van Br. A. Geschiere om het volgende „In memoriam" in onze Kerkbode op te nemen, voldoen we gaarne, ook al vraagt het nog al wat plaats. We meenen, dat het velen goed zal doen te lezen van het leven en sterven van die zuster, die een lichtend spoor nalaat. De gedachtenis des rechtvaardigen zal tot zege ning zijn. HEIJ. In Memoriam. 2 Sam. 3 38. Op 11 October j.l. nam de Heere de oudste inwoonster van Grijpskerke op ruim 92 jaren tot Zich op in den hemel. Neen, ze was niet een groote naar de wereld als Abner, ze was een arme arbeidersvrouw, maar ze was een groote, zooals die beschreven wordt in Ps. 18 36b. Er is in die vrouw meer verloren in onze gemeente als, vrees ik, wel beseft zal wor den. Hoewel ze reeds langen tijd niet meer kon opgaan tot de plaats des gebeds, was ze toch zoo lang hare vermogens dat toelieten in den geest in het midden dier vergadering en bad en zong ze meê. Daar was haar element. Heel die schare beschouwde zij als haar broeders en zus ters in den Heere en wilde gaarne daarvan de minste zijn, hoewel ze bij den Heere hoog stond aangeschreven, wijl groote genade haar veroot moedigde. Ze had eiken Dienaar des Woords hartelijk lief en achtte hen hoog om hun ambtswil. Ze droeg de belangen der Kerke Gods zeer op het hart, daarom bad ze er veel vóór. Ze sprak over de rechtvaardigmaking door het geloof en over heiligmaking, natuurlijk niet als een theo loog, wijl ze voor haar bekeering geen letter kon lezen. Ze had nooit school gegaan, maar als een diep ingeleide en met groote ervaring begaafde Christin. Ze had een ruim hart. Ook bij verschil van meening over sommige waar heden, geloofde ze spoedig het goede van an deren als ze maar eenigszins instemming vond met de Schrift. Derzulken wees ze dan op de eeuwige liefde en ontferming Gods en vermaan de tot aanhouden in 't gebed. Ze had een vro men vader, maar moest heel jong het huis uit om haar brood te verdienen, en zonder onder wijs genoten te hebben, had de wereld over heel haar hart de overhand. Ze wist niets dan van werken, werken waar ze zeer getrouw was. En wonderlijk. Hoewel ze in haar twintiger jaren, op als 't ware buitengewone wijze door den Heere getrokken en tot bekeering gebracht is, moest ze van ziekelijke lijdelijkheid niets hebben. Ze stelde Gods eisch en de verantwoordelijkheid van den mensch geheel voorop. Ze was een getrouw lid der Geref. Kerken. Het is wel eens gebeurd dat ze bezocht werd door menschen, die hun verwondering niet konden verbergen, dat ze, zoo grootelijks begenadigd, het in die Geref. Kerk kon houden. Dan ontstak ze in heiligen toorn en betuigde ze een ieder dat al daar haar den vollen raad Gods verkondigd werd, naar de mate der gaven, eiken Dienaar des Woords door God geschonken. Zij voor zich speelde ook geen kerkje. Wie het om Jezus te doen was, was haar welkom. Ze was ook een bidster voor land en volk. Ook voor onze Koningin. Als er smadelijk over Haar gespro ken werd, zei ze „Je bent nog nooit Koningin geweest. Bid maar voor Haar Toen ze tot God bekeerd werd bedroefde het haar zoo dat ze niet lezen kon. Ze verzocht haar man het haar te leeren. Hoewel ze het samen zeer druk hadden en in dien tijd nog geen verkorte werk uren waren, hun daggeld sober en haar man ook weinig onderwezen was, lukte toch het zoo ver te brengen, dat ze zich behelpen kon. Wat was ze blij en naarstig in het onderzoeken van Gods Woord. Toen ze niet veel of niet meer werken kon, hield ze haar bijbeltje altijd bij zich. Ook leerde ze nog zingen en zong ze in de kerk meê en ook thuis, als een lijster, zonder het vroeger ooit gedaan of geleerd te hebben. Ze had het met haar man zoo ver gebracht, dat ze een eigen plaatsje hadden overgespaard, met een loon van haar man van 80 en 90 cent per dag en zij in den zomer 45 cent en 's winters niets. Kranig Dus bij het dienen van den Heere een nauwe plichtsbetrachting. Beide droegen naast hun eigen belangen, ook die van hunne princi palen op het hart. Dat wordt altijd gezegend Haar man is bijna 20 jaar geleden, naar wij gelooven mogen, in den Heere ontslapen en daar ze kinderloos waren, was ze daarna verplicht bij hare eenige gehuwde zuster intrek te nemen, waar ze in liefde met elkander hebben geleefd. De overledene is maandenlang bedlegerig ge weest. Veeltijds was ze onbewust. Twee dagen voor haar sterven echter werd ze helder toen bedankte ze haar zuster met haar man voor alle zorgen, aan haar besteed, betuigende, dat het nu niet lang meer duren zou. Ze voelde het einde nabij en betuigde met blijdschap dat Jezus haar wachtte en de hemel poort voor haar geopend was. Toen echter werd ze weer onbewust en stierf in dien toestand twee dagen daarna. Het is voor de kerk van Grijps kerke een groot geestelijk verlies. Ze heeft een bidster minder. Wordt dat echter beseft, dan zal de Heere anderen in haar plaats geven. Zij het zoo Ps. 3718 en 37. A. GESCHIERE. Grijpskerke, October 1931. Mariahoeve. ONZE GESCHIEDENIS. XI. Ulrum's gemeente had zich dus afgescheiden van de synodale Hervormde Kerk om weder te keeren tot de gronden der vaderen en met recht kon zij stellen den eisch, dat haar het gebruik der kerk toekwam, wijl deze haar eigendom was, want nooit hadden de kerkgebouwen in den loop der historie toebehoord aan Remonstran tisme of Socinianisme, maar aan de Reformatie. Deze gedachte leefde dan ook bij de Cock en de gemeente, zoodat de geschorste maar thans zich afgescheiden predikant zich des Zondags, den 19den October, met den kerkeraad naar de kerk begaf, om als voorheen het Woord des Heeren te verkondigen. Velen waren natuurlijk opgekomen, om hun geliefden leeraar weer te beluisteren, die zoo lang in zijn ambtswerk be moeilijkt was. De vijand echter had ook niet stil gezeten. Op last van den Officier van Justitie te Appingedam had zich een politiemacht ron dom den kansel geplaatst, om tot eiken prijs te verhinderen, dat deze door Ds. de Cock zou beklommen worden. Hij nam toen plaats in een bank. Zou hij weer als in de afgeloopen maan den slechts hoorder mogen zijn Want een ring- predikant was immers aangewezen om den mor gendienst te vervullen. Zoover zou het echter niet komen. Want de schare belette den ring- predikant den predikstoel te naderen, zoodat deze onverrichterzake heen ging. Toen sprak Ds. de Cock, waar de gemeente eenstemmig had uitgesproken, gekomen te zijn om haar eigen leeraar te hooren, vanaf een bank, over Efeze 2 810 Want uit genade zijt gij zalig gewor den door het geloof, en dat niet uit u, het is Gods gave niet uit de werken, opdat niemand roeme. Want wij zijn Zijn maaksel, geschapen in Christus Jezus tot goede werken, welke God voorbereid heeft, opdat wij in dezelve zouden wandelen, 's Middags moest de gemeente samen komen in een schuur, waar de kerkdeuren ge sloten bleven, aangevangen werd met de behan deling van den catechismus. Was alles deze Zondag rustig gebleven, de toekomst beloofde niet veel goeds. Over haar eigendommen mocht de gemeente niet beschikken. Een verzoek den Commissaris van den Koning gedaan, om toch voor het recht op te komen en geen consciëntiedwang toe te laten, mocht niet baten, evenmin een adres, aan den Koning gericht. Het kwaad was over de Cock tenvolle besloten. Voordat hij Zondag 26 October weer temidden van zijn gemeente kon optreden, kwam op den dag daaraan voorafgaande een detache ment van 150 soldaten te Ulrum. Ulrum werd in staat van beleg verklaard, tegen „revolutio nairen" mocht men niet anders optreden. Kerk en staat waren het in dezen roerend eens. Om de Cock en zijn gezin te treffen, werden twaalf van deze ruwe manschappen bij hem ingekwar tierd en de pastorie als wachtkamer in bezit ge nomen. Alles meende men tegenover dien afge scheiden predikant, die God meer gehoorzaam was dan de menschen, te mogen doen. Ruw was het optreden der soldaten en van den aan voerder. Alsof het nog niet genoeg was, dat hem Zondags verboden werd te prediken en op straat te komen, daarenboven werden al zijn papieren in beslag genomen en hij en mevrouw de Cock elk in een vertrek in arrest gesteld. Samenkomsten mochten ook niet in de huizen worden gehouden. De geest van het vrome li beralisme vierde haar terreur, ook de geest van de kerk in die dagen. Een beroep op de over heid, vanwege zooveel onrecht, bracht geen ver andering in den toestand. Gelukkig, de Cock en zijn echtgenoote hielden stand, ondanks alles. Het leed mocht hun zwaar drukken, God be toonde zich de Helper Jakobs. In gebed en in smeeking vonden deze getrouwen hun troost, en waar de Heere tot zijn volk niet heeft ge zegd Zoekt mij te vergeefs, zoo konden zij psalmen, zelfs in den nacht, en toen werd in Ulrum's pastorie gezongen

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1931 | | pagina 1