Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
No. 34.
Vrijdag 21 Augustus 1931.
45e Jaargang.
UIT HET WOORD.
DADERS DES WOORDS*
„Heers" en „Heer".
ZEEUWSCHE KERKBODE.
REDACTIE: Ds. A. C. HE IJ TE KOUDEKERKE en Ds. D. SCHEELE TE MIDDELBURG.
MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, J. VAN LONKHUIJZEN, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN.
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling ƒ2.-
Afzonderlijkc nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280.
WOORD EN GEEST.
Door onzen dienst bereid, die ge
schreven is niet met inkt maar door
den Geest des levenden Gods.
2 Korinthe 3 3m.
De Christenen zijn brieven van Christus.
Hoe wordt nu zulk een brief geschreven Hoe
zijn ze brieven van Christus geworden
Het antwoord is Gij zijt een brief van Chris
tus door onzen dienst bereid.
Christus gebruikt dus, bij 't schrijven van die
brief, een middel. Hij schrijft zijn brieven niet
direkt uit den hemel, maar Hij laat ze bereiden
door den dienst van zijn dienaren, door het ge
schreven en gepredikte Woord van God.
Hier wordt dus veroordeeld alle vrije vroom
heid, alle eigenwillige godsdienst, omgaande bui
ten Bijbel en kerk, buiten Gods geschreven en
gepredikte woord.
Jezus' dienaren zijn middelen in Gods hand
om brieven van Christus te schrijven in de har
ten hunner hoorders.
Zie daar dan Paulus in Korinthe zijn brieven
van Christus schrijven.
Het voor hem uitgespreid liggend blad papier
is het hart zijner hoorders.
De pen in zijn hand is het Woord Gods.
Nu wordt h>ij 't gewone schrijven de pen in
de inkt gedoopt dan kunnen we eerst iets op
papier zetten.
Wat hebt ge aan een nog zoo goede pen en
ge kunt haar niet in de inkt doopen.
Maar ookwat hebt ge aan inkt, indien ge
geen pen hebt.
Zooals nu de pen eerst letteren op 't papier
kan afschrijven, als ze in de inkt is ingedoopt,
zoo moet de pen in Paulus' hand het Woord
Gods als 't ware ingedoopt worden niet in
de inkt maar in den Geest des levenden Gods.
Dan zal straks de naam van Jezus te lezen
staan in het hart van z'n hoorders.
Het woord zal in de harten ingaan als 't door
trokken is van de inkt des Geestes.
Dan komt er leven, 't Is immers de Geest des
levenden Gods, die ook leven wekt.
De pen des Woords is dus niet voldoende
om letters voort te brengen.
Maar evenmin kan de inkt des Geestes zonder
de pen van het Woord in de harten schrijven.
Want, wanneer ge inkt en een blad papier
hebt, kunt ge dan schrijven?
Neen op 't papier zullen slechts onleesbare
vlekken komen.
Tusschen de inkt en 't voor u liggend blad
papier moet een verbindingsschakel zijn de
pen. Dan kunt ge eerst schrijven.
Inkt pen papier.
Zoo ook hierhet Woord Gods is de schakel
der verbinding tusschen den Geest Gods en ons
hart.
Wanneer ge alleen met de inkt des Geestes
in uw hart wilt laten schrijven, zonder de pen
van het Woord 't zal zoo verward zijn, het
geen in uw hart te lezen staat.
't Is te zien uit 't leven van menschen, die
niet willen luisteren naar het Woord Gods. On
middellijk moet de Geest in hen werken, zonder
de pen van 't geschreven en gepredikte Woord.
Zij stellen zich ver boven het Woord, de
kerk, de Evangeliedienaren, die de brieven wil
len toebereiden.
Daarom is het leven van zulke „geestdrijvers"
zoo hopeloos verward.
Hun brieven zijn onleesbaar. Ge leest er Je
zus' naam niet uit af.
Ze redeneeren zóó zonderling, zóó onsamen
hangend, dat ge 't niet vatten kunt, hetgeen voor
hen weer 't bewijs is, dat gij van den Geest nog
niets bezit.
Hun levensbrief is gelijk aan een blad papier,
waarop enkele inktvlekken dwars door elkander
zijn neergeworpen. Ge zietgeen pen is er in
d hand geweest, die de inkt beheerscht heeft,
en in de juiste banen heeft geleid.
Zij weten eigenlijk zelf niet wat ze willen.
Ze kunnen 't program van hun leven niet af
lezen van een brief, die behoorlijk te lezen is.
Het eenige redmiddel is te luisteren naar het
Woord Gods, en in te zien, dat het Woord
de pen is, die de Geest als z'n instrument ge
bruikt, om een leesbare brief te schrijven.
Wantwilt ge een leesbare brief van Chris
tus worden
Breid dan uw hart voor uw God uit als een
uitgespreid blad papier.
Luister naar het Woord van uw God, dat als
de pen is, die de letteren in uw hart moet in
drukken.
Bid, bid vurig om den Geest des levenden
Gods, die als de inkt is, waardoor de pen al
leen de letteren kan voortbrengen.
Wees zoo een brief van Christus.
Laat Jezus zelf in uw leven naar buiten tre
den, openbaar worden.
Een vijand van het Christendom heeft eens
geschreven „Uw gezichten, Christenen, hebben
ten allen tijde uw zaak meer schade gedaan
dan onze aanvallen".
Dat zal niet meer gezegd kunnen worden,
wanneer wij, geloovigen, levende brieven van
Christus zijn.
Dan straalt de heerlijkheid van Christus ons
van 't gelaat.
Als zwaar leed u heeft getroffen, en ge blijft
stil onder uw tranen, ge buigt u onder Gods
slaande hand, dan zijt ge een brief van Christus,
waaruit de wereld zal kunnen aflezen In de
grootste smarten blijven hunne harten in den
Heer gerust. Als booze menschen u beleedigen,
en gij blijft vrij van bitterheid en haat, niets
ontrooft u uw innerlijke vrede, dan zijt ge een
brief van Christus, waaruit de wereld zal kun
nen aflezen Zalig, ja zalig zijn de vreedzamen
van hart.
Als ge met ontferming bewogen zijt over de
ellendigen, ge leeft voor anderen, en toch zijt
ge gelukkig, gelukkiger dan de menschen, die le
ven voor zichzelf, dan zijt ge een brief van
Christus, waaruit de wereld zal kunnen aflezen
Zalig, ja zalig zijn de barmhartigen.
Schittere dan zoo in uw hart die ééne naam,
zoo zoet, zoo zalig voor 't hartJezus.
De wereld moet, als ze op ons godvruchtig
leven ziet, het brandend verlangen in zich voe
len opkomen'k Wilde eigenlijk wel, dat mijn
leven zóó zonnig, zóó gelukkig, zóo tevreden
was als van hem, van haar. Ik vind 't leven ake
lig leeg. En hij hij is al grijs en nog tintelt
't oog van blije levenslust, en zelfs bij zware
ziekte kon hij liggen met vredige glimlach op
't ingevallen gelaat.
Zóó moeten we brieven van Christus zijn.
Dan stooten we de wereld niet af, maar trek
ken haar naar ons toe.
Zaamslag. KOK.
Iemand schrijft ons, dat hij aan z'n radio
luisterend naar een Geref. predikant, die een
ziekenuurtje leidde, er onaangenaam door
getroffen werd, dat in het gebed niet het
woord „Heere" maar het woord „Heer" ge
bruikt werd. Hij ziet daarin een overhellen
naar ethisch gedoe en een zoeken van de
gunst der meer aristocratischen en oordeelt,
dat het eenvoudige volk daardoor geërgerd
wordt.
Het geschilpunt: „Heere" of „Heer" is
niet nieuw. Bekend is de daarover gevoerde
strijd tusschen Dr. A. Kuyper Jr. en Dr. Brons
veld. Dr. Kuyper schreef daarover in zijn
„Bede om een dubbel corrigendum". Het
ééne corrigendum, dat hij van Dr. Bronsveld
vraagt betreft dan het woord „Heer". In
den door Dr. Bronsveld uitgegeven Platen-
bijbel gebruikte hij het woord „Heer". Dr.
Kuyper vraagt hem, dat te corrigeeren (te
verbeteren) omdat de plechtige vorm van
„Heere" als naamuitdrukking van het hoogste
Wezen dient gestempeld en de kortere naam
„Heer" behoort gebezigd te worden in bij
zondere gevallen, of als er sprake is van
een mensch. Op deze zaak komt Dr. Kuyper
terug in een aanhangsel op z'n beroemd ge
worden brochure „Strikt genomen", waarin
hij Dr. Bronsveld van repliek dient, die in
antwoord op Kuypers „Bede om een dubbel
corrigendum" een hooghartige brochure schreef
onder den titel„De bede van Dr. A. Kuyper
afgewezen". Hij doet dat in een Hoofdstuk
getiteld: „De vroomheid der taal. Over
„Heere" of „Heer".
Toen we nu de klacht van onzen broeder
ontvingen lazen we dat hoofdstuk nog eens
na en willen daaruit iets aanhalen, dat tot
een juist verstaan misschien dienstig kan zijn.
Als merkwaardig willen we hier wijzen
op de uitspraak (op bi. 174) dat, het volk
is de „Taalmakende gemeente". Prof. de Vries
en Reits vonden volgens Kuyper daar
door de superioriteit van hun taalstudie, dat
ze niet zeiden„Wij heerschappij-voerders,
wjllen het volk eens leeren wat het zeggen
moet", maar dat ze omgekeerd als echte
taalmeesters tot het volk zeiden„o, mijn
volk, leer gij me, wat uw ingeschapen taai
instinct eischt". Later om dit er even
tusschen te voegen is deze weg van taal
studie ook door den grooten taalgeleerde Dr.
N. Adriani, als de eenig juiste aangewezen,
in het korte program door hem opgesteld
om de talen der inlanders te leeren kennen
de mindere de gelijke de meerdere.
Uit dezen regel vloeit voort, dat het ook
niet aangaat om zoo maar de stomme e over
te schrijven. De vraag is, wat de taalmakende
gemeente zegt. En wanneer dan de taalma
kende gemeente de stomme e zou loslaten, is
het eisch, zich door het ingeschapen taaiinstinct
te laten leiden.
Elk weglaten van een stomme e is dus nog
niet zonder meer te beschouwen als een over
hellen naar „ethisch gedoe" of een bedelen om
de gunst van de meer autocratischen.
Wanneer we den bijbel nemen in de Kuyper-
uitgave vinden we daar een massa stomme
e's, die, zelfs in Zeeland waar de stomme e
nog meer gehoord wordt dan in andere pro
vincies, wel door niemand ook alle zullen
gelezen worden.
Deze week moesten we het huwelijksfor
mulier weer lezen, maar we willen eerlijk be
kennen, dat we niet alle stomme e's ook
hebben laten hooren. En we zijn er wel zeker
van dat geen Gereformeerd predikant dat doet.
Wie leest er nu nog naar zijnen beeld e en
zijne gelijkeniss e Wie leest er nu nog
vrouw e Ofhem (Abraham) noemende
heere? Toch is het weglaten van al die
stomme e's nog niet een „ethisch gedoe" of
een bedelen om de gunst van de voorname-
ren. De „spraakmakende gemeente" gebruikt
die stomme e's niet meer en het zou gema
niëreerd worden ze toch nog te laten hooren.
Wanneer we hierop wijzen is dat niet om
dat we zouden willen aanbevelen het woord
„Heere" te vervangen door „Heer". Daaraan
denken we in de verte niet. Maar om te waar
schuwen tegen een haastige qualificatie als
„ethisch gedoe" en de evenzoo haastige ver
klaring, dat dit zou geschieden uit de zucht
om bepaalde menschen te behagen.
En zeker zou men verkeerd doen, wanneer
men iemand, die het woord „Heer" gebruikt,
daarom reeds als niet zuiver-Gereformeerd zou
veroordeelen.
Dan moge men de waarschuwing van Dr.
Kuyper ter harte nemen, in het genoemde
hoofdstuk gegeven op bl. 178 Dr. Bronsveld
had hem verweten, dat hij in het gebruiken
van de stomme e een nieuw kenmerk van
Gereformeerd zou hebben gevonden, dat dus
wie de stomme e gebruikte Gereformeerd,
maar die ze niet gebruikte niet Gereformeerd
zou zijn.
Die beschuldiging werd dan door Dr. Kuyper
verre van zich geworpen. En hij schrijft„Óch
mijn lieve vriend, geloof mij toch eens voor
goed, als ik u zeg dat onze Gereformeerden
in den lande heusch niet die volgzame stum-
perts zijn, waar Gij ze voor aanziet
Denk toch nooit, dat iemand omdat hij
„Heere" zegt zal worden aangenomen, of ook
uitgeworpen omdat hij nog voortgaat met te
zeggen „Heer".
Liever hoort ons Gereformeere volkHeere,
omdat het eerbiediger klinkt. Omdat hun beste
Bijbel het zoo steeds zeide. Omdat ze oor-
deelen, dat men van den hoogen, heiligen God
nooit met t e diepen eerbied spreken kan.
Maar als er, al ware het in het eenvoudigste
dorpje een wijsneuzig betweter opstond, die
zeggen ging: „Omdat die man Heere zegt,
is hij Gereformeerd!" of ook: „Omdat die
man bij Heer blijft, deugt ie nietGeloof
me vrij, dat dan de vrome kinderen Gods
zulk een ijdelprater wat terdege op zijn on
geestelijke plaats zouden zetten en hem des
noods uit de boeken der beste schrijvers zouden
aantoonen, dat „een echt Gereformeerde, zoo
als de Moor (in zijn commentaar op a March)
het uitdrukt, al dat afgoderij drijven zelfs met
een goddelijken naam verfoeit"
We gaan nu niet in op de vraag of Dr.
Kuyper in deze uitspraak niet wat al te gunstig
oordeelt over het volk en of het zich wel
altijd vrij houdt van die afgoderij Men ver
telt wel eens, dat in menige Hervormde Kerk
een kenmerk ter beoordeeling van het al of
niet Gereformeerd zijn van een prediker ook
daarin gevonden wordt of hij „Heere" zegt
of „Heer". Maar in elk geval blijkt er wel
duidelijk uit, dat Dr. Kuyper er wel verre van
was daarin zulk een kenmerk te willen zien.
We achten het noodig deze dingen ter
sprake en in herinnering te brengen opdat
men hier de juiste proporties zou in 't oog
houden en zich niet laten verleiden tot een
haastig veroordeelen.
Maar, nadat we zóó gewaarschuwd hebben
tegen een te haastig veroordeelen, willen we
dan ook wel duidelijk uitspreken, dat we het
zeer zouden betreuren, wanneer metterdaad
ook onze Gereformeerde predikanten het
woord „Heere" zouden gaan vervangen door
het woord „Heer". Het pleidooi, dat Dr.
Kuyper voerde voor het gebruiken van den
naam „Heere"' heeft nog niets van zijn kracht
ingeboet. Ongetwijfeld doet het hooren va n
het woord „Heer" ons Gereformeerde volk
onaangenaam aan en in het reageeren tegen
dat woord spreekt ongetwijfeld ook nu nog
een zuiver taalgevoel. De „taalmakende ge
meente" spreekt ook nu nog van „Heere"
en de predikers zullen goed doen, zich door
die „taalmakende gemeente" te laten leeren
en leiden. Heij.
De Christen en de Jood.
Beiden luisterden naar een Gereformeerde
Radio-preek.
Beiden schreven den predikant.
De Christen een briefkaart.
De Jood een brief.
De Christen onbeleefd en karakterloos,
want hij schreef op die open briefkaart zon
der aanspraak en zonder onderteekening.
De Jood beschaafd en zeer wellevend
in gesloten brief met volledigen naam en
adres.
De Christen is onchristelijk, zonder liefde,
grof.
De Jood kent genade en ontroering.
De Christen schrijft
»De Genestet wist het ook wel
Verlos mij van die preektrant, Heer
De Jood schrijft onder meer
»Uw preek deed mij tot over
wegen, stilstaan, nadenken besluiten.
Ik beloof U, uwe woorden goed te
zullen onthouden en voor mij als
Israëliet zijn deze even goed van
toepassing als voor ieder ander men-
schenkind, ongeacht kleur of geloof.
Er is een God en dat is ons aller
God. Als U eens een werkelijk arm
gezin weet, ik zal U steeds gaarne
gevenMet het vaste geloof in
onzen lieven God, teeken ik mij
enz."
De Christen en de Jood
Wie van deze twee heeft den wil des
Vaders gedaan