FEUILLETON* KERKNIEUWS* ENKELE REISINDRUKKEN. IV. Vanuit Bethesda maakten wij de vastgestelde reizen naar Papa en Debreczen, maar namen natuurlijk eerst enkele dagen ter bezichtiging van Budapest. De hoofdzuster van het ziekenhuis, de rechterhand van den directeur, geleidde ons door de stad om ons de schoonste punten en gebou wen te laten zien. Budapest is een schoone stad, niet alleen prachtig gelegen aan den Donau, maar ook on noemelijk rijk aan monumentale gebouwen. Een echte weeldestad, eenigszins Oostersch gety peerd, het Westen en het Oosten ontmoeten als 't ware hier elkaar. Ons trof voortdurend de rijke variatie van standbeelden. De Hon- gaarsche geschiedenis kunt ge daarin lezen, van af koning Stephan. Een geschiedenis, die spreekt van overwinning, maar ook van nederlaag. In Budapest natuurlijk ook het graf van den onbe kenden soldaat, maar ontroering wekken vooral de standbeelden op het vrijheidsplein, elk op eigen wijze aanduidend de groote smart, gekomen over Hongarije na den wereldoorlog. Hier spreekt de ziel van het volk, de Hongaarsche maagd, sym bool van het land, vertreden, overweldigd, zwaar gewond, stervend, maar naar boven blikkend, vanwaar Hongarije's hulp moet komen. Wij konden zoo begrijpen, dat de Hongaren Trianon de plaats waar de vrede van Versailles gesloten werd, vertaalden driemaal neen. Geplaatst in de richting der 4 windstreken, om altijd het volk er aan te herinneren, dat in Oosten en Westen, Noorden en Zuiden, Hongaren wonen in balling schap. Hongarije een land van lijden, ligt boven de Hofburcht, op een berg niet de oude Turk- sche vesting Doch de hoop op betere tijden leeft in het hart van het volk. De Hongaren zingen nog steeds hun weemoedig volkslied, weemoed ligt zelfs in de keuze der psalmen bij hun samenkomsten. Bij voorkeur de psalmen 25, 35, 90, Psalm 25:1, 35:1, 90:1 zeggen ons genoeg. Bedenkt men hierbij, dat het volk zeer emo tioneel van aanleg is, dan kan men begrijpen hoe men in Hongarije zingt. Een volk van kunst, overal in Budapest merk baar, waartoe ook de Habsburgers het hunne hebben bijgedragen. De rit over den Donaubrug naar Buda is op zichzelf reeds een genot, maar is men op den berg, waar de regeeringsgebou- wen, de hofburcht, de hofkerk gelegen zijn, ge komen, dan is het vergezicht onvergelijkelijk schoon. In de diepte de Donau en aan de overzijde de stad Pest, met haar kerken en gebouwen, waaronder een gebouw vooral de aandacht trekt, vlak bij het water gelegen, het parlementsgebouw. De hofburcht, het voormalig paleis van keizer Frans Jozef hebben wij bezichtigd. Een gedeelte wordt bewoond door den rijksbestuurder Hor- thy, maar het grootste gedeelte met de voor naamste zalen is intact gelaten. Alles keurig on derhouden, geheel anders dan in Dresden. Alles schijnt te wachten op een koninklijken bewoner, Hongarije wacht een vorst, wie dan ook. Zijn paleis staat klaar. Keizerin Maria Theresia is met den bouw be gonnen, onder Frans Jozef is het gebouw klaar gekomen, waarom men dan ook van een nieuw en oud gedeelte kan spreken. Het laatste is het meest kunstzinnige. In de hofkerk werden de voormalige koningen van Hongarije gekroond. De ministeriëele ge bouwen, in de omgeving gelegen, indrukwek kend, waarbij de onze in den Haag in het niet zinken. Alles zegt, dat Hongarije een groot land moet geweest zijn. Nooit had een klein land zoo kun nen bouwen, waarom dan ook het parlements gebouw thans veel te groot is. Ook hier een verzameling van schatten, schilderijen, tapijten, welke u treft. Wie in vroegere tijden de opening van de kamers moet hebben bijgewoond, moet gemeend hebben in een sprookjesland te zijn geweest, want het kunstzinnige van het volk komt ook uit in zijn kleeding. Rijke herinneringen hebben wij van deze stad, te veel om op te noemen. Telkens moesten wij weer de stad in om nieuwe indrukken op te doen en zooveel mogelijk te zien. In Bethesda vonden wij na onze tochten, weer rust. Wij voelden ons daar thuis, een echt Chris telijke omgeving. Over den arbeid van dit zie kenhuis echter een volgende maal. DE MOLENAAR VAN OOSTWOUD (HISTORISCH VERHAAL OMSTREEKS 1880) DOOR H. KINGMANS. LIX. ,,Wij weten het, Marie", zeide vrouw Even huis. „Maar 's Heeren wegen zijn niet de onze. Hij weet, wat goed is, ook voor jou." Het meisje luisterde niet. Vrouw Evenhuis bemerkte wel, dat haar woorden geen ingang vonden, omdat de kracht er van niet verstaan werd. En daarom zweeg zij, hopend en biddend, dat dit droef gebeuren Marie mocht brengen aan den voet van het Kruis, welke plaats zij tot nog toe niet had gezocht. Het was een droeve avond op het molenhuis, omdat Evenhuis en zijn vrouw diep medelijden hadden met Marie, die zoo goed als geen enkel woord sprak, verslagen van smart als zij was. Maar het leven ging voort. En zoo vertelde de molenaar van zijn bezoek aan den burgemees ter en van zijn vrij stellige wetenschap dat hij van dezen geen medewerking behoefde te ver wachten. „Het is niet mooi van den burgemeester", meende de molenaarsvrouw, „maar verbazen be hoeft zijn houding ons niets. Wij zijn bij hem en op het dorp niet in tel. Dat weten wij al lang. Ik begrijp niet, waarom dominé je aange- GETUIGENIS TEGEN DE GODSLASTER LIJKE TAAL DER „TRIBUNE" VAN 28 NED. HERV. PREDIKANTEN TE AMSTERDAM. In „De Wachter" lazen wij van Professor L. Lindeboom over het bekende getuigenis, dat blij kens het kort verslag van de notulen van den kerkeraad te Middelburg, ook in dien kerkeraad ter sprake kwam het volgende „Ondergeteekenden, predikanten der Ne- derd. Hervormde Gemeente te Amsterdam, kennis genomen hebbende van den inhoud van een artikel in het dagblad „De Tribune" van Zaterdag 19 September j.l. getiteld„Naam- looze Vennootschap J. Christus en Co." reeds verontwaardigd over de beleedigin- gen, Hare Majesteit de Koningin en Hare Re geering overvloedig aangedaan in hetzelfde Dagblad van 16 September j.l. spreken hun diepe droefheid uit, dat een zoodanige ongehoorde lastering van den Zalig maker blijkbaar vrijelijk kan gedrukt en ver spreid worden, niet zoozeer omdat de diepste gevoelens van alle Christenen hiermede op het grofst worden beleedigt, maar meest om den vreeselijken smaad, den Zoon van God aangedaan, Zich afvragende waar het heen moet met land en volk, indien zulke dingen getolereerd blijven en besluiten dit hun gevoelen kenbaar te maken aan Zijne Excellentie den Minister van Justitie en aan de Pers. Amsterdam, 24 September 1931." Volgen de onderteekeningen. Naar „De Stand," vernomen heeft, hebben de Kerkeraad der Ned. Herv. Gemeente te Utrecht, en de Kerkeraad der Geref. Kerk te Middelburg, besloten adhaesie te betuigen aan dit adres. De Kerkeraad van de Geref. Kerk te Mid delburg sprak tevens met meerderheid van stemmen uit, dat het niet gewenscht moet worden geacht, dat de Chr. dagbladpers der gelijke uitlatingen, als waartegen het protest gaat, brengt onder de oogen harer lezers. Men moet hier met een aanduiding volstaan en niet letterlijk zulke gruwzame uitingen citeeren. Met dit gevoelen van den laatstgenoemden Kerkeraad instemmend, heb ik daarom ook alleen den titel van dit goddeloos art. van dat spotblad opgenomen. De zwakke zijde van het wetsontwerp te gen de Godslasterlijke publicaties, is m.i. dui delijk aangewezen, en gecorrigeerd door de woordjes niet zoozeer omdat, maar meest om, die ik heb onderstreept. Trots alle neutraliseering van het recht en de inzettingen Gods in ons volksleven, hand haaft de Overheid nog de belijdenis van God, den God der Waarheid en der Gerechtigheid in den eed „zoo waarlijk helpe mij God Al machtig dien zij van getuigen in de rechts zaal vraagt, een overtreding waarvan zij wraakt en wreekt in onteerende straffen. En met dien eed stelt zij gelijk de belofte, ook in het straffen van wie die belofte schenden. Daarom eischt ook de eer en het ontzag van de Overheid bij het volk, dat zij den" spot met „God Almachtig" zelve wrake en wreke. Want aldus spreekt God, de HEERE'der heirscharen, de hoogste Rechter, Wien ook alle rechters en getuigen in den dag des oor deels rekenschap moeten geven van hun ge- richten en doen in het Gericht Gij zijt den Naam des HEEREN uws Gods niet ijdellijk gebruiken, want de Heere zal niet onschuldig houden die Zijn Naam ijdellijk ge bruikt. Waarvan de Geref. Catechismus deze juiste verklaring geeft (36e Zondag): „Dat wij niet alleen met vloeken of met een valschen eed, maar ook met onnoodig zweren, den Naam Gods niet lasteren, noch misbruiken, nog ons met ons stilzwijgen en toezien zulke schrikke lijke zonden deelachtig maken „Want er is geen grooter zonde, noch die God meer vertoornt, dan de lastering Zijns Naams Met dit schrijven zijn wij 't volkomen eens, doch met betrekking tot de besluiten van Middelburgs Kerkeraad een opmerking. Hoe waren de korte notulen van die kerkeraadsvergadering opge steld Officieuse berichtgeving schijnt de offici- eele voor te zijn geweest. Middelburg. SCHEELE. raden heeft, naar den burgemeester te gaan. Hij dacht immers ook, dat je geen resultaten zoudt hebben ,,'k Heb hem hetzelfde opgemerkt, maar hij zeide „Wij moeten ons recht zoeken langs den eenigen weg, die daarvoor is wordt ons geen recht gedaan, dan gaan wij vrijuit en rust de verantwoordelijkheid op anderen". Dat is goed gezien. En daarom ben ik gegaan. En, eerlijk ge zegd, ik had op meer resultaat gerekend. De bur gemeester was altijd vriendelijk. Maar nu was de ontvangst zeer mager. Hij verweet mij zelfs, dat wij onrust brengen op het dorp." „Natuurlijk, Tjaard, hij denkt precies als de boeren. Wij zijn niet in tel. Maar maak je er niet bezorgd over, dat wij niet bij de menschen in tel zijn. Als wij het maar bij den Heere zijn. Daarop komt het aan. En Hij redt ons uit allen nood. Hebben wij het pas niet heerlijk ervaren?" „Ja, vrouw. Wij moeten wel oprecht dank baar zijn. Maar dat neemt toch niet weg, dat wij rekening moeten houden met de dreigbrieven. Zij kunnen gemeend zijn. Ik denk het stellig." „Ik ook, Tjaard. Wat wou je doen „Ik wilde volgende week des nachts gaan wa ken." „Dat is goed. Maar je kunt toch niet eiken nacht..." „Wel een paar nachten. En dan wou ik Kees vragen, mij af te lossen. Ik zal hem dan op de hoogte brengen. Hij zal het wel doen, dacht ik." „Stellig wel. Kees is een trouwe knecht. Ja, doe zoo, Tjaard. Als bemerkt wordt, dat er op het molenhuis iemand wakker is, dan zal men het toch niet wagen, op het erf te dringen." ELKANDER STEUNEN. We wezen in ons voorgaande artikel op de meerdere ontwaking welke er voor den evange lisatie-arbeid ook in onze provincie komt. Een teeken van meerder ontwakend geestelijk leven. Dat geestelijk leven bestaat zeer zeker allereerst daarin dat we de wedergeboorte des harten deel achtig mogen wezen en dat dit leven des harten ook naar buiten uitkomt in afsterven van de zonde en lust en liefde om naar Gods geboden op alle terrein des levens te wandelen, en zoo verkondigers met ons leven van de verlossing die in Christus Jezus te mogen zijn, maar het komt ook uit in anderen te mogen lokken tot dat heil. Wie zelf van een doodelijke krankheid door een medicijn is genezen, die houdt niet op anderen die aan dezelfde ziekte lijden dat me dicijn aan te prijzen. Geestelijk leven is niet maar spreken over dat leven, maar actie uit dat leven voor Hem die ons zoo uitnemend heeft liefgehad en Zijn Zoon voor ons in den dood gaf. En voor onzen Koning die ons kocht met Zijn bloed. En daarom is het meerdere ontwaking van geestelijk leven als onze kerken wakker mogen worden voor dezen arbeid welke we daareven omschreven en dien we kortelijk den evangelisa tie-arbeid noemen. Als ieder lid der kerk eens een van liefde brandend getuige was als de eerste christenen waren wat kan er dan ook in onze provincie een kracht van onze kerken uitgaan. En dat moest toch zoo zijn En verder ligt daar de roeping van de kerken om ook als kerken hierin met elkander werk zaam te zijn. Vandaar dat we onze blijdschap uitspraken dat de jongste Synode onzer provincie besloot elkander tot dien arbeid op te wekken. En aan te zetten. En aan de deputaten, daarvoor de Synode aangesteld, antwoord te geven wat er gedaan wordt. Opdat het niet bij kerkeraads- overwegingen blijve, maar tot daden overgegaan worde. Tot actie. Iedere kerk in eigen omgeving doende wat de hand vindt om te doen. De de putaten hebben aan de kerken vóór 1 November antwoord gevraagd. Die tijd kort op. Laat men, waar dit nog niet geschiedde, dus onverwijld beginnen. En evangelisatie-commissies aanstel len, die door tractaat-verspreiding, huisbezoek, of hoe het maar het best kan geschieden, werk zaam worden. En ook besluiten de hand dezer commissie met wat voor dezen arbeid noodig is te vullen. Maar de Synode deed nog meer. De Synode besloot ook dat we elkander als kerken financi eel in dezen arbeid behoorden te steunen. En ook in dit besluit zie ik meerdere ontwaking van geestelijk leven. Of is het geestelijk leven om tot een die hulp noodig heeft te zeggen „ga heen en word warm" Immers neen Neen, ook het elkander metterdaad helpen, zoover we maar kunnen, is een bewijs van gees telijk leven. Offeren is een onafscheidelijke ka raktertrek van het geestelijk leven. Offeren is immers zichzelf en het zijne op het altaar leg gen uit liefde en dankbaarheid. Het is de ther mometer van het geestelijk leven. En daarom verblijd ik me in de meerdere ontwaking van het geestelijk leven in onze provincie, daarin openbaar wordende dat de Synode maar niet enkel besloot elkaar tot den evangelisatie-arbeid op te wekken, maar ook daarin elkaar finan cieel met onze gaven te steunen. Het kwam de Synode voor dat de kleine kerk van Aardenburg, met zulk een rijk evangelisatie- veld rondom zich, en zelf doende naar het oor deel der Synode wat ze kon, het meest gesteund behoorde te worden. Naar onze Geref. opvat ting zijn allereerst de naasten geroepen tot steun waar deze noodig is. We hopen dan ook dat classis Axel maar spoedig het besluit moge ne men om aan de afspraak door de Synode met de classis gemaakt te voldoen. Opdat Aarden burg dan ook de toegezegde steun van de an dere kerken der provincie moge ontvangen. En deze kerk een Dienaar des Woords met name ook voor den evangelisatie-arbeid bekwaam en geschikt moge beroepen. En deze kleine kerk tot een grooten zegen voor haar omgeving wor de. Ik weet het de tijden zijn moeilijk. En nijpen met name ook in dat gedeelte van onze provin cie. Maar de classis zal ook verstaan dat er heel veel van hare houding in dezen afhangt. Hare verantwoordelijkheid is groot. Maar hoezeer we ook een goeden loop der dingen aldaar hopen en ook wel vertrouwen de laatste berichten zijn bemoedigend de kerken behooren toch zonder dralen met de door de Synode gevraagde collecte voor evan- „Dat denk ik ook niet. En dan moet er ook op Bello gelet worden. Hij mag niet van het erf af. Het is mogelijk, dat men hem onschade lijk maken wil, door hem iets te eten te geven." „Je denkt ook aan alles", zeide zij, min of meer met bewondering in haar stem. „Dat moet wel, Tannetje. Wij moeten pro- beeren het onheil af te wenden. En de Heere helpe ons daarbij Een felle bilksemstraal doorkliefde het lucht ruim. Een hevige donderslag volgde. Een plas regen gutste neer. De dreiging der laatste dagen werd werkelijkheid. „We krijgen ontzettend zwaar weer", zei Tjaard Evenhuis. En hij keek Marie aan, die daar zat als het beeld der wanhoop. „Moed houden, kind. God zorgt ook voor jou", zeide hij. Met een dankbaren blik zag zij hem aan. HOOFDSTUK XV. In den donkeren Septembernacht liepen twee mannen op den zandweg van Westwoud naar de boerderij van Flokkema. „Wat heb je Je doet net, of je koud bent," zei de een. ,,'t Is 's nachts al koud", meende de ander. „Gekheid, 't Is een prachtzomer. Ik geloof, dat je bang bent." „Bang. Ben je dwaas Waarvoor Maar 't is wel waar, dat ik dit karweitje het liefst niet op knapte. Wie weet, wat de gevolgen zijn." „Niks, man. Niemand komt er achter. Als Van Stralen het te weten kwam, zou hij nog gelisatie-arbeid in onze provincie door te gaan. Want ook andere kerken is steun toegezegd. En nog meer kerken en mogelijk classes zullen een volgend jaar komen aankloppen. Daarom al zou het wat we niet hopen in een kerk of classis niet aanstonds in het rechte spoor ko- j men anderen zullen gaarne dien steun ont- vangen en met verlof der a.s. Synode dien steun begeeren over te nemen. Daarom, kerken onzer provincie, laat ons ons voorbereiden om een gave naar vermogen te geven voor deze collecte. Voor den evangelisa tie-arbeid in onze provincie. We doen heel wat voor de Zending, en daar kan niets van af. Maar rondom ons liggen ook witte velden. Die zullen we niet minder bearbeiden. En wat hebben we nog een voorrechtenDe zorg voor de christelijke scholen om een voorbeeld te nemen werd voor een groot deel van onze schouders genomen. In Amerika ont vangt ons volk geen cent subsidie voor die scho len. Ook niet voor christelijke scholen voor middelbaar- en hooger onderwijs. Evenmin voor Zendingsscholen en hospitalen. En de crisis grijpt daar nog wel zoo sterk in als hier. Op sommige plaatsen kan men schier niet de salarissen betalen voor het onderwijzend personeel. En Dr. Beets schreef me van zijn zorg voor de Zending. Wat hebben wij dan toch nog groote voorrechten. Denk eens dat het met onze scholen nog was als een 20 of 30 jaren geleden De Heere heeft ruimte gemaakt. Maar laat ons ook, met alle medegevoel van wie in moeilijke omstandigheden verkeeren, toch met liefde en dank doen wat eenigszins in ons ver mogen is. De zorg kon nog zooveel grooter zijn. Vergeet ook dat niet. VAN LONKHUIJZEN. TWEETAL TE Schoonoord (Dr.): H. Bouma, Cand. te Haren. J. A. Meijer, Cand. te Niezijl. StadskanaalJ. W. Esselink te Doorn. C. W. Keur te Oudewater. ZalkCand. E. Masselink te Hoogeveen. Cand. J. J. Verleur te Amsterdam. Gerkesklooster-Stroobos D. Nauta te Woubrugge. J. B. Vanhaelen te Hoek. Scheveningen (5de pred.pl.): C. W. Keur te Oudewater. D. Scheele te Middelburg. Dedemsvaart: J. H. A. Bosch te Alphen a.d. Rijn J. H. Meuleman te Den Ham. BEROEPEN TE Alphen a. d. Rijn (2de pred.pl.) G. D. Kuiper te Aalsmeer. Pijnacker-NootdorpCand. J. ten Hove te Zalk (O.). Aalten (vac.-J. Gommer): D. Zwart te Oudemirduin. BurumW. van der Heide te Zoutkamp. Sneek (vac.-H. M. Dethmers): Mr. G. M. den Hartogh te Hazerswoude. NunspeetJ. Tijmes te Westerlee (Gr.). Neede Cand. A. J. van Dijk te Rotterdam. Schoonoord Cand. H. Bouma te Haren. AANGENOMEN NAAR Watergraafsmeer (2de pred.pl.) G. C. Berkouwer te Oudehorne (Fr.). - Te Dokkum kwam bij de Geref. Kerk een gift van 3000 in, waarvan 1000 voor de Diaconie en 500 voor de Zending is. Te Rotterdam werd in de Geref. Kerk in de collecte voor de armen 1.1. Zondag een gift aangetroffen van duizend gulden. Ds. D. J. B. Allaart, beroepen missionair- predikant der Geref. Kerk van Amsterdam, aan gewezen voor den arbeid te Djogjacarta, hoopt, naar we reeds meldden, 20 November a.s. met zijn gezin te Genua aan boord van de „Chr. Huygens" te gaan, die, zonder vertraging, 10 December a.s. te Batavia aankomt. Dr. D. Bakker, geneesheer-directeur aan het Dr. Scheurer-hospitaal te Klaten Dr. F. L. Bakker, docent aan de Opleidingsschool te Djog jacarta en Ds. Lod. P. Krijger, docent aan de Opleidingsschool te Karoemi (Soemba), hopen met hetzelfde schip naar Indië terug te keeren. Den Haag-Oost besloot de Kerkeraad der Geref. Kerk aan de Classis te verzoeken een bededag uit te schrijven met het oog op den geestelijken en stoffelijken nood der tijden den niets zeggen. Alle menschen vinden het goed, behalve natuurlijk die fijne lui. Wij zullen dat karweitje eens netjes opknappen. Ik gun het den molenaar best." ,,'k Wou, dat ik er van af was. Nu wéét je het." „Zeg, geen gekheid, hoor. Niemand doet ons wat. Wij krijgen den man vijf en twintig gulden. En ik gun die fijne lui de strop." „Waarom Ze doen toch niemand kwaad „Wel", de man vloekte, „hoe heb ik het nu met je Behoor jij soms ook tot die lui „Doe niet zulke zulke stomme vragen Je weet wel beter. Maar daarom behoeven wij toch die lui niet te plagen „Ben je stapel Ze verdienen het. Ik doe het met plezier. Maar waarom ga je dan mee „Omdat ik van den boer moet." „Je kunt toch „neen" zeggen „Om van de boerderij gejaagd te worden ze ker. Neen, man, 'k moet aan vrouw en kinderen denken. Als ik die niet had, had ik „neen" ge zegd, wat er van kwam, dat kwam er van." „Ja, Heerema is een tiran." „Flokkema is geen haar beter." „Misschien niet. Maar met mij heeft hij geen last. Ik heb er niet aan gedacht „neen" te zeg gen. Het karweitje bevalt me. En, jongen, vijf en twintig gulden extra. En gevaar is er aan het werkje niet verbonden." „Ze kunnen op den molen wel weer waken." „Nou, dan gaan we terug. Maar ik denk het niet. Toen werd er op gerekend. Nu niet meer. 't Is zes weken later." (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1931 | | pagina 2