Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
No. 45.
Vrijdag 6 November 1931.
45e Jaargang.
UIT HET WOORD.
ZEEUWSCHE KERKBODE
iHédL3
REDACTIE: Ds. A. C HE IJ TE KOUDEKERKE cn Ds. D. SCHEELE TE MIDDELBURG.
MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, J. VAN LONKHUIJZEN, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN.
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling ƒ2,
Afzonderlijke nummers 8 cent,
ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA LITTOOIJ 6 OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advert en tiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ 6
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280.
's MENSCHEN EN 's HEEREN PAD.
Ken Hem in al uwe wegen, en Hij
zal uwe paden recht maken.
Spr. 3 6.
De woorden weg en pad worden in de Heilige
Schrift op verschillende wijze gebruikt.
Er is een weg des Heeren en een weg des
menschen.
Bij weg des Heeren kunnen wij denken aan
Gods weg in het heiligdom, aan Gods weg met
den mensch, aan Gods weg voor den mensch,
ook aan Gods bevelen. In Psalm 119 lezen wij
van den weg van Gods getuigenissen, geboden,
inzettingen. In Psalm 84 lezen wij zelfs van ge
baande wegen in ons hart.
Wij lezen ook van den weg der goddeloozen.
Zoo kunnen wij ook bij pad denken aan het
pad des menschen en aan het pad des Heeren.
Het pad des zondaars en des goddeloozen is
gruwelijk in het oog des Heeren. Wij moeten
er niet op gaan. De paden der wijsheid zijn vrede.
In het woord hier boven geschreven ziet weg
op den mensch en pad op den Heere. Het woord
weg doet ons denken aan ons bedenken, willen
of doen het woord pad aan 's Heeren Raad
en Voorzienigheid.
Weg ziet op onzen handel en wandel.
Pad op den weg langs welken de .Heere ons
leidt, waarlangs wij zullen gaan ook als wij niet
willen. De weg, het pad des Heeren schijnt ons
dan niet recht.
Gods weg, Gods pad is echter altijd recht,
onze wegen zijn soms boos, goddeloos en krom.
Zoo is er conflict, strijd tusschen onzen wil
en Gods wilwederstreven en afdwalen bij ons.
's Heeren weg, 's Heeren pad willen wij niet
gaan. Op onzen weg, ons pad willen wij blijven.
Onze weg is de weg onzer gedachten, de weg
van ons vleesch, van ons eigen verzinnen, van
ons willen en begeeren. Wij zullen onzen weg
gaan. Al worden wij gewaarschuwd, wij luis
teren niet. Reeds bij 't jonge kind, zien wij dit,
ook bij jongeling en jongedochter, maar ook bij
man en vrouw, ja zelfs bij den grijsaard ont
dekken wij soms die dwaasheid. Feitelijk is die
dwaasheid van nature bij ons allen.
Gods kind heeft echter te luisteren naar Gods
wet. Straks ziet hij Gods pad. Daar moet 't
langs. Maar wij willen nietwij kunnen.
Dan komt de harde strijd.
De goddelooze volhardt in zijn niet willen, en
vloekt en lastert God als 't toch Gods pad langs
moet.
Ook 't kind van God kan schreien, kan ont
stemd zijn, ontevreden, zelfs bitter klagen. Maar
wie bidt en worstelt wordt met God verzoend
leert verstaan het woordGewen U aan den
Heere en heb vrede, 't Moet langs Gods pad
en Gods pad is recht, al zien wij 't niet.
Is onze weg wat wij willen, Gods pad is wat
wij moeten. En God brengt zijn kind aan
zijn Vaderarmen op zijn pad.
Hoe dwaas is de betweter, de mensch die 't
altijd beter weet dan een ander. Die nooit
vraagt naar raad, ook niet luistert naar goeden
raad. We noemen zoo iemand eigenzinnig, een
die steeds zijn eigen weg gaat.
Reeds op natuurlijk gebied zijn 't beklagens
waardige menschen. Veelmeer nog met 't oog
op de eeuwigheid. De wijze vraagt om wijsheid
de dwaas haat allen goeden raad.
Wij allen zijn van nature dwaas met 't oog
op de eeuwige dingen.
God maakt echter zijn kinderen weer wijs,
en leert vragen naar den weg tot het hoogste
geluk, tot de eeuwige zaligheid.
Tot Gods volk komt daarom 't woord Ken
Hem, den Heere, in al Uwe wegen.
Ga niet eerst uw weg op, om, als ge verlegen
wordt, den Heere om raad te vragen. Ga ook
niet schiften, groote en kleine dingen, aardsche
en tijdelijke en eeuwige dingen, om dan van
sommige dingen wel van andere dingen niet
uw God om raad te vragen. Ga eerst naar God.
Bezint eer gij begint is een spreekwoord ook
voor een christen. Maar van een christen houdt
't dan inRaadpleegt eerst den Heere, zoekt
zijn aangezicht geduriglijk.
Legt al uw plannen steeds den Heere voor.
Maakt ze Hem bekend. Onderzoekt nauwkeurig
of, wat gij u voorneemt, in overeenstemming is
met Gods heilige wet, is naar zijn wil, strekt
tot zijn eer en 't naatsen heil.
Bidt om de leiding des Heiligen Geestes om
de bestiering Gods.
Onderzoekt nauwkeurig of haat 't vleesch
of liefde de Geest uw drijfveer is.
God zij niet de laatste maar de eerste Toe
vlucht. En dan in al uwe wegen. Altijd, ook
in aardsche, in eenvoudige, in gewone dingen.
In voorspoed en in tegenspoed. Raadpleegt
steeds den Heere erkent Hem gelooft aan zijn
alwijs bestuur. Weest en wordt ook hierin als
een kindeke.
Welk een heerlijke belofte is er voor Gods
kind, dat doet als een kind. Hij zal uwe paden
recht maken.
Gods pad lijkt ons niet altijd recht. Gods
weg is niet steeds de kortste weg. Denkt aan
Israëls uittocht uit Egypte, naar en door de
Roode Zee. Israël schijnt verdwaald. Maar Gods
wegen zijn hooger dan onze wegen. Farao moest
ook komen op dat pad. Gods pad voor Israël
tot behoud, is voor Farao ten verderve. Jakob
zag Gods pad niet, zei al deze dingen zijn tegen
mij. Toch moest Jozef naar Egypte om een
groot volk in 't leven te behouden. Gods pad
voor David naar den troon, was donker en
moeilijk. Later getuigt hij, door Uwe veroot
moedigingen hebt Gij mij groot gemaakt. Hoe
sprekend komt 't in Jona's leven uit, dat 't Gods
pad langs moet, al willen wij niet, en dat Gods
pad goed is.
Hoe dikwerf huiveren christenen als ze Gods
pad zien en zeggen moet 't daar langs. Verlan
gen soms niet christenen onder 't lijden naar 't
einde 't Lijden is zoo zwaar 't leven zoo nut
teloos, en 't oog is op Jezus de hoop op den
hemel. Maar Gods pad is nog niet ten einde
toe bewandeld. De Heere heeft nog een doel,
misschien voor den lijder zelf nog niet klaar
voor de afreis of voor een ander, stellig tot
zijn eer.
Gods pad leidt voor Gods kind altijd naar
den hemel, naar de genieting der eeuwige vreug
de. Wie er gewillig op wandelt, vindt vrede en
troost.
Wandelen wij op onze wegen, God komt dan
met de roede en de tegenheid. Dan komt de
strijd. De klacht over Gods doen Gods weg
schijnt niet recht.
Gaat 't oog echter open voor 't doel van
Gods kastijding, dan verandert alles. Op Gods
pad is alle kastijding zoet en liefelijk. Immers
nu zien wij 't einde. Het pad Gods leidt naar
het doel. Gods licht uit de hemelstad valt er
op. 't Lijden is niet te waardeeren tegen de
heerlijkheid die komt.
Hoort naar Raad, den Raad des Heeren.
Ga op 't pad des vredes.
Het einde zal vrede zijn.
Terneuzen. S. GROENEVELD.
ONZE GESCHIEDENIS.
X.
Was de Cock van plan, gelijk wij in het vorig
artikel zagen, het laatste middel aan te wenden,
namelijk een schrijven te richten aan den koning
en de synodale commissie, daarin werd hij ver
hinderd, in het bijzonder door de komst van
Ds. H. P. Scholte van Doveren en Genderen,
dien hij een bezoek had gebracht op zijn reis
naar den Koning. Dat bezoek van Scholte zou
van verstrekkenden invloed zijn. In Maart 1833
was Scholte bevestigd als predikant van Dove-
ïen en Genderen. Reeds spoedig kwam hij in
conflict met de kerkelijke besturen, vanwege
bevestiging van kerkeraadsleden, zijn niet laten
zingen van gezangen, zijn openlijke getuigen te
gen de Leugenprofeten en Afgodendienaars in
het midden der gemeenten en zijn weigeren van
het doopen van een kind uit Genderen. De com
missie benoemd om met Scholte over deze pun
ten te spreken, kwam niet tot een bevrediging
resultaat, zoodat het classicaal bestuur verder
deze zaak moest afhandelen. Voordat dit bestuur
zijn uitspraak kon doen, dit zou geschieden 29
October 1834, kwam echter Scholte door zijn
optreden in Ulrum in een ernstiger conflict met
de kerkelijke hiërarchie. Scholte had gemeend
naar Ulrum te moeten gaan, om zijn ambtsbroe
der aldaar te sterken, met hem te spreken over
de beroeringen der laatste tijden en tevens om
te zien en te hooren, hoe het in Ulrum met
's Heeren Kerk gesteld was. Toen hij daar ver
toefde, werd hij verzocht des Vrijdagsavonds op
te treden voor de gemeente en het sacrament
van den doop te bedienen. Hoewel de consulent
het niet wilde toestaan, werd toch nadat einde
lijk de kerk was ontsloten, dienst gehouden.
Scholte meende, dat er geen artikel in de regle
menten was aan te wijzen, dat de consulent den
kerkeraad zou kunnen verhinderen een georden-
den dienaar van elders uit te noodigen en te doen
optreden. Een ernstige predicatie hield hij over
Jesaja 8: 1115, waarin hij getuigde tegen den
afval in de kerk en opwekte alleen te handelen
overeenkomstig Gods Woord. Na de bediening
van Woord en Sacrament, deelde hij de gemeen
te mee, dat aanstaande Zondag het Heilig
Avondmaal zou worden gevierd, indien niets
tusschen beide zou komen en dat hij zelf weder
om zou voorgaan.
Scholte zou echter des Zondags niet in de kerk
voorgaan. Hoewel hij den consulent verzocht om
deze beurt hem toe te staan, weigerde deze. Na
het beëindigen van de predicatie, die rustig was
aangehoord, verweet de Cock den consulent het
Woord Gods geweld te hebben aangedaan, en
vroeg Scholte nogmaals, waar de schare immers
samengekomen was, om hem te hooren, te mo
gen optreden. Het antwoord was ontkennend
de kerk werd uit naam van kerkvoogden en
plaatselijk bestuur gesloten. Werd de kerk ge
weigerd, de prediking zou toch door gaan, want
des namiddags preekte Ds. Scholte op het pas-
torieland, terwijl een groote schare daar ver
zameld was. Natuurlijk was dit alles spoedig
algemeen bekend. De hoogste colleges werden
er m,ee in kennis gesteld en dit voorval was ook
van de grootste beteekenis voor Scholte, want
vooral dit droeg er toe mee, dat het classicaal
bestuur van Heusden den 29sten October hem
provisioneel schorste. Zoo zien wij 2 gemeen
ten Ulrum en Doveren, een in het Noorden en
een uit het Zuiden des lands, den strijd voor
kerkherstel aanvangen, en wier beide predikan
ten even onrechtmatig werden behandeld. De
gebeurtenis in Ulrum had de Cock er van over
tuigd, van het kerkbestuur geen heil te moeten
verwachten en dat in den grond der zaak alle
besluiten gericht waren tegen de Gereformeerde
leer. Dat dwong hem, na alles beproefd te heb
ben, tot afscheiding over te gaan. Dit had de
kerkeraad reeds eerder voorgesteld, maar tot nu
toe had hij nooit daarop kunnen ingaan. Zoo
kwam de kerkeraad 13 October bijeen, in welke
vergadering de Cock meedeelde van plan te zijn
zich af te scheiden van de Hervormde Kerk en
terug te keeren tot de kerk der vaderen. De ker
keraad ondersteunde dit voorstel, en den vol
genden dag, nadat de gemeente bijeengeroepen
was, werd de acte van afscheiding, gelezen,
goedgekeurd en door de meesten onderteekend.
Klein was deze Gideons bende, maar in den
Heere, hun God, sterk. Zoo ontroerend staat
in het notulenboek van Ulrum
Dinsdagavond 14 October, hebben wij na
biddend en knielend opzien tot den Heere, ons
afgescheiden van de valsche kerk en in de mo
gendheden des Heeren het ambt aller geloovigen
aangenomen, hetwelk Hij, de Heere, de Almach
tige, de Eenige en Drieëenige God bevestige
De acte van Afscheiding of wederkeering is
een kostelijk stuk. Duidelijk worden de redenen
aangegeven, waarom men tot deze daad over
ging. De kenmerken van de ware kerk, volgens
artikel 29 der Gereformeerde belijdenis, werden
gemist. Een door Gods genade ontvangen Her
der en Leeraar, die het Woord Gdos zuiver ver
kondigde werd geschorst en eindelijk afgezet.
Alle beroep op Gods Woord werd afgewezen
en een volkomen onderwerping aan de regle
menten geëischt. Een wettig geordend Leeraar
van elders werd verboden Gods Woord te pre
diken, onderlinge bijeenkomsten der geloovigen,
met open deuren gehouden werden met geldboe
ten gestraft.
Duidelijk was het dus geworden, dat de Ned.
Hervormde Kerk niet de ware kerk was volgens
Gods Woord en de belijdenis. Na al deze op
gesomde redenen volgt het besluit, dat wij hier
onverkort laten volgen
„Weshalve de ondergeteekenden met deze
verklaren: dat zij overeenkomstig het ambt aller
geloovigen, art. 28, zich afscheiden van degenen,
die niet van de kerk zijn, en dus geen gemeen
schap meer willen hebben met de Nederlandsche
Hervormde Kerk, totdat deze terugkeert tot den
waarachtigen dienst des Heeren en verklaren
tevens gemeenschap te willen uitoefenen met alle
ware Gereformeerde Ledematen, en zich te wil
len vereenigen met elke op Gods onfeilbaar
woord gegronde vergadering, aan wat plaats God
dezelve ook vereehigd heeft, betuigende met
deze, dat wij ons in alles houden aan Gods heilig
Woord en aan onze aloude Formulieren van
eenigheid, in alles op dat woord gegrond, name
lijk de belijdenis des geloofs, den Heidelberg-
schen Catechismus, en de canones van de Synode
van Dordrecht, gehouden in den jare 16'8 en
1619; onze openbare godsdienstoefeningen in te
richten naar de aloude kerkelijke liturgie en
ten opzichte van kerkdienst en bestuur, ons voor
het tegenwoordige te houden aan de kerkenor
dening, opgesteld door de voornoemde Dord-
rechtsche Synode.
Eindelijk verklaren wij bij deze, dat wij onzen
onrechtmatigen geschorsten Predikant als onzen
wettig geroepen en geordenden Herder en Lee
raar blijven erkennen."
Hoe de daad van de Cock en de zijnen werd
beantwoord, zullen wij een volgend maal zien.
CHR. BESTURENBOND.
Verwijzende naar de geplaatste advertentie in
de Kerkbode aangaande de vergadering van den
Christelijken Besturenbond, te houden D.V. op
Vrijdag 13 November a.s., in het Schuttershof
te Middelburg, spreken wij den hoop uit, dat
velen deze vergadering bezoeken.
Belangrijke zaken worden besproken in ver
band met de wintercampagne allerlei vraag
stukken dringen zich op aan onze menschen,
waarover zij zich hebben te bezinnen.
't Is zoo ontmoedigend weinig belangstelling
te vinden laat hier blijken, dat de zaal te klein
is de zaak waarom het gaat, is ons meeleven
waard en de Chr. Besturenbond doet uitnemend
werk. Laat deze vergadering moge slagen in
Gods gunst.
Wonosobo, October 1931.
Mejuffrouw Dr. G, J. Dreckmeier.
In 't Zusterhuis hangt een foto van één van
onze verpleegsters, die door Dr. Dreckmeier
opgeleid, met haar meegekomen is van Poer-
woredjo naar hier.
Het is een foto van het verplegend-personeel
van Poerworedjo met dokter Dreckmeier in het
midden, genomen bij haar vertrek vandaar.
Op den achtergrond van de foto een teeke-
ning van de Soembing en de Sindoro, de beide
bergen, die hier het landschap beheerschen.
En voor deze beide bergen twee in elkaar
gelegde handen met er onder1 Corinthe 13.
Hier in Wonosobo heeft zij maar ll/2 jaar
gewerkt, maar ook bij 't afscheid van dit zie
kenhuis zou 't zelfde hoofdstuk en 't zelfde sym
bool van de blanke en de bruine hand op z'n
plaats zijn geweest.
Want ook hier heeft zij de liefde van het
personeel gewonnen.
Op een bijzondere wijze weet zij dit aan zich
te verbinden.
Door haar volkomen zich geven aan haar
werk, maar meer nog door de wijze, waarop
zij de jongens en de meisjes weet in te schakelen
in het werk, zoodat zij 't meevoelen als hun
eigen.
Zij bespreekt met hen de beteekenis, die het
ziekenhuis kan en moet hebben in het Javaan-
sche leven, maar ook voor het Zendingswerk.
En cursus op cursus geeft zij om het hen mo
gelijk te maken, dat zij begrijpen het werk dat
hen wordt toevertrouwd, zoodat het, door de
wijze waarop zij het verrichten, tot het hart van
de patiënten gaat spreken en daardoor illustratie
wordt van het gesproken woord.
Zoo leidt zij ze niet alleen op tot mantri-
verpleger en -verpleegster of tot vroedvrouw,
maar werkt zij ook aan hun vorming.
Hoe haar werk door het Javaansche volk op
gemerkt en gewaardeerd wordt, bleek mij reeds
vaak. Ik zal hiervan een voorbeeld geven
Vóór het Ziekenhuis stopt een auto. Twee
jonge Javaansche vrouwen uit de prijaji-stand
stappen uit, maar aarzelen even als ze mij zien
en ik hoor teleurstelling in haar stem, als de
eene vraagt„Maar is hier dan geen Nona-
dokter Wij hadden gehoord, dat hier een
vrouwelijke dokter was, want mijn vriendin
heeft geen kinderen. We komen van Ambarawa,
uur met de auto."
Als de knappe vrouwenarts, bijna als de won-