FEUILLETON*
ZENDING*
Wie die twee wolven waren, was gemakke
lijk te begrijpen. De voorrede sprak het duide
lijk uit, want Brouwer en Reddingius werden
daarin met name genoemd. Scherp en striemend
waren zijn woorden. Hij streed voor de eere
Gods en voor het welzijn der kerken zachtheid
kon hier geen genezing brengen, want zachte
heelmeesters maken stinkende wonden. Leeraren
als Brouwer en Reddingius mochten niet in de
kerk geduld worden, Gods werk werd daardoor
tegengestaan. Treffend is daarom ook, na, met
beroep op Gods woord, die geschriften te heb
ben veroordeeld en opgeroepen te hebben tot
ware bekeering en onderwerping aan het gezag
der Heilige Schrift, het einde van zijn getuigenis:
„Wil, Heere, getrouwe dienaars in uwen oogst
zenden, en hen alzoo begaven, dat zij hunnen
dienst getrouwelijk mogen bedienen. Daarente
gen wil uitroeien alle valsche leeraars, grijpende
wolven en huurlingen, die hun eigen eer en nut
tigheid zoeken, en niet de eer uws Heiligen
Naams alleen, noch der armen menschen wel
vaart en zaligheid (gebed des Zondags na de
predicatie).
Een storm van verontwaardiging brak los. Er
scheen schier geen einde te komen aan protes
ten, waarvan velen in druk verschenen. Slechts
enkele predikanten bemoedigden hem, waarvan
wij zeker wel mogen noemen Ds. H. P. Scholte
van Doveren, zijn latere medestrijder.
Het classicaal bestuur, waaronder Ulrum res
sorteerde, zat inmiddels ook niet stil. De Cock
werd tot verantwoording geroepen. Allereerst
werd, gelijk vroeger door de commissie, een on
derzoek gedaan naar de beweegredenen van zijn
doopen van kinderen uit andere gemeenten en
van het geven van catechetisch onderwijs aan
jonge menschen uit andere plaatsen.
Maar al spoedig bleek, wat het bestuur eigen
lijk wilde. Hem werd gevraagd, of hij de
schrijver was van dat werkje, dat zooveel be
roering had verwekt en of hij genegen was zijn
woorden in te trekken
Zijn antwoord luidde, dat hij dat onmogelijk
kon doen, maar dat hij zich gaarne zou verde
digen, op grond van Gods woord.
Zich verdedigen mocht hij niet. Kon hij dat
wel verwachten van mannen, waarvan de een
durfde beweren, dat God van den mensch niet
eischen mag hetgeen de mensch niet doen kan,
en een ander, dat het goddeloos en godslasterlijk
was hetgeen onze Catechismus zegt, dat God
met tijdelijke en eeuwige straffen wraak zal doen
beide over de aangeborene en werkelijke zon
den Hem werd de keuze gelaten tusschen her
roepen of heengaan en toen hij zich toch wilde
t rechtvaardigen en zeide alles terug te nemen,
mits men bewees uit Gods woord en de kerke
lijke reglementen, dat hij gezondigd had, werd
hem verboden te spreken en verzocht heen te
gaan. Den volgenden dag bracht de bode hem
het besluit van het classikaal bestuur, dat hij in
zijn bediening voor onbepaalden tijd was ge
schorst. Onrechtvaardig was dit vonnis, want
de heeren, die zich telkens weer beriepen op de
reglementen, waren zelf niet reglementair, im
mers een vergadering der classis, waar niet twee
derde der leden aanwezig was, was niet voltal
lig en in dit geval waren er maar vijf leden van
de negen, maar bovenal was het vonnis in strijd j
met Gods heilig woord en de verklaring en be
lofte afgelegd bij het examen. Men vindt dan
ook in de uitspraak van de classis, geen enkele
schriftuurlijke aanhaling, alles herinnert aan de
reglementen. De mannen, die het onderteeke-
ningsformulier hadden onderteekend, verklaar
den hem, die zich er wel aan hield, schuldig.
Zelfs durfde men De Cock betichten van twee
dracht, secte en muiterij Maar wie waren de
tweedrachtzaaiers en de muiters Het oordeel
valt hier niet moeilijk. Voor onbepaalden tijd
geschorst met behoud van tractement, waarom
Natuurlijk ook mede voor het doopen van kin
deren en aannemen van catechisanten, maar bo
venal terwille van zijn getuigenis, waarin hij be-
leedigd en veroordeeld had twee zeer achtens
waardige leeraren Hoezeer alles hem smartte,
toch onderwierp De Cock zich aan het besluit,
maar tevens beriep hij zich, na bij het classikaal
bestuur namens den kerkeraad van Ulrum ge
protesteerd te hebben op het provinciaal kerk
bestuur van Groningen. Wat zou dit college
doen
ENKELE REISINDRUKKEN.
I.
Ik geloof de gemeenschap der heiligen, woor
den van veel omvattende beteekenis, verder rei
kend dan de nationale 'grenzen.
DE MOLENAAR VAN OOSTWOUD
(HISTORISCH VERHAAL OMSTREEKS 1880)
DOOR
H. KINGMANS.
LVI.
Evenhuis begreep onmiddellijk, dat hij in den
veldwachter ook al geen vriend meer had. On
langs had hij al gemeend, dat deze hem opzet
telijk ontweek, maar nu had hij zekerheid. Het
was groote gekheid, om te spreken, als hij deed.
De burgemeester was een eenvoudig man, die
voor ieder toegankelijk was. Het was nog nie
mand op het dorp overkomen, dat eerst belet
moest worden gevraagd, om tot den burgemees
ter te worden toegelaten. En wat was dat voor
een onbehoorlijk gezegde van den veldwachter
„de burgemeester wordt niet graag door ieder
een gestoord Tjaard Evenhuis voelde opeens,
dat vijandigheid hem omringde. Hij ging vreezen,
dat dominé gelijk had, toen deze hem eenige
oogenblikken geleden had opgemerkt, dat hij
niet moest rekenen op medewerking van den
burgemeester, al had de predikant het dan ook
noodzakelijk gevonden, dat hij gaan moest.
Het duurde geruimen tijd, eer Van Stralen
terugkeerde. Hij maakte geen enkel excuus,
maar zei alleen zoo kort mogelijk „Over een
half uur kan de burgemeester je ontvangen",
waarop hij den molenaar den rug toekeerde.
De kerk is internationaal, wischt de grenzen
uit, omspant de gansche aarde. Wij verstaan dat
dikwijls niet, zelfs het gemeenschapsleven in
eigen kring laat soms veel te wenschen over,
maar toch wordt de gemeenschap der heiligen
gesmaakt.
Geen theorie, maar levende werkelijkheid.
Wij hebben dat op onze reis zeer sterk onder
vonden. Het hoofddoel van de reis was de 900-
jarige herdenking van het bestaan der Theolo
gische Hoogeschool te Papa (Hongarije) bij te
wonen. De hoogleeraren Bouwman en Hoekstra
van Kampen waren daarheen afgevaardigd door
het curatorium onzer Theologische School. Te
vens werd hieraan verbonden een bezoek aan
Silezië, in Zeeland wel bekend. Immers aan de
Zeeuwen werd in den hoogsten nood van
Duitschland en derhalve ook in den nood van
de kleine Gereformeerde kerken aldaar, verzocht
zorg te dragen, voor de aldaar wonende broe
ders en zusters. Zeeland heeft verstaan de woor
den „Ik geloof de gemeenschap der heiligen" en
met veel waardeering wordt daar nu nog over
gesproken. Met nog een derde groep zouden wij
in aanraking komen, want na ons vertrek uit
Hongarije, God droeg ons en spaarde ons, want
twee dagen later geschiedde op dat traject die
ontzaglijke ramp, mochten wij vertoeven in den
kring van de Zwitsersche Jong-Gereformeerden,
een beweging, welke een rijke toekomst tegen
gaat onder Gods zegen.
Ziende op dit alles, spraken wij van de alles
omspannende beteekenis van de gemeenschap der
heiligen, hoe ook onderscheiden in nationaliteit.
Maandag 31 Augustus, voor Nederland een
nationale dag, gingen wij op reis. De bedoeling
was des avonds te komen in Dresden, de hoofd
stad van Saksen. De trein voerde ons door de
Westfaalsche poort, langs dorpen en steden,
welke een klinkende naam hebben in de Duit-
sche historie, maar ook in de geschiedenis der
kerken. Reizen doet voor den mensch alles weer
opnieuw leven. Natuurlijk ziet men zeer veel,
wat men in ons land niet opmerkt, heuvelen, een
gansche andere bouwtrant en in het Hannover-
sche veld een zeer bijzondere kleedij.
Laat in den avond kwamen wij in Dresden
aan. Dat de rust ons goed deed, is te verstaan.
Dresden wordt genoemd de stad der schoone
kunsten en daarmee is niets te veel gezegd. De
Saksische vorsten hebben eenmaal hun rijkdom
men daar opgestapeld en in trotsche gebouwen
hunne namen willen vereeuwigen. Onder hen
neemt August de Sterke de eerste plaats in.
Rondom het voormalige paleis een complex van
groote gebouwen en paleizen en kerken zoo ge
bouwd, dat men het schoonste uitzicht heeft op
de stad en de Elbe, de rivier stroomend door
Dresden en de stad in twee helften verdeelend.
Schatten bergen deze gebouwen, maar voorbij
is de glorie van het vorstenhuis, dat eenmaal
partij koos voor de reformatie en dat later
Roomsch werd, omdat Polen wel een mis waard
was. Men leidt u voor enkele dubbeltjes door
het koninklijk paleis, alles mag men zien, hoe
heel anders dan in de hofburcht van Boedapest.
Omdat het meer dan 1000 kamers bevatte, heeft
men vanwege den woningnood 700 vertrekken
verhuurd en er waren er nog te huren. Eenig
verval kon men wel constateeren, want er is in
Duitschland weinig geld om alles goed te on
derhouden.
Onze gedachten gingen naar Nederland, waar
Oranje en Nederland door een onverbrekelijke
band zijn verbonden. Alles noemt zich in Saksen
protestantsch, ongeveer 90 maar de meesten
hebben met de kerk gebroken, het communisme
viert aldaar hoogtij. De kerk van Luther verliet
Gods woord en dan is de val nabij. Het sacra
ment niet meer in het middelpunt, de doopplaats
apart, gescheiden van de gemeente.
Heerlijk schoon maakte God dit land met on
vergelijkelijke vergezichten van alle zijden, waar
uit ook te verklaren, dat ook vele Nederlanders
hier hun vacantie doorbrengen of rust komen
zoeken.
In dit schoone land, waar eenmaal zoo krach
tig Gods Geest werkte, waar modernisme zoo
veel heeft verwoest, vindt men ook nog enkele
kleine Gereformeerde groepen.
Op de laatst gehouden Generale Synode te
Arnhem was ook een verzoek om steun van deze
kerken, waaraan voldaan zou worden, mits deze
groepen in een geordend kerkelijk leven zouden
samenwonen. Een commissie daartoe benoemd,
zou alles ter plaatse onderzoeken en nadere re
gelingen treffen. Ook mede daarom gingen de
hoogleeraren Bouwman en Hoekstra naar Sak
sen, waar wij ook Dr. G. Keizer, deputaat voor
buitenlandsche kerken, zouden ontmoeten.
In Görlitz, een stad van ongeveer 100.000 in
woners, midden in Silezië gelegen, kwamen wij
samen. Wonderlijke ontmoeting, de pastor loei,
Ds. H. Graefe, oud-leerling onzer Theologische
School, kende Middelburg zeer van nabij. Meer
dan vier maanden werd hij verpleegd in de
gastvrije Hofpleinpastorie van Ds. Bouma. Het
deed ons goed, om over gemeenschappelijke
vrienden te kunnen spreken, over allerlei toe
standen, maar niet het minst verheugde het ons,
het kerkelijke leven aldaar meer van nabij te
leeren kennen, mede ook omdat Zeeland een
maal in nader contact met Görlitz had gestaan.
Hierover echter een volgende keer.
Middelburg. SCHEELE.
UIT DE WIERINGERMEER.
Hooggeachte Redaktie,
Wil U ook dit mijn schrijven plaatsen Dan
bij voorbaat reeds mijn hartelijken dank.
De Zeeuwsche Kerkbode van 18 Sept. bracht
me een verrassing. Dankbaar aan de Red. als
ik ben voor de bereidwilligheid om m'n een
voudige „mededeelingen" over de Wieringer-
meer altijd op te nemen, ben ik ook dankbaar
aan de Red. van de Noord-Hollandsche Kerk
bode, die deze buiten mijn weten om over nam.
Ik hoop die in de toekomst, als ik de gelegen
heid krijg, nog voort te zetten.
Naar aanleiding van No. 4 ontving ik een
schrijven van één der Gen. deputaten. Dankbaar
als ik was, dat mijn mededeelingen dan toch ook
gelezen werden, 't Was ook mijn bedoeling, al
schrijvende, ieder meelevend Geref. in kennis
te stellen, hoe de zaken hier staan.
Wij zelf kunnen één en ander, maar toch uit
den aard der zaak, weinig doen. Ten eerste kun
nen we niet met ambtelijk gezag optreden, en
ten tweede ontbreken ons ook alle middelen.
Dat er van de zijde der bewoners hier niet
voldoende wordt meegeleefd, is door mij gezegd.
En daarin ben ik niet tegengesproken.
't Was ook mijn plicht tegenover hen en te
genover me zelf, er op te wijzen, waarin de kerk
te kort kwam. De zaak was me volkomen ernst
en ik gevoelde diep de verantwoording. De zaak
had weinig voortgang. Toen dacht het mij het
best, de kerken met hetgeen waar het om gaat
in kennis te stellen. En, als volbloed Zeeuw,
meende ik dit niet beter te kunnen doen, dan
in der Zeeuwen Kerkbode.
De Noord-Hollandsche wordt mij geregeld op
m'n verzoek toegezonden. Maar, wat jammer,
juist het nummer waarin Ds. Hoek te Enkhuizen,
een stuk tegen mijn no. 4 schreef, werd mij niet
gezonden.
Daarom ben ik nu wat laat met antwoord ge
reed, want ik las het pas in de Zeeuwsche van
18 September die het had overgenomen. Per
soonlijk had ik van Ds. Hoek een schrijven ont
vangen en ook beantwoord.
Toen ik copie voor no. 4 inzond, was het
3 Augustus. Nu is het 22 September. In dien tijd
kan dus heel wat gebeuren. Nu heb ik nooit ge
zegd aan wie de schuld was. Wel, dat ik van
dep. nog geen resultaten had. Enkel de feiten
zooals ze zijn, heb ik genoemd. En ik kan het
niet anders inzien.
Zenden de kerken geen geld, dan is dat hun
fout. Maar niet een fout van mij, dat ik het
toch naast de Koning der Kerken, van de kerken
blijf verwachten.
Dat er een bus van Nieuwe Sluis naar Kol-
horn rijdt, weet ik.
Over die geschiedenis heb ik met dep. gespro
ken en gezegd, dat dit niets is voor Sluis I. Want
een autobus mag niet door de polder rijden.
En om bij de bus te komen, moeten we 5 K.M.
fietsen, in denzelfden tijd zijn we ook op Wierin-
gen. Door dep. is Sluis I N, B. voorloopig op
Wieringen ingedeeld, naar mij door een der
candidaten is gezegd. Daar is dus onze plaats,
zoolang we elders ter kerke moeten.
Ds. Hoek schreef me „Doel is om zoo spoe
dig mogelijk iemand te plaatsen bij Sluis I en
daar een gebouw te plaatsen waarin gesproken
kan worden en waarin de broeders in de avond
uren kunnen komen". Het was toen 4 Juni. Weer
zijn we ongeveer 4 maanden verder.
2e. Dat het in de bedoeling van Classis en
Gen. Synode lag, de broeders niet te vergeten,
was een goede bedoeling. Maar wij zouden en
kel met daden geholpen zijn en niet met goede
bedoelingen.
3e. Zijn er wel 3 candidaten, maar de eerste
werkt op Breezand onder de Zuiderzeewerkers
en heeft dus met de Wieringermeer niet gemeen.
De tweede werkt op Wieringen en doet daar
metterdaad ook veel werk. Maar, heeft mij per
soonlijk meegedeeld, dat hij te Sluis I niet kan
komen.
De derde werkt te Kolhorn. Heeft ook daar
handen vol werk en komt dus ook niet te Sluis I.
Ik waardeer het zeer dat Ds. Hoek ernstig
notitie van mijn schrijven genomen heeft en zich
liet hooren. Maar, dat ik geheel onjuist geschre
ven heb volgens hem, is een fout.
Alleen, dit heb ik nu toch geleerd Wij wor
den niet vergeten, wij Gereformeerden.
Maar, moge dan dit het resultaat zijn, dat
mijn hoopvolle verwachting (zie mededeelingen
5) dan nu eens metterdaad werkelijkheid moge
worden.
Wieringermeer, 22 Sept. '31. M.
Magelang, 17 Augustus 1931.
Amice
Na Parakan volgt Temanggoeng, een plaats,
waar reeds lang Zendingsarbeid werd verricht.
Jarenlang heeft Ds. Horstman daar gewerkt
enkele jaren voor ik uitgezonden werd in 1909
en '10 werd er in Zeeland over gedacht, Ds.
Horstman te beroepen voor het Zendingswerk
en dan Temanggoeng te nemen als hoofdplaats
voor het Zendingswerk voor de Kerken van
Zeeland.
t Is niet doorgegaan. De plannen werden ge
wijzigd, maar in ieder geval behoort Temang
goeng tot het Zendingsterrein van de Gerefor
meerde Kerken van Zeeland, Brabant en Lim
burg.
Reeds lang is daar dus het Evangelie ver
kondigd, in Temanggoeng en rondom de dessa's
v» Temanggoeng. Er was een tijd, dat de ar
beid zich daar mooi ontwikkelde, maar jammer
was het, dat Ds. Horstman geen organisatie ach
ter zich had en alle arbeid door hem alleen ge
daan en bekostigd moest worden. Daardoor was
het soms moeilijk een helper te krijgen en be
perkte tenslotte zijn Zendingsarbeid zich voor
namelijk tot een arbeid in de school en tot het
houden van samenkomsten in Temanggoeng.
Ds. Horstman heeft daar onder ongunstige
omstandigheden geleefd en gewerkt, maar altijd
zoo, dat hij vervuld was met liefde tot de zaak
van Gods Koninkrijk en de drang altijd groot
was, om het Evangelie te verkondigen. Den
laatsten tijd van zijn leven kwam hij in aanra
king met de Pinkstergemeente en de vrucht van
zijn arbeid, allen, die hij tot geloof en bekeering
heeft mogen bewegen, behooren nu tot de Pink
stergemeente van Temanggoeng.
Na den dood van br. Horstman heb ik ge
poogd den arbeid aldaar over te nemen, echter
zonder resultaat en zoo is het gekomen, dat we
daar zelfstandig den arbeid hebben aangevat, er
een goeroe plaatsten en getracht hebben aldaar
ingang te vinden. Op dien arbeid mochten we
zegen ontvangen en werden er aldaar velen tot
de gemeente toegebracht uit de Mohammedaan-
sche wereld en kwamen er ook enkelen uit de
door Br. Horstman verzamelde gemeente tot ons
over zoodat er reeds gedacht en gesproken kon
worden om tot institueering over te gaan.
De goeroe, die daar werkt, is Raden Stefa-
noes, een flinke goeroe, die rustig zijn weg gaat
en tact heeft om met de menschen om te gaan.
Een van de leden is Pak Marto, een oude
man, die reeds jaren lang Christen is en een
merkwaardige levensgeschiedenis achter den rug
heeft.
Ik wil U van dezen Javaan iets vertellen al
zal alles niet in één brief kunnen en ik wel en
kele vervolgstukken aan hem zal moeten wijden.
Zijn geschiedenis is echter zeer interessant en
laat duidelijk zien, hoe wonderlijk Gods wegen
zijn in de toebrenging ook der Javanen.
Zijn geschiedenis werd door een der goeroe's
opgeteekend en geef ik hier zoo getrouw moge
lijk weer
Vele jaren geleden was er in de dessa Loeng-
gé, district Temanggoeng, een loerah (dorps
hoofd) Tjakradihardja geheeten. Dit dorpshoofd
was een flinke man en hij zorgde goed voor
de menschen over wie hij loerah was. Hij was
ook niet onbemiddeld.
Deze loerah werd in 1854 een zoon geboren,
dien zij Taham Mochtadi noemden. Wat waren
de loerah en zijn vrouw blij met dit kind hoe
zorgden zij er voor dag en nacht werd er toe
zicht op hem gehouden en de vader hoopte dat
deze jongen hem eens als loerah zou kunnen
opvolgen.
Met een nonchalant gebaar gaf de burgemees
ter de beide briefjes, geschreven op smerig pa
pier, kennelijk met onverdraaide hand, terug.
„En wat wilde je nu vroeg hij. Duidelijk
klonk in zijn stem de tegenzin om zich met het
geval in te laten.
„Ik wilde u mededeeling van de ontvangst
doen, burgemeester, en u verzoeken, zoo moge
lijk, een onderzoek in te stellen. Het schrijven
van dreigbrieven is toch strafbaar
„Och, het is een kwajongensstreek", meende
Steinweg van Stekhoven, opstaande, als om een
eind aan het onderhoud te maken.
„Dat kan inderdaad het geval zijn, burgemees
ter. Maar ik denk het niet. Ik weet nog wel van
vroeger, dat er dingen gebeurd zijn, die het dag
licht niet verdragen kunnen. De haat in het dorp
tegen ons is groot."
„Waarom doe je ook aan dien onzin mede
barstte de burgemeester uit, duidelijk te kennen
gevend, in welke richting zijn sympathiën niet
lagen.
„Dat behoef ik voor menschen niet te ver
antwoorden, burgemeester", antwoordde Even-
hus op flinken toon. „Ik weet, wat ik gedaan
heb en ik keer niet terug. Dat verbiedt mijn ge
weten mij. En zelfs een burgemeester heeft mij
daarvan geen rekenschap te vragen."
Steinweg van Stekhoven keek even vreemd
op, toen hij deze kloeke taal vernam. Zij maakte
ook wel eenigen indruk op hem. Echter wou
hij zich niet gewonnen geven.
(Wordt vervolgd)
Het bloed steeg dezen naar het gelaat. Hij
beheerschte zich evenwel, zij het met moeite en
merkte op, zoo kalm het hem mogelijk was
„Het spijt mij zeer, want 'k heb weinig tijd.
Maar als het niet anders kan, zal ik hier wel
wachten."
„Kom over een half uur terug", vond de veld
wachter, terwijl hij zich verwijderde.
Als hij behoorlijker behandeld was, had Even
huis het allicht gedaan. Maar nu was hij niet
van plan, zich te gedragen naar de onheusche
behandeling van Van Stralen.
„Ik kan net zoo goed hier wachten", zeide hij.
Hij deed er verstandig aan, want toen het
half uur nog niet verstreken was, verscheen de
burgemeester, die het gemeentehuis verlaten
wilde.
Evenhuis groette beleefd en zeide„Burge
meester, Van Stralen zeide, dat ik u over een
half uur spreken kon."
„Over een half uur, zóó precies heb ik dat
niet gezegd. Ik dacht, dat je nog eens zoudt
terugkomen, 'k Heb weinig tijd."
Evenhuis voelde, dat de burgemeester, een man
van middelbaren leeftijd met aristocratisch voor
komen, onwaarheid sprak. Het stemde hem on
behagelijk, maar hij nam zich voor, geen mo
ment de beleefdheid uit het oog te verliezen.
„Ik heb het van Van Stralen zóó niet begre
pen, burgemeester. Maar wanneer u een uur
bepalen wilt, wil ik gaarne terugkomen, hoe las
tig het ook voor mij is."
De heer Steinweg van Stekhoven, die den
bezoeker tot nu ietwat norsch en uit de hoogte
had aangezien, iets, wat geheel tegen zijn ge
woonte was, keek ietwat vriendelijker.
,,'k Heb weinig tijd", herhaalde hij. „Duurt
het lang
Het viel den molenaar op, dat de burgemees
ter, die vroeger steeds zoo vriendelijk tegen hem
was, thans hem niet eens bij den naam noemde.
„Neen, burgemeester", zei hij teleurgesteld.
,,'k Heb u alleen een mededeeling en een ver
zoek te doen."
„Hm. Dan kan het hier wel even."
„Met uw verlof, burgemeester", meende de
molenaar, sprekend op fermen, evenwel niet on-
beleefden toon. „Ik zou liever niet gestoord wor
den."
Steinweg van Stekhoven zag blijkbaar in, dat
hij te ver was gegaan, want hij zeide wat vrien
delijker „Hm, kom dan maar even mee".
„En wat heb je nu vroeg hij, in zijn werk
kamer gekomen. Hij bood Evenhuis niet eens een
stoel aan, wat dezen zeer griefde.
„Burgemeester, ik heb veertien dagen geleden
dit briefje ontvangen. Zoudt u dat eens willen
lezen
De burgemeester van West- en Oostwoud
nam het epistel aan en las, halfluid „Evenhuis,
als je niet binnen een maand „de schuur" verlaat
en weer terugkomt, waar je hoort, dan wordt
je boel in brand gestoken. De zwarte bende."
„En gisteravond, burgemeester, kwam dit
briefje."
Steinweg van Stekhoven, op wiens gelaat een
misnoegde trek was gekomen, las ook het tweede
briefje, dat luidde „Evenhuis, je hebt nog niets
gedaan. Je hebt nog twee weken den tijd. Zoo
niet, dan gaat je boel er aan. De zwarte bende."