FEUILLETON* Mededeelingen uit de Wieringermeer. Als wij het adres van den Christen wisten, j dan konden wij hem het adres van den Jood berichten VoortsHandelingen 17 32. Verdonkerd Goud. Een Zondag in Zwitserland. Wij hoorden een preek van een „evange- lischen" dominee. De tekst was Psalm 95 7b en 8a ,,Heden, zoo gij Zijne stem hoort, verhardt uw hart niet". Ons werd onder meer gepredikt dat de stem Gods uit „verschillende heilige boeken" tot ons kwam, maar vooral uit den bijbel. Zoo werd geloochend de absoluutheid van het Christendom. Zoo werd ontkend het geheel eenig ka rakter der Schriftinspiratie. Zoo werd de bijbel, zij het dan als „eerste onder zijns gelijken", op één lijn gesteld met de geschriften der pseudo-religies. De kerk ging uit. De gemeente vertrok. Wij bleven nog even in de omgeving rond wandelen. Plotseling zien wij een groepje menschen naderen. De predikant steekt het plein over en spoedt zich weer kerkwaarts. Hij is nog in ambtsgewaad en wordt op den voet gevolgd door 2 dames en 2 heeren, die uit een auto gestapt zijn. Een der dames draagt een kindje op den arm. Wij vroegen elkander af„Zou dat een Doopsbediening worden Het bleek dat we goed geraden hadden. Weer in de leege kerk gekomen, zagen wij den predikant zich naar een groot doopvont begeven. De dames en heeren schaarden er zich om heen. In enkele korte volzinnen werden de ouders van het kind geluk gewenscht en vóórdat wij het goed beseften, was de plechtigheid al afgeloopen. Gelukkig werd de Schriftuurlijke Doops- formule gebruikt. Maar dat was dan ook alles. Voor het overige was deze bediening van het sacrament verdonkerd goud. Een formulier werd niet gelezen. Vragen werden niet gesteld. Een Doopbelofte werd door de ouders niet afgelegd. Er werd niet gebeden voor het kind. Er werd niet gedankt voor de zegeningen van Gods Verbond. Zeer sterk kregen wij den indruk dat de ouders weinig beseften van de diepe betee- kenis der heilige Doopsbediening. Alle wijding ontbrak. Na 3 a 4 minuten stonden allen weer buiten het kerkgebouw. Toen ging het er zeer vroolijk toe. Van ernst was weinig of niets te bespeuren. Min of meer luidruchtig verdwenen de ouders en de getuigen met het kind in de auto. Een dienstmeisje schoot nog haastig en lachend toe om hare gelukwenschen aan te bieden. De motor snorde weg gewuif gelach de wagen reed weg en het kind heette gedoopt te zijn in den naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes 1 Wij hadden medelijden met die vroolijke menschen, al waren zij„evangelisch". Wij waren ook dankbaar dat de Heere Zijn Verbond zoo trouw gedenkt in het kerkelijk leven van ons Vaderlanddank baar, dat in onze Gereformeerde Kerken de Dienst des Woords en der Sacramenten wordt waargenomen naar de instelling van Christus. De^God des Verbonds, in Wiens naam wij op ernstige, plechtige wijze gedoopt werden, beware ons voor verdonkerd goud. Middelburg. Ringnalda. DE MOLENAAR VAN OOSTWOUD (HISTORISCH VERHAAL OMSTREEKS 1880) DOOR H. KINGMANS. LI. „Geen sprake van, moeder", zeide hij. „Ik moet van die lage methodes niets hebben. Al was de molenaar een ander dan Evenhuis, dan deed ik het nog niet." Edzo Menkveld had gesproken. En zijn vrouw, zeer bekommerd over het aanstaande lot van de Evenhuizen, wist, dat hij zijn woord houden zou. Van der Klijn en Jaarsma werden het gewaar, toen zij ongeveer een week daarna Menkveld's hoeve betraden, om over de onderneming te spreken. De berekeningen waren zéér meegeval len. Er kon een levenskrachtige coöperatie wor den gesticht. Er was veel kans op winst. En op het dorp zou men weten, dat gegoede ingeze tenen niet met de fratsen van „de schuur" moes ten beginnen. Bij Menkveld stootte het tweetal op harde on verzettelijkheid. Toen zij, na een half uur, de boerderij verlieten, uitgeleide gedaan door Menk veld, waren zij nog even ver. Kalm en waardig zag Menkveld zijn beide van het vele spreken en argumenteeren verhitte be zoekers aan. IV. Met het sluitingsuur van het tehuis, dan zijn wij daar niet meer. Van wege de groote afstand naar Sluis 1 moeten we vroeger ver trekken en het nuttige en aangename dat we daar hebben, moet weer verlaten worden. Om half 10 houdt alle gezang en samen- spreking op en wordt een hoofdstuk uit de H. Schrift gelezen, waarna de avond met dank gebed wordt gesloten. Maar, men zit nu één maal ver de onbewoonde wereld in, en moe ten er ons zelf in schikken, dat we zoo veel moeten missen. Gelukkig mogen we ook van zegeningen gewagen, en op weg naar „huis" jubelt vaak een danktoon in onze ziel voor al de zege ningen van de voorbij gaande rustdag aan Hem, die de Onveranderlijke is, de Eeuwig getrouwe die niet laat varen het werk zijner handen, wadr we ons ook bevinden. En mo gen we in ons klein gezelschap spreken van de goedertierenheden des Heeren. die alle morgen nieuw zijn, ook aan ons. Welk een zegen zoo'n rustdag. Na het harde zwoegen en het vele zweeten (want dat eischt het werk in de polder van ons) en het drukkenen woelige kampleven, dan kan het hart sófris zoo verlangen en behoefte hebben aan een goed woord, aan de gemeenschap der heiligen en de gemeenschappelijke gebeden. Dan, terug in de polder, vragen we ons wel eens af en bespreken ook wel onderling „Zou er nu voor ons ook niet iets gedaan kunnen worden". Moet de massa dan maar aan zich zelf worden overgelaten En moeten degenen, die deze gemeenschap niet zoeken, dan dok door de Kerk maar veracht en verwaarloosd worden en, wat God verhoede, maar onder gaan Als de visschersvloot uitvaart, krijgen ze een predikant mee op hun groote en vaak moeilijke reizen. En 't is goed gezien. Als onze oud-militairen onder de wapens worden geroepen voor herhalingsoefeningen en enkele weken hunne gezinnen moeten verlaten, wordt het huis zoo gezellig mogelijk gemaakt en| is de legerpredikant present. Volkomen akkoord. Als de vacantie tijd is aangebroken er véle vacantiegangers ook te Oisterwijk worden verwacht, dat meldt „de Rotterdammer" dat voor hen iederen Zondag twee Gereform. dien sten zullen worden gehouden, dewijl zij kun nen zorgen, dat ze Zondags thuis zijn. Maar als daar vele eenvoudige landarbei ders naar de Wieringermeer trekken om te werken, ver van hunne gezinnen en één keer in de 8 weken 2 dagen thuis kunnen zijn als daar vele belijdende leden en doopleden der Geref. kerken over een oppervlakte van ruim 20.000 H.A. zijn verspreid, wat wordt dan vanwege de Geref. kerken voor hen gedaan In het kamp wordt op kamer 14 door den heer Finkensieper, Cand. tot den H. dienst iederen Zondagmorgen gepredikt. Uitgezonden door het comité „Land in zicht" om voor de geestelijke belangen van hen die tot de Ned. Herv. kerk behooren te zorgen. Waar wij natuurlijk ook even hartelijk welkom zijn, en ook veel gebruik van maken. De katholieken worden met een schip van af het kamp afgehaald tot aan de Haukes waar een autobus voor hen gereed staat, dewelke hen tegen een geringe vergoeding te Hipo bij de kerk brengt. Maar voor ons Geref. die hier nu bijna 10 maanden vertoeven, wordt niets gedaan. We hebben gevraagd, gesmeekt, aan dep. voor Evangelisatie„Kom en help ons ook" en hen gezonden „een noodkreet uit de Wieringermeer". We hebben een heel klein oogenblik met hen gesproken, hier, op den ontgonnen bodem der Zuiderzee, waartoe wij ze hadden uitgenoodigd. Maar tot nu toe zonder eenig resultaat. Gaat het u niet aan br. en z. Gaat het u niet aan Geref. kerken in Zeeland Kom 1 helpe dan, wie kan. Wieringermeer 3 Aug. '31. M. „Je zut er er berouw van hebben", dreigde Van der Klijn nog. „Geen oogenblik, man," zei Menkveld. „Ik zie ook niet in, waarom." „Als het plan doorgaat, en het gaat vast door, want je hebt gezien, dat allen flinke bedragen toezeggen, dan verdwijnt de molen. En waar moet je dan heen „Dan kan ik altijd nog zien. Als de molen weg is, zal ik ook wel bij jullie maalderij terecht moe ten komen. Maar persoonlijk wil ik er niet aan mede werken, Evenhuis het brood uit den mond te stooten." „Behoor je soms ook al tot die fijne, kale lui?" vroeg Van der Klijn grof. ,,'k Heb zooiets van je vrouw vernomen, zie je." Een toornig rood overtoog Menkveld's voor hoofd. Maar hij beheerschte zich. „Op zoo'n vraag geef ik geen antwoord", zei hij. En hij keerde het ietwat onthutste tweetal den rug toe. HOOFDSTUK XIII. De torenklok van Westwoud had negen uur geslagen, toen Edzo Menkveld, die met zijn til bury van het dorp kwam, zijn paard vastbond aan het hek van het molenhuis en op het erf stapte. Terzijde van het huis vond hij den mo lenaar met zijn vrouw en de twee oudste kin deren, die zich verlustigden in de koele avond lucht. „Neen, maar Menkveld. Hoe later op den avond, hoe schooner volk. Schuif bij, man. Er „VADER" BODELSCHWINGH* III b. Predikant te Parijs en Dellwig. En wat nu We zouden verwachten, dat hij nu pogingen zal aanwenden, om als zendeling naar de heidenwererd uitgezonden te worden. Doch neen Bodelschwingh mist den moed om als zendeling weg te trekken. Hij maakt een moeilijken en donkeren tijd van crisis door, zooals zoo menig candidaat in de theologie, die op 't punt staat 't her derlijk werk aan te vatten en nu voelt drukken de volle zwaarte van 't predikantsambt. Door de theologische studiën was hij bekend geworden met de wetenschappelijke vraag stukken en dit had hem aan 't wankelen gebracht. Persoonlijk miste hij de vastheid en de helderheid, die noodig zijn om anderen het evangelie te prediken. De vreugde om Christus te verkondigen was verdwenen, omdat hij in 't onzekere was geraakt over de grondwaar heden van het christendom. Hij wist niet, wat hij met goed geweten den menschen prediken moest. Zelf schrijft hij over dezen crisistijd „Er wordt tegenwoordig zooveel harteloos en kunstmatig spel met de Heilige Schrift ge dreven, dat men de stille heilige vrede in haar verliest. De tijd, aan de universiteit doorgebracht, en de examens zijn zelden er op ingericht om een jong mensch te brengen tot vroolijk opendoen van zijn mond. Daar komen bij de confessioneele twisten, waarvan ik in Bazel niets vermoed had, maar waarvan ik later de verkillende werkingen heb moeten ondervinden. Zoo is 't gekomen, dat na bijna tweejarigen ingespannen weten- schappelijken arbeid de heilsweg niet helderder maar donkerder geworden is." Hoe trachtte nu B. weer tot klaarheid en vastheid te komen Op een wijze geheel in overeenstemming met den aanleg en het karakter van dezen gemoedelijken, kinderlijk- eenvoudigen man. Hij zocht de oplossing niet in de theorie maar in de practijk. In Parijs waren in dien tijd tegen de honderdduizend Duitschers. Voor een groot deel waren dit arme menschen vooral uit Hessen die geen toereikende middelen hadden om naar Amerika te emigreeren en nu in Parijs werk hadden gevonden. Velen waren straatveger of voddenraper geworden. Daar ontstond toen ook een kleine Duitsch- Lutersche kerk, waar Louis Meyer predikant was. Helaas zagen velen, die in Duitschland leden der kerk geweest waren, door de ver leidingen der wereldstad en door gemis aan geestelijke verzorging, naar de kerk niet meer om en werden ontrouw aan hun belofte Jezus te zullen belijden. Ds. Meyer zocht nu iemand die de door de geheele stad verstrooide leden zou be zoeken, en zich vooral zou ontfermen over de Duitsche kinderen, die moeilijk 't onder wijs op de Fransche scholen konden volgen en daarom in groote getale op straat rond zwierven. Candidaat Bodelschwingh werd nu bereid gevonden als hulpprediker dit moeilijk werk op zich te nemen. Dat was in de omstandigheden, waarin hij verkeerde, juist iets voor hem. Hij dacht bij zichzelf„Ik moet nu eens zien wat ik zonder dat een ander 't hoort en weet aan zulk een arm kind van het evangelie kan zeggen. Wat ik zulk een kind kan vertellen en wat 't begrijpt en aanneemt, dat zal ik ook met gerust geweten aan de ouderen kunnen verkondigen." Hij huurde twee bescheiden kamers en begon met twee meisjes. Zijn doel was de kinderen het gewone schoolonderwijs te geven en tevens eenvoudig godsdienstonderwijs. Een onvergetelijk oogenblik was 't voor hem, toen de kleinen hun handen vouwden is nog tabak in den pot. En de koffie is zeker nog niet af, wel, moeder Tjaard Evenhuis sprak op vroolijken toon. Het kostte Menkveld, die ietwat gejaagd was, moeite, om ook opgewekt te spreken. „Een kop koffie neem ik even mee", zeide hij. „Maar dan stap ik gauw weer op. Het is al laat. Ik kom van het dorp en dachtik loop nog even aan en zie, hoe de menschen het hier maken." „Daar doe je goed aan", zei Evenhuis warm. „Het is verkwikkend, dat niet alle menschen ons in den steek laten." „Daar is geen reden voor", meende Menk veld, de koffie uitdrinkend, die Marie hem bracht. Hij verpoosde een tien minuten, praatte over alledaagsche zaken, maar was, naar de scherp ziende vrouw Evenhuis opmerkte, toch niet op zijn gemak. „Het is met Klaartje toch wel goed, Menk veld vroeg zij. „Best hoor", zei hij. „Eén dezer dagen zie je haar verschijnen. De dokter heeft vanmorgen toestemming gegeven. Zij is natuurlijk zoo blij als wat." „De Heeie heeft het goed met haar gemaakt", zeide zij. „Zij werd gered uit de kaken van den natuurlijken en den eeuwigen dood." f Menkveld verstond deze taal niet. Hij luisterde er ook niet naar, omdat hij vervuld was van heel iets anders. „Ik stap op", zei hij. „Gegroet, menschen. Tot ziens. Och, Evenhuis, loop eens even mee en kijk naar mijn paard, 'k Weet niet, wat het beest aan zijn poot mankeert." en God om zijn zegen vroegen en hij daarna tot hen spreken mocht over den Heere Jezus en de geheimenissen van het kruis, ,,'t Was voor mij een feestuur, alsof ik in een groote kerk voor duizenden toehoorders mijn intree- preek hield." En wanneer de kinderen met spannende aandacht luisteren en tranen van medelijden in hun oogen glinsteren, is Bodelschwingh innig gelukkig. Spoedig voelt hij weer vasten grond onder de voeten ,,en van dat oogenblik af heb ik geen twijfel meer gekend". De toeloop van kinderen wordt steeds grooter, zoodat hij zijn woon- en slaapkamer voor hen moet inruimen. Niets eischt deze edele man voor zich zelf op. Hij geeft zich zonder eenig voorbehoud. Zelfs 's nachts heeft hij geen rustde vieze straatkinderen brengen ongedierte mee, zoodat hij „geregeld strijd moet voeren tegen de opdringende scharen". Zijn leven wordt steeds drukker, want hij heeft niet alleen schoolonderwijs te geven, hij leidt ook op bepaalde tijden godsdienstoefe ningen en houdt geregeld bijbellezingen. Waarbij dan nog komt zijn bezoek aan de ziekenhuizen. Twee middagen in de week wijdde hij aan dit werk en in de ziekenhuizen heeft hij naar zijn eigen verklaring de schoonste en zaligste uren van zijn verblijf te Parijs gevierd. Innig medelijden had hij met de arme Duitschers, die meestal naast Fran sche zieken lagen, met wie ze niet spreken konden. Hoe. verlangden zij de geheele week naar zijn bezoek Maar hoofdzaak was voor hem het onder wijs aan de arme Duitsche kinderen. Om 't groeiend aantal plaats te geven, moest hij over een grooter ruimte kunnen beschikken. Eigenaardig is weer de wijze, waarop hij over een geschikt bouwterrein beschikking krijgt. Aan den avond van een heeten dag, dien hij had doorgebracht met 't zoeken naar zijn verstrooide landslieden in de voorstad La Villette, ontdekte hij een kleinen groenen heuvel met enkele schaduwrijke boomen. Moe als hij was sliep hij aan den rand van den heuvel in en hoorde bij 't wakker worden plotseling een stem „Dieser Hügel gehort dem Herrn". Hij huurde terstond het terrein en bouwde een schooltje met pastorie. Door een houten beschot tusschen school en pastorie weg te nemen, kreeg hij voldoende ruimte, om 's Zon dags in hetzelfde gebouw het Evangelie te verkondigen. Voor 't zich steeds uitbreidend liefdewerk ging hij zelf in Duitschland collecte-reizen houden. De gaven stroomden toe tot zelfs broches en ringen vond men op de collecte schalen. Maar de gaven waren voor hem niet de hoofdzaak. Hij wilde belangstelling en liefde voor zijn werk wekken en aandringen op gebed en persoonlijke toewijding. „Ik zoek niet het uwe, maar U". Na driejarig verblijf in Parijs besluit hij vrij plotseling om in 't huwelijk te treden. Wat hem daartoe bewoog Niet 't minst en daar hebben we weer écht Bodelschwingh het medelijden met anderen. Later heeft hij dikwijls verteld, dat nog al eens jonge Duitsche onderwijzeressen of help sters in zijn dienst kwamen „mit leisen Hoff- nungen im Herzen", en dat vond hij niet prettig. Hij huwde met zijn nicht Ida von Bodel schwingh, een edele vrouw, die geheel met haar man meeleefde en hetzelfde levensideaal najaagde haar leven niet voor zichzelf te behouden, maar aan anderen te geven. Zij dochter van den Minister van Finantiën zag er niet tegen op de kleine, bescheiden gemeubileerde kamertjes in Parijs te betrek ken en te gaan wonen „onder de leeuwen en beren" dat was de titel, waaronder aan de jonge vrouw haar toekomstige ge meenteleden werden voorgesteld. Met dubbele kracht kon nu het werk worden voortgezet. De pastorie op den heuvel werd een toevluchtsoord voor werklooze en dak- „Tot je dienst, man." Evenhuis stapte met den boer naar het hek. „Mijn paard mankeert neits", zei Menkveld, „maar 'k moest je even alleen hebben. Daarvoor ben ik feitelijk ook gekomen." „Wat is er vroeg de molenaar, toen de ander zweeg. „Heb je nog niets gehoord vroeg Menkveld. „Gehoord Wat gehoord „O, neen, ik merk het al. 't Ziet er gek voor je uit, Evenhuis." „Wat bedoel je toch vroeg Tjaard Even huis, in eenen bevangen door een onverklaar bare onrust. Zij stonden b ijde tilbury, aan de zijde van het wagentje, die van het huis was afgekeerd. „Ik zal het je vertellen. Je moet het weten, al is het geen gelukkig nieuws." Terwijl de verwondering op het gelaat van Evenhuis geleidelijk plaats maakte voor verba zing en daarna voor schrik en angst, vertelde Edzo Menkveld in korte woorden van de plan nen, die uitgebroeid werden. „Man, dat kan niet waar zijn", stamelde de molenaar, geheel in de war. Menkveld nam hem deze opmerking niet kwa lijk. „Het is maar al te waar, Evenhuis. 'k Wist al een paar weken van het plan, maar sinds gister avond weet ik het pertinent. Er wordt voor flin ke bedragen geteekend. En zooals ik het zie, komt de maalderij er. Het is best mogelijk, dat ik de eenige ben, die weiger mee te doen. Ik dachtje moet het weten." (Wordt yervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1931 | | pagina 2