Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
No. 37.
Vrijdag 11 September 1931.
45e Jaargang.
UIT HET WOORD,
DADERS DES WOORDS-
ZEEUWSCHE KERKBODE.
REDACTIE: Ds. A. C. HE IJ TE KOUDEKERKE en Ds. D. SCHEELE TE MIDDELBURG.
MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, J. VAN LONKHUIJZEN, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN.
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling ƒ2.-
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA LITTOOIJ G OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advert en tien tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ G
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280.
VOLHARDEN.
En dan zullen er velen geërgerd wor
den en zullen elkander overleveren en
elkander haten.
En vele valsche profeten zullen op
staan en zullen er velen verleiden.
En omdat de ongerechtigheid ver
menigvuldigd zal worden, zoo zal de
liefde van velen verkouden.
Maar wie volharden zal tot het einde,
die zal zalig worden.
Mattheüs 24 10—13.
De discipelen des Heeren hebben na Diens
klacht over Zijne verwerping door Jeruzalem
gemeend Hem in het bijzonder te moeten wijzen
op de prachtgebouwen, die schitterden op Sion's
top.
Juist toen heeft Christus Zijne discipelen ge
toond, dat eene volslagen vernietiging den tem
pel wachtte om de verwerping van den Gezon
dene des Vaders en hierbij voegde Hij eene op
wekking tot Zijne jongeren zich door niets te
laten aftrekken, maar te blijven volharden tot
het einde toe.
Er is zooveel, dat daartoe aanleiding geven
zou. Valsche profetie het tegen elkander bot
sen der volkeren, schuddingen der aarde zeggen
nog niet, dat direct is te verwachten de weder
komst des Heeren. Naar Gods raadsbesluit moe
ten die dingen gebeuren, maar dat alles is nog
maar een voorspel van hetgeen verder te wach
ten staat voor de belijders.
De geloovigen zullen worden achteruitgezet,
overgeleverd, verdrukt en zelfs gedood. Waar
om Enkel en alleen om Christus' wil. Om Mijns
naams wil, omdat zij Hem dienen Hem belijden
als hun Zaligmaker en Koning den naam van
Christus prediken en uitroepen over het wereld
rond en alles opeischen voor Zijn gezag en den
eisch stellenHem de eere.
Alle vijandschap tegen 's Heeren Kerk heeft
tot achtergrond de haat tegen den Gekruiste en
de schennige hand balt zich tegen Hem, als Zijn
volk wordt aangegrepen en weggestooten uit dit
leven. Het is de voortzetting van de haatkreet
weg met Dezen
Dat alles heeft Jezus voorzegd, maar even
goed, wat daarvan wezen zal de weerslag op de
belijders.
Velen zullen geërgerd worden d.i. tot zonde
gebracht, tot afval komen, want om iets voor
Christus te lijden, neen, dat nietdat hebben
zij er voor zichzelf niet voor over en niet alleen
zal trouwbreuk gepleegd tegenover den Koning
der Kerk, maar ook laag verraad tegenover de
broederen om hen zooveel mogelijk kwaad toe
te bregen.
Is er wel iets, dat meer pijnt, dan door vroe
gere medebelijders te worden gescholden en ge
haat en tot lijden gevoerd? En toch onomwon
den is het hier door Jezus Zelf gepredikt, dat
die ure komt. Trouwens hoe dikwijls is het in
de historie der kerk reeds bewaarheid
Uitwendigen druk brengt steeds afval mee.
Ziet het maar in onze dagen. Steeds verder
van God en Zijn dienst en 't leven schijnt be-
heerscht door de broodvraag en de bevrediging
der zinnenlust.
God en Zijn Woord kan men missen.
En bij al den afval onzer dagen komt zich
voegen de valsche profetie met hare verleiding
en dat onder godsdienstigen mom. Die zoekt
hare slachtoffers door allerlei vrome woorden
en dat niet het minst in het midden der gemeen
te, als het maar eenigszins mogelijk is.
Steeds telt de valsche profetie hare verslage
nen naar Christus' woord en hoe dichter bij het
einde, des te meer zal zij hare kracht ontplooien.
Daarbij het vertrappen van Gods inzettingen uit
pure vijandschap vindt meer ingang, wat als ge
volg hebben zal, dat de liefde van velen zal ver
kouden, verkillen en versteenen, zoodat de liefde
zal zijn uitgebannen en de mensch is ten eenen-
male een zoeker van zichzelven, met vertreding
van de geboden, die zoo ernstiglijk prediken den
eisch van liefde tot den naaste. Al die dingen
zijn voor de gemeente heenwijzingen naar het
naderende einde.
Wat heeft bij dat alles de gemeente als hun
roeping te verstaan In het geloof vast te staan
in den Heere, Die sprak van afval, van verlei
ding, van vermenigvuldiging der ongerechtigheid
en liefdeversteening, maar ookwie volharden
zal tot het einde, die zal zalig worden. De zuig
kracht der tegenstand moge groot zijn, de onaf
wijsbare eisch isvolharden, wat hier zeggen
wiler tegen ingaan, er tegen strijden met alle
kracht door het geloof aan de uiteindelijke over
winning des Heeren.
Lijdelijkheid wordt nergens gepredikt, maar
als geharnast strijder in de door God gegeven
wapenrusting strijden in 's Heeren mogendheden.
Zoolang het noodig is strijden tegen elke on
geestelijke macht, die zich zoekt te nestelen in
het midden van 's Heeren Kerk.
Tot dat volharden is de belijder geroepen van
's Heeren wege met de beloften die zal zalig
worden.
Een eisch en een troost ook, die spreekt van
genade en verlossing en redding en zaligheid en
gij weet, dat de verhoogde Christus sprak die
overwint, Ik zal hem geven te eten van den
boom des levens, die in het midden van het pa
radijs Gods is.
Vrees dan geen der dingen, die gij lijden zult.
Zijt getrouw tot den dood en Ik zal u geven
de kroon des levens.
Omdat gij het woord Mijner lijdzaamheid be
waard hebt, zoo zal Ik ook u bewaren in de
ure der verzoeking, die over de geheele wereld
komen zal om te verzoeken, die op aarde wonen.
Zie, Ik kom haastelijkhoud, dat gij hebt,
opdat niemand uw kroon neme. Die overwint,
Ik zal hem geven te zitten in Mijnen troon, ge
lijk als Ik overwonnen heb en ben met Mijnen
Vader gezeten in Zijnen troon."
Geldt dat troostwoord ook u persoonlijk
Niet maar een eindweegs meeloopen, neen,
alleen wie volhardt tot het einde, die wordt za
lig. Die alleen, maar die ook zeker.
Christus heeft het gezegd.
Kapelle-Biezelinge. A. SCHEELE.
NOG EENS:
„GELOOFSVERZEKERDHEID".
Na al wat we, in vijf artikelen, schreven in
antwoord op de vraag van br. G. v. S., ontvin
gen we van hem een brief, dat hij daardoor niet
voldaan was. Dat spijt ons wel zeer, maar we
zien dan waarlijk geen kans hem op dit punt
voldoening te geven. Vraagt hij ons, uit Gods
Woord eenige plaatsen te noemen, die zijn mee
ning geheel verwerpen, dan willen we erkennen,
dat we die niet. kunnen geven. Maar hij is zelf
ook niet in staat eenige plaatsen uit Gods Woord
aan te geven, die zijn meening zöö staven, dat
die moet worden aangenomen. In dat opzicht is
er overeenkomst. B.v. v. S. komt tot zijn mee
ning langs den weg van redeneering. Dan moet
hij erkennen ons recht om dien zelfden weg van
redeneering te volgen. Langs dienzelfden weg
van redeneering kwamen wij dan tot de slotsom,
dat zijn meening niet deugde en zelfs gevaarlijke
consequenties bevatte. Die conclusie van onze
redeneering blijven we nog handhaven.
Evenwel mag br. G. v. S. ons niet een ge
voelen toedichten dat het onze niet is. In zijn
laatsten brief schrijft hij o.m. „Om der zonde
wil kan de Heere in Zijn wijze goedheid ons
deze genadegave (n.l. die der verzekerdheid)
lang onthouden, maar dat Hij Zijn kind tot aan
het graf hiervan nooit iets doet ervaren, d.w.z.
van zijn aandeel in Christus, kan ik met den
besten wil niet indenken." Uit dezen zin kan
worden afgeleid, dat ons gevoelen dan zou zijn,
dat iemand een kind van God zou kunnen zijn
zonder daarvan iets te ervaren. Dit nu is zeker
ons gevoelen niet en kan dat ook op grond van
Gods Woord niet zijn. Ongetwijfeld ervaart elk
kind van God iets van zijn aandeel in Christus.
In Christus heeft hij immers deel aan den H.
Geest en ervaart hij de werkingen van dien
Geest in Zijn hart en wel die werkingen, die
hem ondanks alles, aan Christus doen vasthou
den. Maar daarin ligt dan nog niet, dat die, door
hem ervaren werking van den H. Geest, die hem
aan Christus doet vasthouden, hem ook brengt
tot een zekere gewisheid van zijn aandeel in
Christus. De H. S. zegtwie volharden zal ten
einde toe, die zal zalig worden. De zaligheid
wordt in dat woord niet gebonden aan het ver
zekerd zijn van zijn aandeel in Christus, maar
aan het vasthouden aan Christus. En door Gods
Geest mag een kind van God zeker dit ervaren,
dat hij dit doet.
Hierbij willen we het nu laten.
HET ERGEREN DER KLEINEN.
Toen we iets schreven over „Geloofsverze-
kerdheid" meenden we ook te moeten wijzen
op de zonde van het willen oordeelen over
iemands genadestaat en op het groote kwaad,
dat door die zonde aan de zielen gedaan kan
worden.
Dan komt de zonde van wat Jezus noemt
het „ergeren der kleinen".
En hoe groot dat kwaad is kan genoegzaam
Jolijken uit wat Jezus zegt over den mensch, die
?elfs maar één der kleinen, die in Hem geloo-
ven, ergert. Over den zulke spreekt de Heere
het huiveringwekkende woord uithet ware
dien mensch nutter dat een molensteen aan zijn
hals gehangen, en dat hij verzonken ware in de
diepte der zee. (Matth. 18 6.)
Bij dit zoo diep-ernstige woord moeten we
dan echter bedenken dat nog niet alles „erge
ren" is, wat de menschen vaak zoo believen
te noemen.
Sommige menschen zijn er al spoedig bij om
te verklaren, dat ze door het één of ander „ge-
ergerd" werden. Om maar enkele bekende voor
beelden te noemen, waarin dat woord „ergeren"
verkeerd wordt gebruikt. Het komt veel voor,
dat iemand zegt er door „geërgerd" te zijn, dat
een ander in de kerk zat te slapen. Ja, verschil
lende dingen, die in het kerkelijk leven zoo ge
beuren of ook wel niet gebeuren, bieden aan
menigeen stof tot wat ze dan „ergernis" noemen.
Die „ergernis" komt dan voort, nu eens uit het
orgelspel, dan weer uit de manier waarop werd
voorgelezen of ook wel werd gepreekt. Vooral
een kerkbeurt schijnt aan sommigen een magazijn
van „ergernissen" te bezorgenzoodat het
volgens hen maar weinig voorkomt, dat
zij, met hun gevoelige natuur, zich niet aan het
één of ander „ergerden".
In al die gevallen nu is het woord „ergeren"
verkeerd gebruikt. Hoogstens kan men in die
gevallen daarvan spreken, dat men door iets
onaangenaam getroffen werd of zelfs ontsticht.
Het gezicht op een slapenden kerkganger is ze
ker niet stichtend. Maar ontsticht te worden is
nog heel wat anders dan „geërgerd" te worden.
Wanneer van „ergernis" kan gesproken wor
den laat Lev. 19 14 Gij zult voor het aange
zicht des blinden geenen aanstoot zetten d.w.z.:
gij zult voor een blinde niet een struikelblok
werpen, zoodat hij gevaar loopt te vallen en te
verongelukken. Bij het ergernis geven is er altijd
de opzet om iemand te hinderen om eens te zien
hoe dat afloopt.
Die opzet nu is er zeker niet bij den kerk
ganger, die in slaap valt die is er ook niet bij
het doen van anderen, aan wie men zich dan
„geërgerd" heeft. Zoo daar zonde is, dan is dat
een zonde van nalatigheid en niet van bedrijf.
En bij het ergernis geven behoort dat er opzet
is, zooals bij iemand, die opzettelijk voor de
voeten van een blinde een steen werpt. Hij be
doelt dan misschien nog niet dien blinde te doen
verongelukken, misschien wil hij alleen maar
eens dien blinde beproeven of hij het er toch
goed af zal brengen, wanneer hij tegen dien
steen stoot, maar in het werpen van dien steen
voor de voeten van den blinde is er opzet en
achter dat werpen, schuilt een onheilige door
God veroordeelde bedoeling.
Een „kleine ergeren" wil dus niet zeggen
iets doen dat die kleine onaangenaam vindt of
waardoor hij ontstemd wordt. Het leven zou
door Jezus zelf wel erg zwaar worden gemaakt,
wanneer Hij gebood, dat men alles zou moeten
nalaten, waardoor een „kleine" ontstemd zou
worden. Dan zouden de „kleinen" alles naar
hun hand kunnen zetten. En dat mag nu wel
eens het geval zijn in een gezin, waar een ver
wend kind is, maar dan is dat daar verkeerd en
dat verkeerde geeft zeker niet den regel aan
voor het leven in de gemeente van Christus.
Een „kleine ergeren" wil zeggen opzettelijk
iets doen, waardoor zulk een kleine gevaar loopt
te struikelen en te vallen en zelfs om te komen,
verloren te gaan. Het is het heel groote kwaad,
waarop Paulus wijst in 1 Cor. 8:11: En zal
de broeder die zwak is, door uwe kennis ver
loren gaan, om welken Christus gestorven is
Bij die „kleinen", die in Jezus gelooven en die
niet mogen geërgerd worden is dus niet te den
ken alleen aan hen, van wie vast zou staan, dat
zij met een levend, zaligmakend geloof in Jezus
gelooven. Zulk een geloof is een onverliesbaar
goed. Bij dezulken is het uitgesloten dat ze ver
loren kunnen gaan. Wanneer Paulus dus spreekt
over broeders, die zwak en verloren kunnen
gaan, blijkt daaruit, dat ook die door hem al
broeders worden genoemd, bij wie hij nog de
mogelijkheid van verloren-te-gaan aanwezig acht.
Zulken nu worden door Christus ook al gere
kend tot de „kleinen", die in Hem gelooven.
Bij de „kleinen" hebben wij dan te denken
aan hen die Jezus met dat woord blijkbaar aan
duidt. Voor een „kleine" hebben wij te houden
iemand, die in Jezus begint te geloovendie
met belangstelling naar Hem begint te vragen
die in Jezus heerlijkheid begint te zien.
En bij zulke „kleinen" moeten we toezien, dat
we hen niet ergeren, dat we geen struikelblok
op hun weg werpen, waardoor ze gevaar loopen
te struikelen, en te vallen en te verongelukken.
Met „kleinen" moet men voorzichtig zijn. Een
klein kind, dat pas leert loopen, struikelt gauw.
Er is niet noodig een groot struikelblok om zoo'n
kind te doen vallen het struikelt soms al over
een klein steentje. En zoo is het ook in het gees
telijke. Hoe spoedig struikelt zulk een kleine over
een struikelblok, dat hij op z'n weg vindt. Maar
wee den mensch, die dat struikelblok voor de
voeten van dien kleine geworpen heeft.
We willen ook hier verwijzen naar een schoon
woord van wijlen Ds. J. van Andel, bij Luk.
17:2: „Zulk een kind, dat over den godsdienst
nog niet meespreken kan, zulk een onwetende,
die nog geen belijdenis des geloofs kan afleggen,
zulk een afgedoolde, die voor goed voor het
Godsrijk verloren schijnt, zijn dat degenen, die
wij te ontzien en te winnen hebben Ja, ant
woordt Jezus, zie toe, dat gij niet één van hen,
al ware het slechts door uw onvoorzichtigheid
of hardvochtigheid, tot een struikelblok wordt,
laat staan door uw eigen afval van het geloof
of uw eigen wederkeer tot de ongerechtigheid.
Doodt in dat kindeke niet den eerbied voor het
heilige in dien minkundige niet het kiemend ge
loof in mijn persoon in dien verdoolde niet de
hoop op mijne genade integendeel, blaas het
vonkske des geloofs aan, of het tot een vlam
worden mocht."
Groot is het kwaad van het „ergeren der klei
nen". Laat ons toezien om ons voor dat groote
kwaad te hoeden.
HEIJ.
MEER ONTWAKING.
Het zal voor elk hart dat de uitbreiding van
Gods Koninkrijk mint (en welk Christen-hart
doet dat niet?) een oorzaak van vreugde zijn
om te vernemen dat er meer en meer ontwaking
op ons Hollandsch kerkelijk erf komt voor den
arbeid der evangelisatie. Behalve organisatie van
dien arbeid in andere provincies, reeds tot stand
gekomen of, zoo we wel ingelicht zijn, in be
werking en behalve een mogelijk algemeene
actie voor meerdere ontwaking onzer kerken
voor dien arbeid zoo is er ook in onze pro
vincie inderdaad een flinke stap in goede rich
ting te constateeren. Onze jongste particuliere
Synode schonk grooten aandacht aan dezen ar
beid. Zij besloot jaarlijks 5 deputaten te benoe
men om deze zaak in onze provincie te behar
tigen. Deze deputaten hebben op last en in naam
der Synode een schrijven tot al de kerken onzer
provincie gericht waarin zij dringend de kerken
opwekken om zich te beraden of het georgani
seerde werk der evangelisatie door haar niet
moet worden ter hand genomen, voorzoover dit
tot dusver nog niet geschiedde. En dat geldt
niet alleen de kerken der steden, maar evenzeer
die der dorpen. Elke kerk kan iets doen. Overal
zijn menschen die vervreemd van de waarheid
door lectuurverspreiding of huisbezoek kunnen
bezocht en bearbeid worden. Terecht besloot
dan ook de Prov. Synode het niet bij deze op
wekking te laten, maar door haar deputaten
van al de kerken vóór 1 November antwoord
te vragen wat de kerken plaatselijk voor dezen
arbeid mochten doen. Opdat de deputaten het
verslag aan de Synode overbrengen konden. En
deze een duidelijk overzicht kreeg wat aan evan
gelisatie-arbeid in ons gewest geschiedt. Zoo
krijgen we een goed georganiseerd geheel. Een
SYSTEEM in onze kerkelijke evangelisatie.
Laten we de kerken nu ernstig mogen op
wekken om aan dezen oproep gehoor te geven.
Om alle mobiel te worden voor deze schoone
en zoo noodige zaak. Dat we toch allen als
personen predikers van Christus zijn in onze
omgeving, dat is onze christenroeping. Evange
listen te zijn met onzen wandel, maar ook waar
we kunnen met onze woorden. Dat is DE dienst
dien we aan ons geslacht bewijzen kunnen, en
moeten