Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. No. 43. Vrijdag 23 October 1931. 45e Jaargang. UIT HET WOORD* DADERS DES WOORDS* ZEEUWSCHE KERKBODE. REDACTIE: Ds. A. C. HE IJ TE KOUDEKERKE en Ds. D. SCHEELE TE MIDDELBURG, MEDEWERKERSD.D, L, BOUMA, W» M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, J. VAN LONKHUIJZEN, F, STAAL Pzn„ A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN, ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling ƒ2, Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regel bij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE: FIRMA LITTOOIJ 6 OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ S OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280. EEN ZONSONDERGANG. IV. De zon ga niet onder over uw toornigheid. Ef. 4 26. Paulus heeft bevel gegeven te toornen in heilige ijver voor de zaak des Heeren maar gewaarschuwd tegen onheilige toorn en tegen heilige toorn met zonde gemengd. Luister nu, nieuwe mensch, beelddrager Gods, naar den goeden raad, dien Paulus U geeft. Het gaat hier over het geval, dat een mensch toornig geworden is en gebleven. Zijn toorn is dan toornigheid geworden, een toestand waarin hij verkeert, een bedenkelijke toestand. Toornigheid. Met opzet gebruikt Paulus dit woord. Ge voelt wel verschil met dat andere, meer gewone: toorn. Een verschil zooals tusschen iemand, die kwaad doet op een bepaald oogenblik en iemand, die kwaad is die doorloopend kwaad is en daarom kwaadaardig genoemd wordt. Het is nog al groot. Zoo ook tusschen toorn en toornigheid. En nu geeft Paulus aan zoo'n hardnekkig vertoornd mensch dezen goeden raad „Laat de zon niet ondergaan over uw toorn Hebt ge wel eens een zonsondergang gezien V Zoo vaak Ja, maar werkelijk gezien. De schoon heid ervan. De schoonheid van dagvorstin, waar ze vluchtend voor dreigend nachtdonker als het ware schuilen gaat in de aardeschoot die haar veilig bergt tot den dageraad. Bergt tot den ko menden dageraad. Dat is mooiWonder mooi Maar weet ge wat 't mooiste is van zonsonder gang Niét wat er dan gebeurt in de luchten niet 't spel daarbuiten van licht en donker maar wat er dan omgaat op aarde in één menschen- hart 't spel en de strijd der gedachte Zooals bij zonsopgang in Ps. 104 de mensch het belangrijkste is, die dan uitgaat tot zijn werk, zoo is ook bij het neigen van den dag die mensch middelpunt van het natuurgebeuren. Zie, terwijl de avondzon ter kimme neigt, knielt hij neer en buigt zijn hoofd in gebed. Wat gaat er om in zijn hart Een dag is weer voorbijgegaan met zijn lief en zijn leed, met zijn goed en zijn kwaad, zijn arbeid en zijn verkwikking, met zijn aaneenrij ging van gelegenheden om God in zijn beeld te verheerlijken en om God in zijn beeld te ver loochenen. En de nacht komt, waarin men niet werken kan de slaap is zoet, maar niemand weet, of hij er uit ontwaken zal en nogmaals de zon haar heerlijkheid zal leggen over zijner handen werk. Hij denkt aan God, die zijn zon laat op- en ondergaan over boozen en goeden. Een God, die héél den dag weer barmhartig, lankmoedig, groot en goedertierenheid is geweest. Heb ik vandaag nu mijn God gediend of was weer 't eigen ik 't middelpunt van belangstelling? Heb ik mijn ouden mensch afgelegd met al zijn hardnekkige gebreken. Heb ik/me soms weer schuldig gemaakt aan mijn oude boezemzonde - misschien ongemerkt toegegeven aan verkeerde gedachten en de toorn plaats gegeven, waar 't niet mocht O, nu de zon wegzinkt en alles donker wordt, voel ik me zoo klein in de wijde eenzaamheid van Gods heelal. Hoe sta ik tegenover mijn Schepper en Vader Heb ik Hem wel werkelijk lief Waarom gaf ik mij dan zoo vaak over aan onheiligen toorn Nietwaar, zonsondergang roept ons tot inkeer, tot boete, tot afrekening. Onze toorn moet geweken zijn, vóór dat de zon ter kimme daalt. Dat is 'n verstandige raad van Paulus. Nog op denzelfden dag, waarop gij geboren werdt moet onze bitterheid weer sterven, ster ven door de barmhartigheid want waar die leeft, daar sterft de oude mensch, de sombere despoot en God heeft een welbehagen in zijn dood. Eiken avond moet gij tegenwoordig zijn bij de begrafenis van uw ouden mensch. En als dan de zon gezonken is en gij met 'n rustig geweten slapen gaat (omdat er nu niets meer is tusschen U en Uw broeder) dan zullen Gods engelen U goeden nacht toewenschen en uw rust zoet ma ken en heilige vreugde uw peluw bewaken. Van tweeën één, of wij dooden den toorn, of de toorn doodt ons. Wanneer de mensch bij zijn terruste gaan ver gif inneemt, kruipt dat vergif, terwijl hij slaapt door alle ledematen heen en is dan niet meer te verwijderen. De toorn is een moordenaar. Wie wil met 'n moordenaar naar bed Toornen is menschelijk, maar de toorn bij zich willen houden is duivelsch. Want dan houdt het gebed op, het licht Gods gaat onder en de nachten der duisternis komen tot heerschappij. De zon ga niet onder over uw toornigheid Bedenk het wel, gij die naar Gods licht zijt geschapen uw Schepper geeft u zijn goddelijk voorbeeld, want„een oogenblik is er in zijn toorn, maar 'n leven in zijn goedgunstigheid". Gij hebt hard noodig dezen raad op te vol gen. Want gij zijt niet te verontschuldigen. O, mensch, wie gij ook zijt, eromheen draaien helpt niet. Met algemeenheden komen wij er niet. Het betreft u persoonlijk u zeer bizonder. Hoe vaak gebeurt 't, dat gij 's avonds uw toorn-kleed aflegt en u verzoent met uw broeder? En hoe vaak zijt ge reeds volkomen rustig naar bed gegaan, uw ziel vol toorn-gedachten, uw hart vol doodelijk venijn O, verzoen u nog heden met uw broeder, ter wijl ge met hem op den weg zijt, waarover de zon haar laatste stralen giet Het is avond en gij weet niet, of diezelfde on dergaande zon morgen weer voor u schijnen zal. Het is de laatste ure Toornig mensch Als dat nu eens inderdaad zoo was. De laatste ure van uw broeder met wien ge in vijandschap leeft of de laatste ure misschien wel voor uzelf. Als morgen voor een van u beiden 'n graf moest gedolven voor u of hem. Ach, nu kunt ge zijn hand nog drukken. Ze is morgen misschien reeds verstijfd. Dan vallen uw tranen te laat. Dan is vruchteloos uw be rouw. Of erger indien gij, gijzelf nog in dezen nacht opgeroepen werdt om te verschijnen voor den Hemelschen Rechter en daar aan te hooren 't vonnis van den onbarmhartigen dienstknecht. Wat dan O God wees mij zondaar genadig en ont dek mij aan mij zelf Ja, Heere, bewaar de eenheid van uw kerk en verbreek alstublieft al die kleinmenschelijke kibbelarijen onder broeders en zusters die ja ren aaneen haar kracht kunnen slopen en ver duisteren 't uitzicht op de hemelsche heerlijkheid. En laat dit voortaan zijn de schoonheid van ondergaande zon Niet overal menschen, die het schoone schouwspel bewonderen op een bank voor hun huis, of even rustend van hun werk op den akker maar een aanzienlijk getal boetvaar dige zondaars, die in groote haast ijlen naar hun medebroeder in Christus, om kloppend aan zijn deur, vergeving te vragen. Vooral de zonsonder gang van Zaterdagavond is daartoe zoo uitne mend geschikt Indien gij hier niet toe komen kunt is er een ander, die ijlt langs de straten. Eer gij 't weet staat hij voor uw deur zonder klop pen is hij binnen en hij blijft bij U zoolang 't hem belieft. Want de nacht is zijn beste ge legenheid. Zoo gij zonder boete haar tegemoet gaat, stelt ge U onverbiddellijk onder Zijn macht, de macht der duisternis» Misschien slaapt ge wel heel goeddaar zorgt de duivel wel voor. Hij sust uw geweten in slaap. Maar vult met booze gedachten intus- schen uw hart, en ruit 't op tot nieuw kwaad voor den komenden dag. En als de morgen er is, dan staat hij gereed met 't oude kleed van den ouden mensch en trekt 't u aan zijn knecht O, luister dan naar Paulus leg af den ouden, doet aan den nieuwen mensch en... geef den dui vel geen plaats Zorg er voor, dat ge zóó vol zijt van Christus, dat hij niet komen kan. Zie, als 't avond geworden is staat er ook een Ander aan de deur en Hij klopt. Eiken avond klopt Hij. En eiken avond opnieuw, als gij Hem open doet met de hand des geloofs brengt Hij u de groote weldaad van den dag, Zijn vergevende zondaarsliefde voor den nieuwen mensch. V. d. B. FEESTVERGADERING VRIJDAG 23 OCTOBER. In de Kerkbode van de vorige week verscheen een advertentie van de Geref. Mannenvereeni- ging „Dr. H. Bavinck" te Middelburg ter aan kondiging van een feestvergadering op Vrijdag 23 October te 8 uur in het Militair Tehuis. In die advertentie werden niet alleen alle Geref. broeders maar ook alle Geref. zusters uitgenoo- digd die feestvergadering bij te wonen. Aan die vriendelijke en van groote gastvrijheid getuigende uitnoodiging willen we de broeders en zusters in Middelburg herinneren. Waar de Kerkbode in Middelburg verschijnt enkele uren vóór die vergadering begint, zal dan niemand kunnen zeggen, dat die vergadering hem door 't hoofd gegaan was. Allen moeten er dan wel aan denken. En die herinnering laten we dan vergezeld gaan van de opwekking om die uitnoodiging ern stig te overwegen en zoo mogelijk aan te nemen. Wanneer ook de zusters daar heengaan zullen ze wel tot de overtuiging komen, dat de mannen- vereeniging een goed werk doet en dat, wanneer zij een offer moeten brengen, als hun mannen haar een avond alleen laten voor het bezoek van een vergadering, zij wel zullen doen, als zij met blijdschap dit offer brengen. En mocht er er gens een man zijn, voor wien een woord van aanmoediging noodig zou zijn om hem voor een vergadering van z'n stoel te krijgen, dan zal zij zich wel aangevuurd gevoelen om dat aanmoe digend woord te spreken, waardoor zij hem en zichzelve en haar gezin een dienst zal bewijzen. Want onze Geref. Mannenvereenigingen kun nen een heel goed werk doen, door in dezen tijd mee te werken, dat de kennis onzer Geref. belijdenis wordt vermeerderd en verdiept. HEIJ. ONZE GESCHIEDENIS. IX. De hoogst ernstige brief van de Cock werd door het provinciaal Kerkbestuur van Groningen niet beantwoord en waar alles verder stil bleet, meenden de Cock en de kerkeraad van Ulrum, dat hij na beëindiging van den schorsingstermijn, zijn ambtelijken arbeid weer zou kunnen hervat ten, maar hoe werden zij daarin teleurgesteld. Im mers nog in denzelfden maand, waarin dat harde vonnis over hem was uitgesproken, werd hij door het provinciaal bestuur gedagvaard om den 5den Mei voor een commissie uit dat bestuur te verschijnen, om zich daar te verantwoorden over het boekje van de Klok tegen de gezangen. De Cock antwoordde, dat hij zich over deze nieuwe klacht zeer verwonderde, bij het eerste verhoor was hier over reeds gesproken en in het vonnis was geen woord over dez ezaak ge rept, toch zou hij aan het verzoek voldoen, te vens verzoekend om enkele weken uitstel, waar de kerkeraad een commissie had benoemd om bij Koning Willem I ter audiëntie te gaan. De Cock en zijn medeafgevaardigde P. R. de Wit, wegens zijn rechtzinnigheid, van zijn betrekking als ca techiseermeester door het kerkbestuur ontzet, werden bij den Koning toegelaten, die niet vreemd tegenover deze kwestie behoefde te staan, waar de Cock reeds vroeger enkele adres sen en een exemplaar van zijn uitgegeven ge schriften den Koning had toegezonden. Dit be zoek echter liep op niets uit, hetgeen ook niet te verwonderen was Koning Willem I wenschte niet te gaan strijden tegen de door hem aan de kerk opgelegde organisatie, zijn liberale begin selen deden hem staan tegenover de Cock en de zijnen, dat in den loop der tijden nog duide lijker aan het licht zou treden. Ds. de Cock moet dan ook getuigen „Zijne Majesteit zocht ons kennelijk te verbijsteren en van het stuk te brengen. De Heere gaf echter aan de Com missie vrijmoedigheid om de waarheid voor te stellen en vast te houden, en den Koning onder het oog te brengen, dat niet de wijze van doen, maar de waarheid zelve het doel der vervolgers was. Tenslotte verwees de Koning de Commissie naar den minister Pallandt van Keppel, waarop de Cock antwoordde, dat hij het betwijfelde daar eenig gehoor te vinden, welke meening ook juist was, want later moest hij den Koning schrijven, bij den minister slechts gevonden te hebben af keer en tegenstand tegen de ware Gereformeerde leer en vereeniging met de liberalen onzer dagen. Onverrichter zake keerde de commissie weer naar Ulrum terug en zoo verscheen de Cock den 21 sten Mei voor de commissie van het Provinciaal Kerkbestuur. Breedvoerig werd over het werkje van de Klok tegen de gezangen ge sproken. Waar men hem er van beschuldigde de goede orde in de kerk te verstoren, trachtte de Cock aan te toonen, dat dit waar zou zijn, indien men kon bewijzen, dat de gezangen niet met Gods Woord in strijd waren. Nadat de commissie hem nog den raad had gegeven, een werkje over de gezangen, geschreven door Maria Hoogendorp, te lezen, kon de Cock heen gaan. Over acht dagen, werd hem gezegd, zou het pro vinciaal over deze zaak verder oordeelen. Dien tijd benutte hij om een wel gedocumenteerd schrijven te richten aan het kerkbestuur, waarin hij wees op het besluit van de Nationale Synode van 1618 en 1619 waarbij alleen de psalmen en enkele gezangen werden erkend, dat al de nationale synoden hadden besloten, alle gezangen te weren, die niet in de Heilige Schrift werden gevonden en dat de invoering van die gezangen was geschied op last der provinciale synode, die nooit de besluiten van een nationale synode mochten vernietigen, tenzij deze er anders over oordeelde. Bovendien toonde hij aan, dat in de ware kerk van Christus, het woord staat boven de reglementen, wijl reglementen slechts werk van menschen zijn. Het boek van Maria Hoogen dorp moest hij, als zeer oppervlakkig en niet vrij van vooroordeel, verwerpen. Tenslotte na er op gewezen te hebben, hoe bestrijders van de Gereformeerde leer ongemoeid werden gelaten, eindigde hij met de woorden „Ik zoek niets dan de waarheid en vraag op grond van Gods Woord, op grond van al onze Formulieren, en in het bijzonder op grond van artikel 7 der Ne- derlandsche geloofsbelijdenis, dat gij én aan Klok èn aan mij toont, dat alle die gezangen in alles op Gods Woord gegrond zijn." Het antwoord van het provinciaal kerkbestuur was, dat hij den 29sten Mei van zijn dienst ge heel werd afgezet. Ondanks dat velen bij hem aandrongen op algeheele afscheiding van de toenmaals Hervorm de Kerk, meende de Cock daaraan niet te kun nen voldoen hij zou alle middelen beproeven, waarom hij zich dan ook beriep op de algemeene synode. Na langdurige beraadslagingen oordeel de de synode, dat het strafmiddel der afzetting niet onverwijld op den predikant H. de Cock had behooren toegepast te worden, dat deze uitspraak moest worden gereformeerd, en dat hem een halfjaar gelegenheid moest worden ge geven zijn berouw en leedwezen te doen blijken wegens zijn verstoring van de orde in de Ne- derlandsche Hervormde kerk, ter verzake van de uitgave van het boekje van de Klok tegen de ge zangen. Verder werd de Cock ook nog gereha biliteerd door een schrijven van de synode, waar in alle predikanten werden vermaand, om zich van alles te onthouden, wat de zuiverheid hun ner belijdenis en evangelieprediking eenigszins in verdenking kon brengen, dit in verband met de vele klachten, bij de synode ingekomen, over de afwijking van het geloof in de prediking van vele Leeraren. Natuurlijk was het de bedoeling van de synode niet, om nu leertucht te oefenen, maar zonder dat hij het wist, werd het voor de Cock opgenomen. Als de Cock berouw toon de en beloofde, door handteekening, zich aan de reglementen te onderwerpen, dan hadden de vijanden van 's Heeren erfdeel het gewonnen. Maar Gode zij dank, zoover zou het niet komen. Nadat hij, op verzoek van den kerkeraad van Ulrum, den 2den October tot het provinciaal kerkbestuur was toegelaten, vroeg hij, wat nu

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1931 | | pagina 1