FEUILLETON* ZENDING* Wie die twee wolven waren, was gemakke lijk te begrijpen. De voorrede sprak het duide lijk uit, want Brouwer en Reddingius werden daarin met name genoemd. Scherp en striemend waren zijn woorden. Hij streed voor de eere Gods en voor het welzijn der kerken zachtheid kon hier geen genezing brengen, want zachte heelmeesters maken stinkende wonden. Leeraren als Brouwer en Reddingius mochten niet in de kerk geduld worden, Gods werk werd daardoor tegengestaan. Treffend is daarom ook, na, met beroep op Gods woord, die geschriften te heb ben veroordeeld en opgeroepen te hebben tot ware bekeering en onderwerping aan het gezag der Heilige Schrift, het einde van zijn getuigenis: „Wil, Heere, getrouwe dienaars in uwen oogst zenden, en hen alzoo begaven, dat zij hunnen dienst getrouwelijk mogen bedienen. Daarente gen wil uitroeien alle valsche leeraars, grijpende wolven en huurlingen, die hun eigen eer en nut tigheid zoeken, en niet de eer uws Heiligen Naams alleen, noch der armen menschen wel vaart en zaligheid (gebed des Zondags na de predicatie). Een storm van verontwaardiging brak los. Er scheen schier geen einde te komen aan protes ten, waarvan velen in druk verschenen. Slechts enkele predikanten bemoedigden hem, waarvan wij zeker wel mogen noemen Ds. H. P. Scholte van Doveren, zijn latere medestrijder. Het classicaal bestuur, waaronder Ulrum res sorteerde, zat inmiddels ook niet stil. De Cock werd tot verantwoording geroepen. Allereerst werd, gelijk vroeger door de commissie, een on derzoek gedaan naar de beweegredenen van zijn doopen van kinderen uit andere gemeenten en van het geven van catechetisch onderwijs aan jonge menschen uit andere plaatsen. Maar al spoedig bleek, wat het bestuur eigen lijk wilde. Hem werd gevraagd, of hij de schrijver was van dat werkje, dat zooveel be roering had verwekt en of hij genegen was zijn woorden in te trekken Zijn antwoord luidde, dat hij dat onmogelijk kon doen, maar dat hij zich gaarne zou verde digen, op grond van Gods woord. Zich verdedigen mocht hij niet. Kon hij dat wel verwachten van mannen, waarvan de een durfde beweren, dat God van den mensch niet eischen mag hetgeen de mensch niet doen kan, en een ander, dat het goddeloos en godslasterlijk was hetgeen onze Catechismus zegt, dat God met tijdelijke en eeuwige straffen wraak zal doen beide over de aangeborene en werkelijke zon den Hem werd de keuze gelaten tusschen her roepen of heengaan en toen hij zich toch wilde t rechtvaardigen en zeide alles terug te nemen, mits men bewees uit Gods woord en de kerke lijke reglementen, dat hij gezondigd had, werd hem verboden te spreken en verzocht heen te gaan. Den volgenden dag bracht de bode hem het besluit van het classikaal bestuur, dat hij in zijn bediening voor onbepaalden tijd was ge schorst. Onrechtvaardig was dit vonnis, want de heeren, die zich telkens weer beriepen op de reglementen, waren zelf niet reglementair, im mers een vergadering der classis, waar niet twee derde der leden aanwezig was, was niet voltal lig en in dit geval waren er maar vijf leden van de negen, maar bovenal was het vonnis in strijd j met Gods heilig woord en de verklaring en be lofte afgelegd bij het examen. Men vindt dan ook in de uitspraak van de classis, geen enkele schriftuurlijke aanhaling, alles herinnert aan de reglementen. De mannen, die het onderteeke- ningsformulier hadden onderteekend, verklaar den hem, die zich er wel aan hield, schuldig. Zelfs durfde men De Cock betichten van twee dracht, secte en muiterij Maar wie waren de tweedrachtzaaiers en de muiters Het oordeel valt hier niet moeilijk. Voor onbepaalden tijd geschorst met behoud van tractement, waarom Natuurlijk ook mede voor het doopen van kin deren en aannemen van catechisanten, maar bo venal terwille van zijn getuigenis, waarin hij be- leedigd en veroordeeld had twee zeer achtens waardige leeraren Hoezeer alles hem smartte, toch onderwierp De Cock zich aan het besluit, maar tevens beriep hij zich, na bij het classikaal bestuur namens den kerkeraad van Ulrum ge protesteerd te hebben op het provinciaal kerk bestuur van Groningen. Wat zou dit college doen ENKELE REISINDRUKKEN. I. Ik geloof de gemeenschap der heiligen, woor den van veel omvattende beteekenis, verder rei kend dan de nationale 'grenzen. DE MOLENAAR VAN OOSTWOUD (HISTORISCH VERHAAL OMSTREEKS 1880) DOOR H. KINGMANS. LVI. Evenhuis begreep onmiddellijk, dat hij in den veldwachter ook al geen vriend meer had. On langs had hij al gemeend, dat deze hem opzet telijk ontweek, maar nu had hij zekerheid. Het was groote gekheid, om te spreken, als hij deed. De burgemeester was een eenvoudig man, die voor ieder toegankelijk was. Het was nog nie mand op het dorp overkomen, dat eerst belet moest worden gevraagd, om tot den burgemees ter te worden toegelaten. En wat was dat voor een onbehoorlijk gezegde van den veldwachter „de burgemeester wordt niet graag door ieder een gestoord Tjaard Evenhuis voelde opeens, dat vijandigheid hem omringde. Hij ging vreezen, dat dominé gelijk had, toen deze hem eenige oogenblikken geleden had opgemerkt, dat hij niet moest rekenen op medewerking van den burgemeester, al had de predikant het dan ook noodzakelijk gevonden, dat hij gaan moest. Het duurde geruimen tijd, eer Van Stralen terugkeerde. Hij maakte geen enkel excuus, maar zei alleen zoo kort mogelijk „Over een half uur kan de burgemeester je ontvangen", waarop hij den molenaar den rug toekeerde. De kerk is internationaal, wischt de grenzen uit, omspant de gansche aarde. Wij verstaan dat dikwijls niet, zelfs het gemeenschapsleven in eigen kring laat soms veel te wenschen over, maar toch wordt de gemeenschap der heiligen gesmaakt. Geen theorie, maar levende werkelijkheid. Wij hebben dat op onze reis zeer sterk onder vonden. Het hoofddoel van de reis was de 900- jarige herdenking van het bestaan der Theolo gische Hoogeschool te Papa (Hongarije) bij te wonen. De hoogleeraren Bouwman en Hoekstra van Kampen waren daarheen afgevaardigd door het curatorium onzer Theologische School. Te vens werd hieraan verbonden een bezoek aan Silezië, in Zeeland wel bekend. Immers aan de Zeeuwen werd in den hoogsten nood van Duitschland en derhalve ook in den nood van de kleine Gereformeerde kerken aldaar, verzocht zorg te dragen, voor de aldaar wonende broe ders en zusters. Zeeland heeft verstaan de woor den „Ik geloof de gemeenschap der heiligen" en met veel waardeering wordt daar nu nog over gesproken. Met nog een derde groep zouden wij in aanraking komen, want na ons vertrek uit Hongarije, God droeg ons en spaarde ons, want twee dagen later geschiedde op dat traject die ontzaglijke ramp, mochten wij vertoeven in den kring van de Zwitsersche Jong-Gereformeerden, een beweging, welke een rijke toekomst tegen gaat onder Gods zegen. Ziende op dit alles, spraken wij van de alles omspannende beteekenis van de gemeenschap der heiligen, hoe ook onderscheiden in nationaliteit. Maandag 31 Augustus, voor Nederland een nationale dag, gingen wij op reis. De bedoeling was des avonds te komen in Dresden, de hoofd stad van Saksen. De trein voerde ons door de Westfaalsche poort, langs dorpen en steden, welke een klinkende naam hebben in de Duit- sche historie, maar ook in de geschiedenis der kerken. Reizen doet voor den mensch alles weer opnieuw leven. Natuurlijk ziet men zeer veel, wat men in ons land niet opmerkt, heuvelen, een gansche andere bouwtrant en in het Hannover- sche veld een zeer bijzondere kleedij. Laat in den avond kwamen wij in Dresden aan. Dat de rust ons goed deed, is te verstaan. Dresden wordt genoemd de stad der schoone kunsten en daarmee is niets te veel gezegd. De Saksische vorsten hebben eenmaal hun rijkdom men daar opgestapeld en in trotsche gebouwen hunne namen willen vereeuwigen. Onder hen neemt August de Sterke de eerste plaats in. Rondom het voormalige paleis een complex van groote gebouwen en paleizen en kerken zoo ge bouwd, dat men het schoonste uitzicht heeft op de stad en de Elbe, de rivier stroomend door Dresden en de stad in twee helften verdeelend. Schatten bergen deze gebouwen, maar voorbij is de glorie van het vorstenhuis, dat eenmaal partij koos voor de reformatie en dat later Roomsch werd, omdat Polen wel een mis waard was. Men leidt u voor enkele dubbeltjes door het koninklijk paleis, alles mag men zien, hoe heel anders dan in de hofburcht van Boedapest. Omdat het meer dan 1000 kamers bevatte, heeft men vanwege den woningnood 700 vertrekken verhuurd en er waren er nog te huren. Eenig verval kon men wel constateeren, want er is in Duitschland weinig geld om alles goed te on derhouden. Onze gedachten gingen naar Nederland, waar Oranje en Nederland door een onverbrekelijke band zijn verbonden. Alles noemt zich in Saksen protestantsch, ongeveer 90 maar de meesten hebben met de kerk gebroken, het communisme viert aldaar hoogtij. De kerk van Luther verliet Gods woord en dan is de val nabij. Het sacra ment niet meer in het middelpunt, de doopplaats apart, gescheiden van de gemeente. Heerlijk schoon maakte God dit land met on vergelijkelijke vergezichten van alle zijden, waar uit ook te verklaren, dat ook vele Nederlanders hier hun vacantie doorbrengen of rust komen zoeken. In dit schoone land, waar eenmaal zoo krach tig Gods Geest werkte, waar modernisme zoo veel heeft verwoest, vindt men ook nog enkele kleine Gereformeerde groepen. Op de laatst gehouden Generale Synode te Arnhem was ook een verzoek om steun van deze kerken, waaraan voldaan zou worden, mits deze groepen in een geordend kerkelijk leven zouden samenwonen. Een commissie daartoe benoemd, zou alles ter plaatse onderzoeken en nadere re gelingen treffen. Ook mede daarom gingen de hoogleeraren Bouwman en Hoekstra naar Sak sen, waar wij ook Dr. G. Keizer, deputaat voor buitenlandsche kerken, zouden ontmoeten. In Görlitz, een stad van ongeveer 100.000 in woners, midden in Silezië gelegen, kwamen wij samen. Wonderlijke ontmoeting, de pastor loei, Ds. H. Graefe, oud-leerling onzer Theologische School, kende Middelburg zeer van nabij. Meer dan vier maanden werd hij verpleegd in de gastvrije Hofpleinpastorie van Ds. Bouma. Het deed ons goed, om over gemeenschappelijke vrienden te kunnen spreken, over allerlei toe standen, maar niet het minst verheugde het ons, het kerkelijke leven aldaar meer van nabij te leeren kennen, mede ook omdat Zeeland een maal in nader contact met Görlitz had gestaan. Hierover echter een volgende keer. Middelburg. SCHEELE. UIT DE WIERINGERMEER. Hooggeachte Redaktie, Wil U ook dit mijn schrijven plaatsen Dan bij voorbaat reeds mijn hartelijken dank. De Zeeuwsche Kerkbode van 18 Sept. bracht me een verrassing. Dankbaar aan de Red. als ik ben voor de bereidwilligheid om m'n een voudige „mededeelingen" over de Wieringer- meer altijd op te nemen, ben ik ook dankbaar aan de Red. van de Noord-Hollandsche Kerk bode, die deze buiten mijn weten om over nam. Ik hoop die in de toekomst, als ik de gelegen heid krijg, nog voort te zetten. Naar aanleiding van No. 4 ontving ik een schrijven van één der Gen. deputaten. Dankbaar als ik was, dat mijn mededeelingen dan toch ook gelezen werden, 't Was ook mijn bedoeling, al schrijvende, ieder meelevend Geref. in kennis te stellen, hoe de zaken hier staan. Wij zelf kunnen één en ander, maar toch uit den aard der zaak, weinig doen. Ten eerste kun nen we niet met ambtelijk gezag optreden, en ten tweede ontbreken ons ook alle middelen. Dat er van de zijde der bewoners hier niet voldoende wordt meegeleefd, is door mij gezegd. En daarin ben ik niet tegengesproken. 't Was ook mijn plicht tegenover hen en te genover me zelf, er op te wijzen, waarin de kerk te kort kwam. De zaak was me volkomen ernst en ik gevoelde diep de verantwoording. De zaak had weinig voortgang. Toen dacht het mij het best, de kerken met hetgeen waar het om gaat in kennis te stellen. En, als volbloed Zeeuw, meende ik dit niet beter te kunnen doen, dan in der Zeeuwen Kerkbode. De Noord-Hollandsche wordt mij geregeld op m'n verzoek toegezonden. Maar, wat jammer, juist het nummer waarin Ds. Hoek te Enkhuizen, een stuk tegen mijn no. 4 schreef, werd mij niet gezonden. Daarom ben ik nu wat laat met antwoord ge reed, want ik las het pas in de Zeeuwsche van 18 September die het had overgenomen. Per soonlijk had ik van Ds. Hoek een schrijven ont vangen en ook beantwoord. Toen ik copie voor no. 4 inzond, was het 3 Augustus. Nu is het 22 September. In dien tijd kan dus heel wat gebeuren. Nu heb ik nooit ge zegd aan wie de schuld was. Wel, dat ik van dep. nog geen resultaten had. Enkel de feiten zooals ze zijn, heb ik genoemd. En ik kan het niet anders inzien. Zenden de kerken geen geld, dan is dat hun fout. Maar niet een fout van mij, dat ik het toch naast de Koning der Kerken, van de kerken blijf verwachten. Dat er een bus van Nieuwe Sluis naar Kol- horn rijdt, weet ik. Over die geschiedenis heb ik met dep. gespro ken en gezegd, dat dit niets is voor Sluis I. Want een autobus mag niet door de polder rijden. En om bij de bus te komen, moeten we 5 K.M. fietsen, in denzelfden tijd zijn we ook op Wierin- gen. Door dep. is Sluis I N, B. voorloopig op Wieringen ingedeeld, naar mij door een der candidaten is gezegd. Daar is dus onze plaats, zoolang we elders ter kerke moeten. Ds. Hoek schreef me „Doel is om zoo spoe dig mogelijk iemand te plaatsen bij Sluis I en daar een gebouw te plaatsen waarin gesproken kan worden en waarin de broeders in de avond uren kunnen komen". Het was toen 4 Juni. Weer zijn we ongeveer 4 maanden verder. 2e. Dat het in de bedoeling van Classis en Gen. Synode lag, de broeders niet te vergeten, was een goede bedoeling. Maar wij zouden en kel met daden geholpen zijn en niet met goede bedoelingen. 3e. Zijn er wel 3 candidaten, maar de eerste werkt op Breezand onder de Zuiderzeewerkers en heeft dus met de Wieringermeer niet gemeen. De tweede werkt op Wieringen en doet daar metterdaad ook veel werk. Maar, heeft mij per soonlijk meegedeeld, dat hij te Sluis I niet kan komen. De derde werkt te Kolhorn. Heeft ook daar handen vol werk en komt dus ook niet te Sluis I. Ik waardeer het zeer dat Ds. Hoek ernstig notitie van mijn schrijven genomen heeft en zich liet hooren. Maar, dat ik geheel onjuist geschre ven heb volgens hem, is een fout. Alleen, dit heb ik nu toch geleerd Wij wor den niet vergeten, wij Gereformeerden. Maar, moge dan dit het resultaat zijn, dat mijn hoopvolle verwachting (zie mededeelingen 5) dan nu eens metterdaad werkelijkheid moge worden. Wieringermeer, 22 Sept. '31. M. Magelang, 17 Augustus 1931. Amice Na Parakan volgt Temanggoeng, een plaats, waar reeds lang Zendingsarbeid werd verricht. Jarenlang heeft Ds. Horstman daar gewerkt enkele jaren voor ik uitgezonden werd in 1909 en '10 werd er in Zeeland over gedacht, Ds. Horstman te beroepen voor het Zendingswerk en dan Temanggoeng te nemen als hoofdplaats voor het Zendingswerk voor de Kerken van Zeeland. t Is niet doorgegaan. De plannen werden ge wijzigd, maar in ieder geval behoort Temang goeng tot het Zendingsterrein van de Gerefor meerde Kerken van Zeeland, Brabant en Lim burg. Reeds lang is daar dus het Evangelie ver kondigd, in Temanggoeng en rondom de dessa's v» Temanggoeng. Er was een tijd, dat de ar beid zich daar mooi ontwikkelde, maar jammer was het, dat Ds. Horstman geen organisatie ach ter zich had en alle arbeid door hem alleen ge daan en bekostigd moest worden. Daardoor was het soms moeilijk een helper te krijgen en be perkte tenslotte zijn Zendingsarbeid zich voor namelijk tot een arbeid in de school en tot het houden van samenkomsten in Temanggoeng. Ds. Horstman heeft daar onder ongunstige omstandigheden geleefd en gewerkt, maar altijd zoo, dat hij vervuld was met liefde tot de zaak van Gods Koninkrijk en de drang altijd groot was, om het Evangelie te verkondigen. Den laatsten tijd van zijn leven kwam hij in aanra king met de Pinkstergemeente en de vrucht van zijn arbeid, allen, die hij tot geloof en bekeering heeft mogen bewegen, behooren nu tot de Pink stergemeente van Temanggoeng. Na den dood van br. Horstman heb ik ge poogd den arbeid aldaar over te nemen, echter zonder resultaat en zoo is het gekomen, dat we daar zelfstandig den arbeid hebben aangevat, er een goeroe plaatsten en getracht hebben aldaar ingang te vinden. Op dien arbeid mochten we zegen ontvangen en werden er aldaar velen tot de gemeente toegebracht uit de Mohammedaan- sche wereld en kwamen er ook enkelen uit de door Br. Horstman verzamelde gemeente tot ons over zoodat er reeds gedacht en gesproken kon worden om tot institueering over te gaan. De goeroe, die daar werkt, is Raden Stefa- noes, een flinke goeroe, die rustig zijn weg gaat en tact heeft om met de menschen om te gaan. Een van de leden is Pak Marto, een oude man, die reeds jaren lang Christen is en een merkwaardige levensgeschiedenis achter den rug heeft. Ik wil U van dezen Javaan iets vertellen al zal alles niet in één brief kunnen en ik wel en kele vervolgstukken aan hem zal moeten wijden. Zijn geschiedenis is echter zeer interessant en laat duidelijk zien, hoe wonderlijk Gods wegen zijn in de toebrenging ook der Javanen. Zijn geschiedenis werd door een der goeroe's opgeteekend en geef ik hier zoo getrouw moge lijk weer Vele jaren geleden was er in de dessa Loeng- gé, district Temanggoeng, een loerah (dorps hoofd) Tjakradihardja geheeten. Dit dorpshoofd was een flinke man en hij zorgde goed voor de menschen over wie hij loerah was. Hij was ook niet onbemiddeld. Deze loerah werd in 1854 een zoon geboren, dien zij Taham Mochtadi noemden. Wat waren de loerah en zijn vrouw blij met dit kind hoe zorgden zij er voor dag en nacht werd er toe zicht op hem gehouden en de vader hoopte dat deze jongen hem eens als loerah zou kunnen opvolgen. Met een nonchalant gebaar gaf de burgemees ter de beide briefjes, geschreven op smerig pa pier, kennelijk met onverdraaide hand, terug. „En wat wilde je nu vroeg hij. Duidelijk klonk in zijn stem de tegenzin om zich met het geval in te laten. „Ik wilde u mededeeling van de ontvangst doen, burgemeester, en u verzoeken, zoo moge lijk, een onderzoek in te stellen. Het schrijven van dreigbrieven is toch strafbaar „Och, het is een kwajongensstreek", meende Steinweg van Stekhoven, opstaande, als om een eind aan het onderhoud te maken. „Dat kan inderdaad het geval zijn, burgemees ter. Maar ik denk het niet. Ik weet nog wel van vroeger, dat er dingen gebeurd zijn, die het dag licht niet verdragen kunnen. De haat in het dorp tegen ons is groot." „Waarom doe je ook aan dien onzin mede barstte de burgemeester uit, duidelijk te kennen gevend, in welke richting zijn sympathiën niet lagen. „Dat behoef ik voor menschen niet te ver antwoorden, burgemeester", antwoordde Even- hus op flinken toon. „Ik weet, wat ik gedaan heb en ik keer niet terug. Dat verbiedt mijn ge weten mij. En zelfs een burgemeester heeft mij daarvan geen rekenschap te vragen." Steinweg van Stekhoven keek even vreemd op, toen hij deze kloeke taal vernam. Zij maakte ook wel eenigen indruk op hem. Echter wou hij zich niet gewonnen geven. (Wordt vervolgd) Het bloed steeg dezen naar het gelaat. Hij beheerschte zich evenwel, zij het met moeite en merkte op, zoo kalm het hem mogelijk was „Het spijt mij zeer, want 'k heb weinig tijd. Maar als het niet anders kan, zal ik hier wel wachten." „Kom over een half uur terug", vond de veld wachter, terwijl hij zich verwijderde. Als hij behoorlijker behandeld was, had Even huis het allicht gedaan. Maar nu was hij niet van plan, zich te gedragen naar de onheusche behandeling van Van Stralen. „Ik kan net zoo goed hier wachten", zeide hij. Hij deed er verstandig aan, want toen het half uur nog niet verstreken was, verscheen de burgemeester, die het gemeentehuis verlaten wilde. Evenhuis groette beleefd en zeide„Burge meester, Van Stralen zeide, dat ik u over een half uur spreken kon." „Over een half uur, zóó precies heb ik dat niet gezegd. Ik dacht, dat je nog eens zoudt terugkomen, 'k Heb weinig tijd." Evenhuis voelde, dat de burgemeester, een man van middelbaren leeftijd met aristocratisch voor komen, onwaarheid sprak. Het stemde hem on behagelijk, maar hij nam zich voor, geen mo ment de beleefdheid uit het oog te verliezen. „Ik heb het van Van Stralen zóó niet begre pen, burgemeester. Maar wanneer u een uur bepalen wilt, wil ik gaarne terugkomen, hoe las tig het ook voor mij is." De heer Steinweg van Stekhoven, die den bezoeker tot nu ietwat norsch en uit de hoogte had aangezien, iets, wat geheel tegen zijn ge woonte was, keek ietwat vriendelijker. ,,'k Heb weinig tijd", herhaalde hij. „Duurt het lang Het viel den molenaar op, dat de burgemees ter, die vroeger steeds zoo vriendelijk tegen hem was, thans hem niet eens bij den naam noemde. „Neen, burgemeester", zei hij teleurgesteld. ,,'k Heb u alleen een mededeeling en een ver zoek te doen." „Hm. Dan kan het hier wel even." „Met uw verlof, burgemeester", meende de molenaar, sprekend op fermen, evenwel niet on- beleefden toon. „Ik zou liever niet gestoord wor den." Steinweg van Stekhoven zag blijkbaar in, dat hij te ver was gegaan, want hij zeide wat vrien delijker „Hm, kom dan maar even mee". „En wat heb je nu vroeg hij, in zijn werk kamer gekomen. Hij bood Evenhuis niet eens een stoel aan, wat dezen zeer griefde. „Burgemeester, ik heb veertien dagen geleden dit briefje ontvangen. Zoudt u dat eens willen lezen De burgemeester van West- en Oostwoud nam het epistel aan en las, halfluid „Evenhuis, als je niet binnen een maand „de schuur" verlaat en weer terugkomt, waar je hoort, dan wordt je boel in brand gestoken. De zwarte bende." „En gisteravond, burgemeester, kwam dit briefje." Steinweg van Stekhoven, op wiens gelaat een misnoegde trek was gekomen, las ook het tweede briefje, dat luidde „Evenhuis, je hebt nog niets gedaan. Je hebt nog twee weken den tijd. Zoo niet, dan gaat je boel er aan. De zwarte bende."

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1931 | | pagina 2