Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. No. 39. Eerste Blad. Vrijdag 25 September 1931. 45e Jaargang. UIT HET WOORD. DADERS DES WOORDsT ZEEU SCHE KERKBODE REDACTIE: Ds. A. C. HE IJ TE KOUDEKERKE en Ds. D. SCHEELE TE MIDDELBURG. MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, J. VAN LONKHUIJZEN, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN. ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling ƒ2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE: FIRMA LITTOOIJ 6 OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ 8 OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280. HET EINDE UWS GELOOFS. Denwelken gij niet gezien hebt en nochtans liefhebt in Denwelken gij nu, hoewel Hem niet ziende, maar ge- loovende, u verheugt met eene onuit sprekelijke en heerlijke vreugde ver krijgende het einde uws geloofs, namelijk de zaligheid uwer zielen. 1 Petrus 1:8 en 9. Door de wondere leiding Gods is juist de apostel Petrus de man bij uitnemendheid om de geloovigen in de verstrooiing te bemoedigen en te versterken in den tijd van verdrukking en beproeving om het geloof in Jezus Christus. Met een lofzang ter eere van den God en Vader van den Heere Jezus Christus, Die naar Zijne barmhartigheid ook de geloovigen in de Diaspora heeft wedergeboren tot eene levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de dooden, zet hij zijn schrijven in met de bedoeling het oog uit de diepte der aardsche worsteling en vervolging te richten op de onver derfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen wordt bewaard. De geloovigen zijn erfgenamen Gods en mede erfgenamen van Christus, maar de erfenis is in de hemelen boven wordt door God bewaard tot den dag van Christus' toekomst, al is het, dat nu reeds de rente, de vrucht er van wordt gekend en genoten. De erfenis is in veilige handen en niemand zal die kunnen wegnemen, dat is de sterkte en kracht der geloovigen in den strijd. Het geloof moge worden beproefd en gelou terd in dit leven, de vrucht van dat proces zal zijn tot lof en eer en heerlijkheid in de openba ring van Jezus Christus. Nu zegt de apostel tot de geloovigen in de Diaspora Denwelken gij niet gezien hebt d.w.z. zij hebben Jezus Christus niet gezien en noch tans hebben zij Hem lief. Wel is hen de Christus gepredikt zij hebben het apostolisch woord als Gods Woord leeren aanvaarden door de kracht des Geestes in hunne harten, maar niet gelijk de apostelen hebben zij Jezus gezien met het lichamelijk oog. Hier is niet sprake van een geloof, dat rusten zou op eene zintuigelijke waarneming, maar het geloof, dat gewerkt is door den Heiligen Geest, Die de prediking van het Evangelie van Chris tus zegende en heiligde en toepaste. Het geloof kan ook niet rusten op een enkel zien met het lichamelijk oog en we denken hier aan het woord van den opgestanen Heiland zalig zijn zij, die niet zullen hebben gezien en nochtans zullen hebben geloofd. De christenen uit Petrus' dagen hebben Chris tus niet gezien in het vleesch Hem niet aan schouwd ten tijde Zijner omwandeling hier op aarde en toch zegt de apostelhebt gij Hem lief. Het geloof, gewerkt door den Heiligen Geest, heeft grond en fundament in het getui genis van 's Heeren apostelen, van hen dus, die schrijven konden hetgeen wij gehoord hebben hetgeen wij gezien hebbenhetgeen wij aan schouwd hebben en onze handen getast hebben van het Woord des levens, dat verkondigen wij u. Het geloof rust niet in het zinnelijke zien, juist is het een vasten grond der dingen, die men hoopt en een bewijs der zaken, die men niet ziet, want het schouwt de geestelijke en eeuwige dingen. Niet gezien en toch gelooven en liefhebben. Ook de liefde groeit op uit het geloof, want ook die liefde is niet uit en van den mensch, maar het is God, Die deze liefde in het hart uitstort. De geloovigen hebben Hem lief, wijl Hij eerst heeft liegehad en daarom zal ook weer altijd der liefde tot Hem wederkeeren en alzoo strekken Gode alleen ter eere. Ze hebben Hem lief, wijl zij in Hem leerden gelooven als hun Heere en Zaligmaker, zij heb ben Hem lief, eeren Hem dienen Hem voor Hem het leven en de gaven en krachten. Liefde wijst op het offer op de volle over gave en wijding op een band, die onverbreek baar is. Liefde tot Hem en dat als vrucht van Zijn werk, zoodat Hij alles is voor de geloovigen. Nu zien de beproefde geloovigen Jezus niet zij kunnen Hem trouwens ook nu in hun lot en deze bedeeling ook niet zien met het licha melijk oog, maar toch gelooven zij in Hem ook zonder te zien, want hun geloof rust niet op den grondslag van lichamelijk aanschouwen. Chris tus is het voorwerp des geloofs de Christus, Die voor Zijn volk den losprijs bracht. Niet zien en toch gelooven en liefhebben en ook verheugen in Hem, want de geloovigen ge nieten nu reeds eene vreugde, die verre uitgaat boven het tijdelijke en stoffelijke, zoodat dit ver heugen doelt op eene blijdschap, die een he- melsch karakter draagt. Deze verheuging, wijl het eene hemelsche is, gaat uit boven de inner lijke blijdschap des geloofs, die 's Heeren kind nu reeds zoo versterkend genieten kan. 't Is eene onuitsprekelijke vreugde; eene vreug de, die niet onder woorden is te brengen niet in klanken uit te drukken, want zij is vol van den hemel en al wat daar door God in Chris tus voor de geloovigen wordt bewaard van Hem, Die het middenpunt is van alles van Hem, Die wezen zal alles en in allen. Daarom is het eene onuitsprekelijke vreugde en ook eene heerlijke blijdschap. Voor het woord heerlijk gebruikt de apostel verheerlijkt. Eene verheerlijkte vreugde wat is dat Eene vreugde, die met eene schittering van eeuwige heerlijkheid is omhuld. God heeft over die vreugde Zijne heerlijkheid gegoten, zoodat ze is blijvend van duur en hemelsch en eeuwig van aard, waaruit zeker wel is te verstaan, dat het onmogelijk is de grootte en diepte dezer vreugde en blijdschap in menschelijke woorden te verklanken. Die vreugde is er die vreugde wordt wer kelijkheid, want Petrus predikt het zoo duide lijk het einde d.i. het doelpunt, waarop het geloof ziet, het wordt bereikt en verkregen. Het einde des geloofs verkregen de prijs weg gedragen ontvangen wat de Heere zoo vast en zeker aan Zijn volk heeft beloofd. Het geloof verkrijgt, wat het verlangt. Het geloof bereikt dat, waarop het hoopt. Uw geloof, zoo sterkt de apostel, krijgt zijn vrucht en die is de zaligheid der zielen. Redding en behoudenis en zaligheid, zooals die straks om Christus' wil ten volle zal gekend en er zoo op wijst, dat de geloovigen voor het verderf zullen worden bewaard en zij zullen ontvangen de hoogste zaligheid. De zaligheid der zielen, dat is het einde des geloofs en die wordt nu hier reeds in beginsel in dit leven verkregen. Die in Christus gelooft, heeft het eeuwige le ven is zalig. Zalig, ja zalig, hoewel er nog moet geduld en gedragen. Nu in den aanvang, terwijl de volheid tot den dag der eeuwigheid nog beidt. Zalig nu reeds in beginsel en straks in vol komenheid, want deze zaligheid omspant tijd en eeuwigheid. Zoo ik niet had geloofd, dat in dit leven. Mijn ziel Gods gunst en hulp genieten zou, Mijn God waar was mijn hoop, mijn moed gebleven Of en zij zingt het zoo dikwerf Hoe zalig is het volk, dat naar Uw klanken hoort. Het geloof is niet tevergeefs, maar verkrijgt zijn einde n.l. de zaligheid der zielen. Bezitten wij dat geloof Is het verkrijgen dier zaligheid voor u zekerheid Neen nog roept God tot bekeering Buiten Christus is het verderf. Ja dan zij Petrus' woord u bijzonder tot eene sterkte juist nu, nu alles steeds meer aan het wankelen is. Hier beneden is niets bestendig en vast. Alles ontvalt, maar het geloof in Christus bereikt, wat God heeft beloofd. Kapelle-Biezelinge. A. SCHEELE. VOOR HEM, WANT VAN HEM. Dezer dagen is te lezen, dat, nu de avonden weer langer worden, allerlei organisaties onder ons zich beraden over een plan de campagne voor dezen winter. We kunnen niet anders dan ons daarover verheugen. De winter is de beste tijd voor pro- paganda-arbeid en ook die arbeid kan alleen dan slagen, wanneer die gaat naar een vast plan. En hoe noodig is nog die propaganda voor de goede beginselen. Daar is allereerst te constateeren een ontstel lende onkunde bij zeer velen. Het schijnt vaak of al de persarbeid van jaren her langs hen heen is gegaan. Dat ook voor het maatschappe lijk terrein het Woord Gods moet gelden, wordt zeker in z'n algemeenheid, wel toegestemd maar wanneer gewezen wordt op beginselen, die uit dat Woord Gods zijn afgeleid en richtsnoer moeten zijn voor het handelen op maatschappe lijk terrein, dan kunnen sommigen dat nog maar moeilijk gelooven en zijn ze eerder geneigd te denken aan valsche waar. Al evenzoo doet zich dat verschijnsel voor op staatkundig terrein, waar het nog erger is. En dat niettegenstaande al jaar en dag in de pers werd aangetoond, dat. die beginselen niet komen uit revolutionairen hoek, maar gegrond zijn op het Woord Gods. Naast de onkunde in betrekking tot de goede beginselen is te noemen lauwheid. Men wil dan nog wel toestemmen, dat die beginselen goed zijn en dat het leven, bij toepassing daarvan, gebaat zou zijn, maar omdat het ijveren daar voor moeite mee kan brengen, en ze dat er niet voor over hebben, laten ze de dingen maar zoo als ze altijd waren. Daar moet nog een derde aan worden toe gevoegd, en wel, dat er soms ook weinig ver trouwen is, in wat men toch eerst als een goed beginsel had erkend. Als het er op aankomt dat nu ook toe te passen in de practijk, dan deinst men daarvoor terug. Ja, zegt men dan, in ge wone tijden zou dat wel gaan, maar in deze verwarde tijden kan dat niet. Dit is misschien nog één van de ergste dingen. Want dat komt hierop neer, alsof men zegtals het kalm is, kunnen we wel op dat kompas varen, maar als het gaat stormen, nietAlsof niet nog veel meer dan bij kalm weer, in den storm het kompas angstvallig moet worden geraadpleegd en ge volgd. En alsof niet veel meer nog dan in ge wone tijden, in de buitengewone en inderdaad verwarde tijden, die we beleven, het onwrikbaar vasthouden aan de goede beginselen het eerst noodig is. Zoo is dan propaganda van de op Gods Woord gegronde beginselen allernoodzakelijkst. Maar daarvoor zijn menschen noodig die dan die propaganda voeren. Evenwel dat zijn ook menschen. En wanneer dan de menschen, die daarvoor in aanmerking komen, er op zien, dat er zoo weinig begeerte is om die beginselen te leeren kennen en groote lauwheid om ze toe te passen en soms zelfs gebrek aan vertrouwen om ze toe te passen, dan kon hun de lust daartoe wel eens vergaan. Om nu tot ijver in dezen te prikkelen wordt veelal gewezen op het gevaar, dat dreigt wan neer de verkeerde beginselen meer en meer de overhand gaan krijgen. Het motief wordt dan hierin gezocht, dat men om het kwade te we ren wel het goede moet doen. Dit motief heeft zeker beteekenis. Wanneer we letten op de ellendige gevolgen op maat schappelijk en staatkundig terrein van de be ginselen van het ongeloof, en dan bedenken, dat die groote ellende alleen is af te weren door de toepassing van de beginselen naar Gods Woord, dan kan de overweging daarvan zeker tot actie prikkelen. Alleen maarRusland is nog niet naast de deur. En ook het verband tusschen de verkeer de beginselen en de ellende, die daaruit voort vloeit, wordt niet altijd helder doorzien. En daarom zien we ook, dat bij al de vreeselijke dingen in dat verre land, waarvan we toch schier dagelijks hooren, vele toch maar erg ge rust leven, als had hun dat maar weinig te zeg- gen. Zal de ware ijver ontwaken dan zal noodig zijn, dat bedacht worde, wat we hierboven in een paar woorden aanduidden. Dat opschrift is ontleend aan ons Gereformeerd Vademecum, den Catechismus en wel aan den eersten Zondag. Als de roeping van den Christen wordt daar aangewezen, dat we „Hem voortaan te leven van harte willig en bereid zijn". Een Christen moet leven voor Hem Wiens Naam hij dragen mag, voor Christus. Wanneer we spreken van „de goede begin selen" volgen we zeker een geoorloofd spraak gebruik. Maar dat spraakgebruik mag ons dan niet op een dwaalspoor leiden. Het woord „be ginsel" is om zoo te zeggen een neutraal woord. Men kan het allerlei bijvoegelijke naam woorden geven. Daar zijn immers niet alleen Christelijke beginselen, maar ook liberale, soci alistische, communistische, Mohamedaansche enz. beginselen. En een liberaal strijdt dan voor zijn beginsel, zooals een socialist voor het zijne, en zoo strijden die twee dan ook met elkaar. En op diezelfde manier zou ook een christen kun nen strijden voor zijn beginsel. Maar dan zou hij dat verkeerd doen. Want zijn beginsel is maar niet de formuleering van een regel, die op een bepaald terrein zou moeten gelden en waarmee hij dan in den strijd zou kunnen opereeren. Ach ter de waarheid, in dat beginsel geformuleerd, staat Hij die de waarheid is, staat de Christus. En alleen dan werk de christen zijn strijd goed, wanneer hij leeft in dat besef, dat hij moet le ven voor Hém en zijn strijd voert in gemeen schap met den levenden Christus. En wordt zoo het heilig doel van den strijd juist gezien, dan ligt ook de prikkel daartoe aan gewezen in dat andere van Hem. De Catechis mus zegt het zoo schoon omdat een christen van Christus is, diens eigendom werd tot den deur prijs van Christus' bloed, daarom moet hij vóór Hem leven ook in den strijd der beginselen, dien hij te voeren heeft. Moge het zijn dat dit onder ons meer worde verstaan, dat ons leven aan Hém, aan Christus moet gewijd zijn, wanneer we door de genade Gods van Hem mogen zijn. Dan zal de onkun dige zich aangorden om toch de beginselen van het Woord Gods te leeren dan zal de lauwe bereid den loome niet prijs te geven; dan zal de wankelmoedige, vooral in dezen tijd, op geen ander kompas willen varen, en dan zullen zij, die geroepen zijn hier leiding te geven, den lust en de kracht daartoe weer vinden. Want het zal hun een voorrecht zijn vóór Hem te leven en te arbeiden, omdat ze van Hem zijn en ze daarin den troost mogen kennen, dat Hij ook in deze verwarden donkere tijden, naar den raad Zijns Vaders, voor hen zorgen zal. HEIJ. ONZE GESCHIEDENIS. VII. De Cock moest getuigen tegen de uitlatingen van Ds. Meyer Brouwer en Dr. Reddingius. Eerstgenoemde had een werkje geschreven. „Noodige waarschuwing en heilzame raad aan mijn gemeente", terwijl Dr. Reddingius in den zelfden tijd liet uitgeven „Brieven over de te genwoordige verdeeldheden en bewegingen in de Hervormde Kerk". Bij lezing van die geschrif ten bleek het De Cock, dat beide schrijvers met haat bezield waren tegen het waarachtig Chris tendom en de Gereformeerde leer. De vro men werden als dompers voorgesteld zij kon den niet onderscheiden, omdat zij niet weten schappelijk waren gevormd en door hun domheid wilden die vooringenomen menschen, die met hun tijd niet meegingen, de leeraren aan banden leggen. Daartegen meenden genoemde predikan ten te moeten protesteeren, het was dezen im mers om het heil van Sion te doen Het sprak vanzelf, dat deze beide werkjes druk besproken werden en zoo geschiedde het, dat op een clas sical vergadering te Onderdendam gehouden, waar ook De Cock en Meyer Brouwer aanwezig waren, hierop het gesprek kwam. Alle aanwe zigen betuigden hun instemming met het geschre vene, alleen De Cock keurde het af, nog ster ker, hij meende zijn collega Ds. Meyer Brouwer te moeten aanklagen, wegens vergrijp aan de leer, waaraan echter niet veel aandacht werd geschonken, immers een aanklacht moest vol gens de reglementen schriftelijk worden inge diend. Toen echter Ds. Brouwer in een persoon lijk gesprek aan De Cock vroeg, zich nu ook maar eens in het openbaar te verantwoorden, meende deze niet langer te mogen zwijgen. Van zijn hand verscheen nu, een geschrift van ver strekkende beteekenis, getiteld„Verdediging van de ware Gereformeerde leer en van de ware Gereformeerden, bestreden en tentoongesteld door twee zoogenaamde Gereformeerde leeraars, of de Schaapskooi van Christus aangetast door twee wolven en verdedigd door H. de Cock, Gereformeerd leeraar te Ulrum.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1931 | | pagina 1