ZENDING. FEUILLETON* KERKNIEUWS* derdoenster, is dokter Dreckmeier in wijden kring bekend. Haar spreekuur-patienten zijn haar gevolgd van Poerworedjo naar Wonosobo en van hier naar Poerbolinggo, waar zij de laatste maanden hielp en zij zullen haar ongetwijfeld straks weer in Magelang weten te vinden. Vóór zij haar nieuwe werk daar begint, is zij echter met een kort verlof naar Holland ge gaan, om thuis even uit te rusten van haar vele werk en om kennis te maken met de Kerken van Noord-Brabant en Zeeland, in wier naam zij het medische Zendingswerk te Magelang hoopt aan te vangen. Het is mijn hartelijke wensch, dat zij deze enkele maanden veel mag genieten en 't volgend voorjaar, uitgerust, haar gezegend werk op Java weer mag komen voortzetten op 't terrein van Ds. Merkelijn, die daarmede een levenswensch vervuld zal zien. J. BERG. Dr. J. Berg, directeur-geneesheer van het Zen dingshospitaal te Wonosobo verzocht mij bo venstaand schrijven in de Zeeuwsche Kerkbode te plaatsen, aan welk verzoek ik gaarne voldoe. Zendende Kerk en Deputaten hebben gewichtige beslissingen te nemen. Make God het werk voor spoedig, inzonderheid de samensprekingen met Dr. Dreckmeier. Geniete zij een kostelijke va- cantie. Middelburg. SCHEELE. CHRISTELIJKE MIDDEN STANDS VEREENIGING, Men vraagt mij de aandacht te willen vestigen op de vergadering, die a.s. Woensdag 11 No vember 8.15 uur in het Militair Tehuis te Mid delburg gehouden zal worden door de Christe lijke Middenstandsvereeniging. Br. F. A. de Jonge, de bekende luxe brood- en dessertbakker van de Balans, de strijdbare held voor onze Christelijk sociale actie zal aan de hand van een viertal stellingen een referaat houden over de noodzakelijkheid van Christelijke Patroonsvakorganisatie. Even gloeiend als de oven van bakker de Jonge kan staan, zijn wij het met zijn stellingen, die ons ter lezing werden aangeboden, eens. Maar niet ieder Christen is bereid ons dit na te zeggen. Voorts de referent drukt zich pittig uit en formuleert scherp. Eén en ander zal tot warme discussie ongetwijfeld aanleiding geven. Dat zal gezellig en leerzaam en opbouwend zijn. Voor- en tegenstanders, komtKomt Wrijving geeft warmte. RINGNALDA. Magelang, 11 September '31. IN DE GEVANGENIS. In m'n laatsten brief vertelde ik hoe Marto- dihardjo, die gezocht werd door de politie ten slotte besloot zich bij den Wedana te melden. Toen de Wedana van Temanggoeng Marto- dihardjo zag aankomen, was hij blij, dat de man, die zoo door de politie gezocht was, nu uit eigen beweging zich kwam melden en hij niet door de politie geleid behoefde te worden. In de woning van den Wedana aangekomen, gaf hij zich geheel aan hem over hij vroeg of de Wedana voor hem vergiffenis wou vragen, opdat hij geen zwaren straf zou ontvangen en droeg eveneens de belangen voor van zijn gezin. Hij had twee vrouwen, die beiden nu armoede leden en die in de verzorging der kinderen het allernoodigste misten, nu haar man het dage- lijksch brood niet meer binnenbracht. De Wedana had medelijden met het dorps hoofd van Soengge, toen hij hem hoorde spre ken over zijn gezin en troostte hem met de be lofte, dat hij voor hem vergiffenis zou vragen aan de Regeering daarop werd Martodihardjo in de gevangenis gebracht en onder bewaking gesteld opdat hij niet andermaal zou wegloopen. De Wedana schreef spoedig een brief aan zijn superieuren, waarin hij meedeelde, dat het ge lukt was om het dorpshoofd van Soengge, naar wien reeds zoolang gezocht was, te vatten. De gevangen loerah was zeer ontdaan over dezen gang van zaken. Hij dacht aan huis en aan de zorgen waarin zijn vrouwen zouden ver- keeren. Hij had er spijt van, dat hij zich gemeld DE MOLENAAR VAN OOSTWOUD (HISTORISCH VERHAAL OMSTREEKS 1880) DOOR H. KINGMANS. LXII. Zij waren het nu eendrachtig eens. „Ga op den uitkijk staan, of je geen onraad merkt", beval Flokkema's knecht, in het hooi wroetend. De ander kroop langs de mijt en loerde naar het molenhuis, dat in rustige rust daar stond. Er was geen onraad. Het stond voor den uit kijk vast, dat het gezin van den molenaar sliep. Ook de hond liet zich niet hooren. Hij zag achter zich en bespeurde dat zijn mak ker vuur had gemaakt. Er kringelde rook in het duister van den nacht „Pst." Hij werd geroepen. Maar de hond had het ook gehoord. Het beest gromde. Flokkema's knecht haastte zich, hooi bij den vuurhaard te verzamelen, terwijl hij meteen met zijn voet het vuur naar binnen trachtte te duwen. „Het zal wel gaan", fluisterde hij. „Nu weg „Voorzichtig waarschuwde de knecht van Heerema. Het was te laat. De hond sloeg aan met korte, nijdige blaffen. Enhet beest kwam aange rend. Het lag niet aan een touw. had bij den Wedana hij had gedacht, dat de Wedana zou hebben gezegd nu loerah, ik wil het je vergeven en pas op, dat je van nu voortaan wat beter oppast, maar nu was hij in de ge vangenis gestopt en moest hij daar wachten tot zijn zaak zou worden berecht. 28 dagen zat hij in de gevangenis en in dien tijd week de slaap van zijn oogen telkens dacht hij aan vrouw en kinderen en de ellende waarin zij nu zouden verkeeren den laatsten tijd hadden zij nog kunnen leven van wat hij door rooven en plunderen bij elkaar had gebracht, maar nu was er heel geen inkomen voor hen en de gevan genschap drukte hem dubbel zwaar. Op zekeren dag kwamen zijn beide vrouwen en de kinderen hem bezoeken. Toen het gevan gen dorpshoofd hen zag komen, kon hij zijn ge voel niet meer bedwingen de tranen rolden hem langs de wangen en geruimen tijd kon hij geen woord zeggen. En zijn smart werd er niet minder op toen zijn vrouw begon te vertellen van haar moeilijke omstandigheden. Het dorpshoofd kon niet antwoorden. Einde lijk echter beheerschte hij zich en zeide tot zijn vrouw„kom morgenochtend weer hier". Zijn vrouw beloofde dit en in den nacht, die daarop volgde, wist hij uit te breken uit de gevangenis en aan zijn slapende bewakers te ontsnappen en liep hij naar de Chineesche wijk met de bedoe ling om ergens in te breken. Dat gelukte hem en hij wist in dien nacht zooveel bij elkaar te stelen, dat zijn gezin voor 3 a 4 maanden er ge noeg aan had om van te leven. Even ongemerkt als hij uit zijn primitieve gevangenis had kunnen ontvluchtten, even ongemerkt keerde hij daar weer en als zijn vrouw den volgenden dag hem weer komt bezoeken, geeft hij haar het gestolen geld opdat zij het gezin een tijd daarvan zou kunnen onderhouden. Eindelijk werd het dorpshoofd voor den We dana geroepen, opdat zijn zaak onderzocht zou worden, maar daar dit onderzoek niet in één morgen kon afloopen, werd hij na dit onderzoek weer naar de gevangenis gebracht, nu echter naar een andere afdeeling, waar hij nog 4 gevange nen aantrof, eveneens inbrekers evenals hij zelf en die blij waren met elkaar wat te kunnen pra ten. Een van deze vier was een zwaar misdadi ger en zou weldra de doodstraf ondergaan. Deze man nam daarom ijverig deel aan de gesprekken, toen ze met elkander de vraag behandelden of ze niet konden uitbreken. Ze vonden, dat het moge lijk was. Martodihardjo, het dorpshoofd van Soenggo begon nu zijn tooverspreuken op te zeggen, opdat naar hij geloofde, hun ontvluchting zou kunnen slagen en als de nacht aanbreekt, maken zij een gat in het plafond, dat van bam boe gemaakt was en hijschen ze zich aan een touw, dat ze hadden weten te bemachtigen, naar boven en ontkomen ze door het dak uit hun ge vangenis. Daar stonden ze nu, waar moesten ze heen Daar hadden ze nog niet over gesproken en zie, terwijl ze met elkaar staan te mompelen, komt de Wedana, die eiken nacht gewoon was op zijn erf de rondte te doen. Zij waanden zich ver loren, maar Martodihardjo sprak zijn tooverfor- mulier uit, dat naar zijn meening den Wedana het vermogen zou benemen hen te zien. En in derdaad, zoo verhaalt Martodihardjo, de betoo- verde Wedana liep door zonder iets te zien. Deze Marthodihardjo is nu lid van de ge meente te Temanggoeng, reeds vele jaren. Hoe hij dat geworden is, hoop ik U in een volgend schrijven te vertellen. Wel zal de vraag bij U opgekomen zijn „hoe is 't mogelijk, dat dit uitbreken zoo makkelijk gaatNu daar moet ge voor op Java zijn en gezien hebben de eenvoudige huizen die vroeger door de Wedana's bewoond werden, om te be grijpen, dat het niet veel moeite gekost moet hebben om uit de plaatsen, die als voorloopige gevangenis dienst deden, te ontsnappen, en dat de bewakers, die in den nacht liever slapen dan waken, evenmin het ontsnappen bemoeielijkten. A. MERKELIJN. EVANGELISATIE-ARBEID EISCHT LIEFDE EN MOED. De evangelisatie-arbeid vereischt bijzondere gaven in den Christen die er in wil deelnemen. En wel bijzonder ook de twee gaven van liefde en moed. Wie geen liefde, geen groote liefde voor het verlorene kent, moet zijn voet op dat pad van evangelisatie-arbeid niet zetten. Alleen liefde die veel verdraagt, die lang volhardt, die schier ein deloos geduldig is, kan het doen. Het is een Woest sprong het tegen Flokkema's knecht op. Dat was zijn dood. Want het groote mes drong diep in de buik van het beest, dat rochelend neerviel. Het bebloede, warme mes werd uit het lichaam gehaald en nog eens in den hals ge stoken. En toen holden de beide mannen weg, alsof de dood hen op de hielen zatEn het droge hooi brandde lustig „Tjaard Slaapdronken wierp de molenaar zich om. „Ja, wat is er „Ik hoor Bello blaffen Hij was in eenen klaar wakker. „Dat is onraad", zei hij, uit bed springend, om dan even te luisteren. „Ik hoor niets meer." „Ik ook niet." „Heb je het goed gehoord?" „Vast." „Dan moet ik even gaan zien." Haastig schoot hij zich in eenige kleedingstuk- ken, om dan het vertrek te verlaten. „Voorzichtig, hoor, Tjaard." „Ja, ja", zeide hij. „Blijf maar in bed." Zij bleef niet in bed. Zij volgde het voorbeeld van haar man en trok kleeren aan. Tjaard Evenhuis liep naar de deur en luisterde alvorens die te openen. Hij vernam geen enkel geluid. Dan opende hij de deur en staarde naar bui ten, eerst moetende wennen aan de duisternis. Het was stil. „Bello riep hij. groot voorrecht als velen zich aanmelden voor evangelisatie-arbeid. Men denkt iedereen kan het doen. En hoewel God de Heere door een enkel woord een hart kan raken toch de eigenlijke, echte mede-arbeider in Gods Koninkrijk op dit terrein is niet elke Christen of Christin maar alleen hij of zij die behalve andere gaven een ruim deel van de gave der liefde voor God en den naaste ontving. Iets van een hartstocht om zondaren te zien toegebracht tot de gemeente die zalig wordt. En God kan het hart er mee vervullen. En een tweede vereischt is moed. Wie men- schenvrees kent, bang en schuchter van aard is, die heeft die natuur te onderwerpen. En dat kan. O, het is wonderlijk, hoe de liefde Gods soms omzet en van schuchtere personen dappere mannen en vrouwen maakt. Ik denk o.a. aan Mary Slessor van Calabar. Hoe hij met moed bezielen kan. Want de tegenstand is vaak groot. Daar hoort moed, veel moed toe om een ge trouw en volvaardig arbeider in den evangeli satie-arbeid te kunnen zijn. Ik zie een heerlijk voorbeeld daarvan in den apostel Johannes. Eusebius, de oude christelijke geschiedschrijver, kerkvader der 4e eeuw, haalt uit de geschriften van een der oude vaders, van de mannen die kort na de apostelen leefden, het volgende aan. Johannes ging, nadat zijn bal lingschap op Padmos geëindigd was, als leeraar (bisschop) terug naar Ephese. Vandaar uit hield hij opzicht over de kerken der omgeving. Me nigmaal bezocht hij de naburige kerken, moei lijkheden opruimende, leeraars aanstellende, ker ken institueerde. Op een van die reizen had hij ook een veel belovenden knaap aan de zorg van den bisschop toevertrouwd en dezen opgedragen den knaap in de vreeze Gods op te voeden. Dit had gezegende vrucht, en de knaap, een jonge man geworden zijnde, werd door den Doop in de Christelijke kerk ingelijfd. Later ver slapte de zorg van den bisschop over den jon geling. De jongeling raakte in slecht gezelschap. Dit gezelschap bracht hem langzamerhand op het slechte pad. Totdat hij tenslotte het Chris tendom vaarwel zeide en een niets ontziende bandiet werd. Ja, zóóver ging, dat hij het hoofd der bandieten in die omgeving werd. Ze maak ten door moord en roof de gansche omgeving onveilig. Na een tijd kwam de apostel weer op diezelfde plaats. Men had er zijn hulp noodig. Na afdoening der zaken vroeg de apostel aan den bisschop waar de jongeling was die de apos tel hem lang geleden met veel drang had aan bevolen. De bisschop begreep eerst maar niet wie de apostel bedoelde. Eindelijk o ja, dat was die bandietenhoofdmanDie ondankbare jongen Die afvallige Die het christendom tot een schande gemaakt had Wat een ellende had hij daarvan moeten zienWat een deugniet Wat een booswichtNu een hoofdman van bandieten, daar boven in het gebegte, de omge ving onveilig makende, met niets ontziende ruw heid doodende al wat hun in den weg stond. Het was wat moois Wat deed Johannes Zong hij met den bis schop mede een klaagzang over de boosheid en verkeerdheid van den afvallige Deed hij mede met het verachten van den goddelooze Neen, al wat Johannes antwoordde was„Geef mij een paard en een gids". En tot verbazing van den bisschop besteeg de oude apostel, toen ten minste 70 jaren, het rijdier. En beval den gids hem te brengen naar het gebergte, naar het hol van de roovers. Daar aangekomen vroeg hij den roovers hem recht door naar hun hoofdman te brengen. Engij kent het verhaal verder. Anders zal de verhaler van het „Verhaal van den Dag" in De Rotterdammer het u wel willen vertellen. Maar het einde was dat Johannes met den roover-hoofdman als een berouwvolle afge dwaalde christen terug kwam. Een boeteling die een sierlijk lid van Christus' Kerk is ge worden Broeders en zusters, dat is evangelisatie-arbeid. Liefde en moed Beide hier in groote mate. God geve ze ons allen. En zeggen we, in plaats van mee te zingen in het lied van de goddeloosheid der afgedwaal- den, met den apostel„Geef mij een paard en een gids", VAN LONKHUIJZEN. BEROEPEN TE Bellingwoude-Nieuweschans Cand. D. K. Wielenga te Franeker. Er volgde geen geblaf of gebrom. Ook kwam het beest, zooals eiken morgen, niet kwispel staartend op hem af. „Is Bello er niet klonk de stem van zijn vrouw achter hem. „Neen", antwoordde hij. „Het beest komt niet. Dat is niet in orde." Hij liep haastig naar binnen en keerde terug met een jachtbuks. ,,'k Zal eens op het erf gaan zien", zeide hij. „Ik ga mee, Tjaard." „Blijf nu even hier. Misschien is het niets." Behoedzaam liep de molenaar naar buiten, om spoedig weer te keeren. „De hooimijt staat in lichte laaie", riep hij. „Help spoedig blusschen. Roep Marie en Aaltje. Ik pak vast emmers." In een minimum van tijd had hij eenige em mers gegrepen en die in de sloot gevuld. Sissend spatte het water over de mijt, die veel rook ont wikkelde. Ijlings snelde hij terug naar de sloot en vulde de emmers opnieuw. Na eenige minuten kwamen zijn vrouw, Marie en Aaltje haastig toesnellen. Ook zij waren ge wapend met emmers. „Aaltje, pompen riep Evenhuis. „En Marie water aandragen." Met vereende krachten begon toen het blus- schingswerk, dat zeer moeilijk was. Telkens sloeg de vlam weer krachtig uit de mijt. Van het lawaai was ook Leendert wakker geworden. Half gekleed verscheen hij op het erf, verschrikt. Met een paar woorden vertelde Marie hem, wat er aan de hand was. „Ik zal pompen", zei hij. „Eerst even naar Raamsdonk en Drimmelen Cand. R. van Maare te Loenen a. d. Vecht. AANGENOMEN NAAR NunspeetT. Tijmes te Westerlee (Gr.). Zuidwolde (Gr.): Cand. J. R. Hommes, hulppred. te Breezand. Aalten (vac. J. Gommer): D. Zwart te Oudemirdum. BEDANKT VOOR Alphen a. d. Rijn (2de pred.pl.): G. D. Kuiper te Aalsmeer. Sneek (vac.-H. M. Dethmers): Mr. G. M. den Hartogh te Hazerswoude. Burum W. van der Heide te Zoutkamp. Nieuwendijk. De jaarlijksche verpachting van zitplaatsen in de Geref. Kerk Zaterdagavond gehouden, bracht ongeveer vijftienhonderd gul den minder op dan verleden jaar. (A. R.) Binnenkort zal wederom een Javaan door de Classis Batavia van Geref. Kerken geëxami neerd worden, teneinde hem toelating tot de bediening des Woords en der Sacramenten te kunnen geven en wel Mas Misaèl, beroepen predikant van de Javaansche Geref. Kerken van Tjilatjap en Adiredja. Cand. N. J. A. van Exel van Utrecht werd Zondag als predikant bij de Geref. Kerk van Strijen bevestigd door Ds. K. Sietsma van Eindhoven met een predikatie over Joh. 5 35a. Aan de hand van het thema „de van Christus gestelde lichtdrager" ontwikkelde hij de volgende punten 1een centrale plaats, 2. een diepe af hankelijkheid en 3. verspreiding van warmte en licht. Toegezongen werd Ps. 134 3. Des middags verbond Ds. v. Exel zich aan zijn gemeente met de woorden van Ps. 122 9, daarbij sprekende over een heilig doel voor een heilig werk, nagaande 1oorsprong, 2. inhoud, 3. volbrenging van dat doel. Ds. J. Duursema, em.-pred. van de Geref. Kerk te Uithuizen, thans wonende te Groningen, hoopt 5 Nov. a.s. zijn zestigjarig ambtsjubileum te gedenken. Ds. Duursema werd geboren 10 Januari 1847 te Westeremden. Zijn opleiding ontving hij aan de Theologische School te Kam pen, waar hij 1871 het candidaatsexamen afleg de. Den 5den November van dat jaar deed hij zijn intrede in zijn eerste gemeente, n.l. Scheem- da, waar hij ongeveer 3J^ jaar heeft gearbeid. Vandaar vertrok hij 9 Mei 1875 naar Arum, waar hij stond tot 13 Nov. 1881, toen hij naar Uithuizen ging, welke gemeente hij heeft ge diend tot hij 1 Febr. 1917 met eervol emeritaat den actieven dienst verliet, na ruim 45 jaren daarin werkzaam te zijn geweest. Met toewij ding heeft hij zich aan zijn ambtelijke arbeid gegeven, die ook zeer is gewaardeerd, gelijk kon blijken toen hij 1921 zijn gouden jubileum vierde in de kring van oude bekenden te Uit huizen, waar hij ook bij gelegenheid van zijn 60-jarig jubileum een gedachtenisrede hoopt uit te spreken. In de kerkelijke vergaderingen was hij een geziene figuur. Meerdere jaren was hij lid van de Prov. Synode van Groningen en ook heeft hij deel uitgemaakt van de Generale Sy node. Zondag 1.1. heeft Ds. L. Hervath, Hon- gaarsch predikant, die ter voltooiing van zijn studie een drietal jaren in ons land vertoefde, na de avondgodsdienstoefening in de Geref. Kerk te Driebergen, waar hij den laatsten tijd woonde, den kerkeraad aldaar en in dezen alle kerkeraden der Geref. Kerken in Nederland dank gezegd voor alles wat zij voor hem gedaan hadden, daar zij hem in de gelegenheid gesteld hadden zijn studie te voltooien, waarna hij thans zijn reis naar z'n moederland zal aanvaarden en a.s. Zondag in Boedapest hoopte te preeken. Met ontroering verklaart hij een sterke band te gevoelen met de Geref. Kerken van Neder land, waar de waarheid nog zuiver gepredikt kan worden en waar hij zeer veel aan heeft te danken. Hij is zich bewust een leven van strijd tege moet te gaan, maar hij verlangt er naar om z'n volk de Christus der Schriften te prediken, waar toe hij zich van God geroepen achtaan dat volk dat zoo arm is en geen stichtelijke lectuur bezit, omdat alles bukt onder de macht van aris tocratie en bisschoppen en niemand de moed heeft tot vertaling en tot uitgave hiervan over te gaan, hoopt hij in Gods kracht Zijn Woord te brengen in woord en geschrift om alzoo het land dat hij lief heeft met de eenige weg der zaligheid bekend te maken. Hij vraagt of allen hem in de gebeden willen gedenken, opdat de vader." Hoog sloeg de vlam uit het samengeperste hooi. Met kracht wierp de molenaar een emmer water op, terwijl zijn vrouw en Marie de emmers regelmatig vullen gingen. „Daar ligt Bello riep Leendert opeens, toen hij bijna over het beest struikelde. „Hij is dood." „Onverlaten hebben de mijt in brand gestoken en den hond gedood. Dus nog de bedreiging uit gevoerd", steunde de molenaar. „Welk een scha vuiten De uitslaande vlam bracht hem weer tot de werkelijkheid terug. „Wij moeten doorgaan met blusschen", zei hij. „Gelukkig, dat de mijt een flink eind van den molen staat." Op dat oogenblik begon de klok van West woud te luiden, ten teeken dat de brand daar ontdekt was. „De brandklok, vader", zei Marie. „Ik hoor het", zei hij. ,,'k Had net zoo lief, dat men niets gezien had. Morgen hebben ze er pret om op het dorp." Maar de klok luidde. Geen kwartier later kwamen eenige boeren van Oostwoud helpen. En met snellen hoefslag kwam een paard van Menkveld op het erf draven. De boer zelf zat er op. „Hoe komt die brand, Evenhuis vroeg hij, mét de vraag meteen een bang vermoeden uit sprekend. „Aangestoken, Menkveld. En de hond is dood gemaakt." (Wordt .vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1931 | | pagina 2