UIT DE PERS. FEUILLETON* KERKNIEUWS* werkzaam onder Dr. Lauer, die later bekend is geworden als lijfarts van den keizer. 2) Over 't algemeen neemt de lust om praktisch werk in Gods Koninkrijk te doen, steeds meer toe. Hij bezoekt Hamburg en het ,,Rauche Haus" en ongetwijfeld zal daardoor de begeerte, om zijn leven in dienst van het ellendige te stellen, sterker geprikkeld zijn geworden. God maakt al meer zijn leven tot een vorm school voor zijn lateren arbeid. In den tijd van voorbereiding voor zijn exa men is hij ook eenigen tijd bij zijn oudsten broer in Erfurt. Omdat er zooveel bedelaars aan de deur komen, rijst 't plan bij hem op, de bede laars eens in hun woningen op te zoeken. Hij vindt een geheele bedelaarsnederzetting in ellen dige omstandigheden. Diep is hij ontroerd over hun droeven toestand, vooral over 't lot van de groote schare kinderen, die prijs is gegeven aan vervuiling en zedelijken ondergang. De geeste lijken trokken zich niets van hen aan. Bodelschwingh doet wat hij kan en is innig verblijd, dat hij sommigen aan blijvend werk kan helpen. Dan gaat hij weer aan de studie, en legt in April 1858 zijn candidaats-examen in de theologie af. Zaamslag. KOK. (Wordt vervolgd) 2) Later heeft hij in Bethel voor de theolo gische studenten een praktische cursus in 't ver plegen van zieken ingericht. Hij achtte dit van groot belang voor hun toekomst. Ds. Hagen schreef in de Geref. Kerkbode voor Delft, volgende 3 bijeenhoorende stukjes. OF HIJ DEZE GEWISSE BELOFTE GELOOFT. In ons Avondmaalsformulier komt een gedeel te voor, waarover schuchtere zielen vaak strui kelen. Het luidt, zooals men weet, aldus Ten tweede onderzoeke een iegelijk zijn hart, of hij ook deze gewisse belofte Gods gelooft, dat hem al zijn zonden alleen om het lijden en sterven van Jezus Christus ver geven zijn, en de volkomen gerechtigheid van Christus hem als zijn eigene toegere kend en geschonken is, ja zoo volkomen, als of hij zelf in eigen persoon voor al zijn zonden betaald, en alle gerechtigheid vol bracht had. Door dit stukje worden velen in de war ge bracht. Omdat ze niet goed lezen. Ze lezen, alsof er staatof hij gewis, dus met volle verzekerdheid deze belofte Gods gelooft, enz. Ze zetten het gewis dus op een andere plaats. Ze leggen niet den nadruk op de gewisheid en zekerheid van Gods belofte, maar op de gewisheid en zekerheid van hun hart, van hun geloof. Ze leggen het accent niet, zooals het Formu lier doet op het voorwerp, op Gods Woord, maar op het onderwerp, op zichzelf. En natuurlijk komen ze dan in de war. Zij lezen, alsof het Formulier zegt, dat er bij ons verzekerdheid des geloofs moet zijn, dat we vergeving der zonden moeten hebben, eer we ten Avondmaal mogen gaan. Maar daar staat niets van. Trouwens, dan zou het Formulier ook met zichzelf in tegenspraak zijn immers later staat er dat we niet van de Tafel mogen afblijven, omdat we geen volkomen geloof hebben en nog veel gebreken hebben. Lees het Formulier maar aandachtig na, en nergens zult ge zien dat alleen degenen die ver zekerd zijn en vergevorderd in hun geloofsleven, aan het Avondmaal mogen deelnemen. Het is zeer zeker ook voor de zwakken en schuchtere zielen, opdat hun geloof juist daar door gesterkt zou worden. Er wordt niet gezegd, dat we gewis en zeker, met volkomen vastigheid, de beloften Gods zul len gelooven, maar dat we de gewisse, zekere, onwankelbare belofte Gods zullen gelooven. Van "die belofte wordt gezegd dat ze vast en zeker is. En niet van ons. Er wordt gewezen op het fundament dat bui ten ons ligt. We worden daar juist vermaand om niet af DE MOLENAAR VAN OOSTWOUD (HISTORISCH VERHAAL OMSTREEKS 1880) DOOR H. KINGMANS. L. „Goed gesproken, Jansma", zei Heerema. „De persoon blijft buiten beschouwing. Het gaat er om, dat heel het dorp het eens weet, dat het niet aangaat, dat een gegoed man naar „de schuur" loopt. Wij vechten tegen arme men- schen, die het doen ik zelf heb een besten arbeider alleen daarom weggejaagd maar dan moeten anderen, als Evenhuis, ook voelen, dat hun doen niet te pas komt." „Zoo is het", bevestigde Van der Klijn. Heerema had reeds lang bemerkt, dat zijn plan in goede aarde gevallen was. En met een triom fantelijken blik keek hij om zich heen. „Nu, Menkveld, je denkt er nog maar eens goed over na, hoor zei hij. „Binnenkort komen twee leden van onze commissie nog wel eens met je praten, 't Wordt een goede onderneming, die haar rente wel zal opbrengen." „Wij moesten het niet doen", meende Menk veld. Wat heb je er aan, Heerema om iemand het brood uit den mond te stooten Dominé Puthake vindt het vast niet goed." „Dominé Puthake heeft met onze zaken niets te maken", zeide Heerema grimmig. „Hij zal het te gaan op onze gestalten, op de toestanden waarin wij verkeer en op de vraag of wij wat meer of wat minder licht hebben of wij ver zekerd zijn of niet of wij al kunnen juichen of alleen nog maar kermen en zuchten niets van dat alles. Wij hebben alleen maar te letten op dien eenigen vasten grond die in Christus Je zus is. Op Zijn volbrachte werk. Op Gods Woord en op Zijn belofte. Niet dus op iets dat in ons zou zijn, maar op het fundament dat geheel buiten ons ligt. Wij zijn niet vast, maar die belofte is dat. Wij wisselen met den dag, maar Jezus Chris tus is gisteren en heden dezelfde en in der eeuwigheid. Afzien dus van uzelf, en u vast klemmen aan de vastigheid en zekerheid die in God en in Zijn Woord is. U VASTKLEMMEN. De vraag is dus niet of er in u volkomen ze kerheid is van de vergeving uwer zonden, maar of ge de vastigheid belijdt en zoekt en vindt in God. Niet of gij gewis gelooft, maar of ge de ge wisse belofte gelooft. Toch wordt daarmee natuurlijk niet bedoeld een verstandelijk gelooven van die belofte. Een gaan ten Avondmaal, terwijl uw hart er buiten is. Een vormelijk u houden aan Gods bevel en belofte. Een uitwendige gehoorzaamheid. We weten wel beter. Aan de woorden waarover we het nu heb ben gaat vooraften eerste bedenke een iegelijk bij zichzelf zijn zonden en vervloeking, opdat hij zichzelf mishage en zich voor God veroot- moedige. Daar ziet ge dus duidelijk, dat het gaan ten Avondmaal niet mag geschieden uit een ver standelijk zien op Gods belofte. Dan zoudt ge onwaardiglijk gaan. Neen, er moet waarachtig berouw en leed wezen zijn over de zonde. Een verfoeien en mis hagen van u zelf. Een zien van het heilig recht des Heeren en van uw doemschuld. Daar gaat dus niets van af. Wie niet ontdekt is aan z'n schuld en verloren toestand wie niet zichzelf mishaagt, blijve van de tafel des Hee ren af. Maar wie dat wel kentwie van harte z'n zonde betreurt en haat die behoeft niet te wach ten totdat hij verzekerd is van de vergeving en van het kindschap Gods. Niets daarvan. De eenige vraag is, waar gaat ge met uw zonden heen En wanneer nu werkelijk uw hart door God verootmoedigd is, dan is er maar één antwoord: ge vlucht met al uw schuld en ongerechtigheid tot den Heere Jezus Christus. En niet voor een keer, maar telkens weer. Ge kunt er niet mee ophouden. Ge vlucht en ge bidt en ge roept, totdat Hij u genadig zij. Ge klemt u aan God vast. Waarom Waarom houdt ge er niet mee op Omdat ge gelooft, dat bij God en den Heere Jezus Christus de vergeving te vinden is. Bij Hem alléén. Omdat ge gelooft de gewisheid en zekerheid en vastigheid van Gods belofte. Daarom blijft aanhouden en vasthouden. Er is bij u nog wel geen verzekerdheid, maar ge gevoelt dat die belofte Gods zeker is dat het kruis van Christus 't eenige fundament is. Het onwankelbare fundament. Dat gelooft ge. Anders zoudt ge God den rug toe keeren. Dat gelooft ge, want ge ziet verlangend uit naar de bergen vanwaar uw hulp komen zal. Dat gelooft ge, want ge verwacht het niet van u zelf o neen maar van den Heere en van Zijn genade. Wel nu, wie zóó is, mag Avondmaal vieren. Dat zegt het Formulier. Wie zich over zijn zonden mishaagt èn ge looft de vast, gewisse belofte Gods. ZOO WEER LICHT EN BLIJDSCHAP. Wanneer ge op u zelf blijft zien, op den mensch, dan is er niets voor u weggelegd dan donkerheid en somberheid. Een enkele keer mag dan het licht eens door breken, maar in den regel is onze toestand be neden den stand, dien God ons geven wil en trouwens in zijn hart wel aardig vinden, want ik weet, dat hij Evenhuis niet luchten of zien kan. Denk er nog eens goed over na, Menkveld. Je blijft alleen staan, man. En dan moet je maar zien, je koren gemalen te krijgen. Want van jou alleen zal Evenhuis moeilijk kunnen bestaan." Terwijl het groepje boeren lachte om dezen zet van wethouder Heerema, die wonderwel in zijn schik was, liep Menkveld naar zijn boerderij in een stemming, die ver van opgewekt was. Het deed hem pijn, dat men Evenhuis wilde treffen. Aanvankelijk had hij gedacht, dat de zaak niet zoo'n vaart zou loopen, maar gaande weg gingen zijn gedachten een andere richting uithet plan van Heerema vond algemeen bij val en Heerema was niet de man om bij de pakken te gaan neerzitten hij zou doorzetten en hij, Menkveld, zou in het verzet wel een een ling blijven. Het was met bezorgdheid, dat hij liep te sta ren naar den molen van Evenhuis, heel in de verte, welks wieken lustig draaiden op den adem van den wind. Een week lang zweeg Menkveld. Maar toen vertelde hij aan zijn vrouw wat de boeren, onder aanvoering van Heerema, in hun schild voerden. Zij was hoogelijk verontwaardigd en vroeg onmiddellijk„Maar daaraan doe jij toch niet mee, Edzo „Neen", antwoordde hij op overtuigenden toon, ,,'k Heb onmiddellijk gezegd, dat wij er niet mede moesten beginnen. Heerema zeidenk er nog eens over na, maar hoe meer ik er over nadenk, hoe meer het plan mij tegen de borst gegeven heeft. We moeten daarom, zooals ons Avondmaals formulier zegt, ons niet laten weerhouden, om dat we nog vele gebreken en ellendigheid in ons bevinden als namelijk, dat we geen volkomen geloof hebben, dat wij ons ook met zulk een ijver om God te dienen niet begeven, als wij schuldig zijn maar dagelijks met de zwakheid onzes geloofs en de booze lusten onzes vleesches te strijden hebben maar we zullen gewis en zeker zijn, dat geen zonde noch zwakheid die nog (tegen onzen wil) in ons overgebleven is, ons kan hinderen, dat ons God niet in genade zou aannemen, en alzoo deze hemelsche spijze en drank waardig en deelachtig maken. Dan gaan we in onze zonden en ellenden op Jezus zien. Op dat vaste fundament dat buiten ons ligt. Dan zijn niet onze toestanden van ons de thermometer en de norm, maar de beloften Gods. Ook bij den Heiligen Doop. Wanneer we zien op onze kinderen op het geen in de gemeente van Christus voor den dag komtop hetgeen wij zien dan zouden we Gods Verbond niet durven vasthouden. Dan komen de twijfelingen. Dan komen de verkeerde Doopspraktijken. Dan loopen we met het Avondmaal vast. Dan gaan we meer stellen op de doopouders, op den mensch, op hetgeen wij hebben. En dan worden we hoe langer hoe armer. In stee daarvan moeten we ons klemmen aan God, aan Zijn Verbond, aan Zijn beloften, aan het fundament dat in Jezus Christus ligt. Dan straalt u het volle, rijke licht toe in uw donker en arm leven. Gij niet ja maar uw God alles. Dan staat ge vast. Met uw kinderen. En met de gemeente Gods. Dan gaat ge alles wat van menschen is, ver werpen en ge houdt alleen Gods Woord over. Bergen zullen wijken en heuvelen zullen wan kelen, maar mijn goedertierenheid zal van u niet wijken, en het verbond mijns vredes zal niet wankelen, zegt de Heere, uw Ontfermer. (Jer. 54 10.) GEZONDE TOESTANDEN? Een Gereformeerd predikant schrijft ons de volgende opmerkingen, die door een ouderling aan een mede-treinreiziger gemaakt werden Wij hebben in onze Gemeente meer predikan ten dan kerkgebouwen, zoodat elk der predi kanten om de zooveel weken een vrijen Zondag heeft. De Gemeente is groot en er is overvloedig veel werk te verrichten. Daarom gunnen wij onze dominee's die telkens terugkeerende Zondagsrust wel. Maar steeds, Zondag aan Zondag, is een der predikanten, die dan „vrij" heeft, de Ge meente uit en preekt elders. Nooit hoort de eene predikant den anderen, wat toch zoo goed zou zijn, omdat ze dan broederlijk eikaars pree- ken eens bespreken konden. Maar in plaats van rusten en met hun eigen gezin „op te gaan" naar de kerk onder de prediking van een collega, vermoeien ze zich. Des Zaterdags, soms al vroeg omdat de bestemming ver weg is, gaan ze op reis. Des Zondags preeken ze als altijd twee maal. Des Maandags maken ze de terugreis. Vermoeid komen ze thuis en de Gemeente is door het „uitstapje" van hun predikanten, die een „vrijen" Zondag voor de rust kregen, aller minst gebaat. Integendeel. Alleen weten op deze manier „boventallige" predikanten er per jaar zooveel honderd gulden bij te verdienen. Toch zijn wij er in onze Gemeente niet van overtuigd, dat dit noodig is. De predikanten heb ben een goed traktement. Alleen hebben we ons afgevraagd, hoe onze dominee's, als ze een „vrijen" Zondag hebben, altijd nog aan een preekverzoek weten te komen. Maar daar zijn we nu achtergekomen. Als ze niet tijdig te voren een uitnoodiging hebben ont vangen, plaatsen ze een advertentie dat ze dien of dien datum nog een vacante of andere Ge meente kunnen dienen. De ouderling besloot met de verzuchting waren we maar één dominee kwijt Toen we deze dingen in het treingesprek be luisterden, dachten wijmoeten nu de Candida- ten, die op een preekverzoek zitten te wachten, voor zulke predikanten nu het veld ruimen Dan is het diep treurig We kennen predikanten, wier tractement van dien aard is, dat ze blij zijn eens een preekver zoek te ontvangen en iets aparts te verdienen, wijl ze niet meer voor aanschaffing van studie- stuit." „Het is een schandaalbarstte vrouw Menk veld, die vrijwel geheel hersteld was van haar zware ziekte, los. „Heerema zal er zijn straf wel voor thuis krijgen." „Het spijt mij voor dien armen Evenhuis. Het brood wordt gewoon uit zijn mond gestooten. Wat zal hij toch moeten beginnen „Ik weet het ook niet, Edzo. 't Is ontzettend hard." ,,'t Is om er gek van te worden", meende de boer. „Me dunkt, dat Evenhuis wel spijt zal hebben van wat hij gedaan heeft." „O neen, man. Dat heeft daarmede niets te maken. Evenhuis zal het er niet gemakkelijk on der hebben, natuurlijk niet. Maar dan zal Tan netje hem wel opbeuren. De Heere verlaat den molenaar en zijn gezin niet, Edzo, wat er ook gebeurt." „Ik weet dat niet zoo", bekende hij openhar tig. ,,'k Vind het alleen vreemd, dat Evenhuis dit dan overkomen moet." De boerin kon er niet gemakkelijk een ant woord op geven, omdat zij het zelf ook niet ver klaren kon. „Heb je Heerema beloofd, dat je het niet ver tellen zult?" vroeg zij. Naar waarheid kon hij zeggen, dat hij noch iemand der anderen iets had beloofd. „Dan moet je het Evenhuis zeggen, Edzo. Dan weet hij, wat hem boven het hoofd hangt. Mis schien kan hij de ramp nog voorkomen." „Van dat laatste is geen sprake. Of", aar zelde Menkveld, daar hij het ongerijmde er feite lijk wel van inzag, „of hij moet niet weer naar boeken kunnen besteden dan het bedrag dat door uit-preeken-gaan wordt verdiend. Wij hadden tot nu toe gemeend, dat de ad vertenties door zulke predikanten worden ge plaatst. Uit het afgeluisterde gesprek zijn we nu tot een andere conclusie gekomen. Predikanten met kleine tractementen worden er op aangezien, terwijl predikanten met groote tractementen de schuldigen zijn. Wij hebben geen reden om aan de geloof waardigheid van het gehoorde te twijfelen. Maar, zoo vragen we is het niet diep treurig zulke dingen te moeten hooren Dat een predikant met een klein tractement om bovengenoemde reden tracht iets bij te ver dienen, moge jammer zijn, dat predikanten met een groot traktement een sta-in-den-weg zijn om de candidaten gelegenheid te geven te propo- neeren, is meer dan jammer. Dit is in geen enkel opzicht te vergoelijken en moet zeker worden veroordeeld. De Kerken moesten zich tot deze praktijk niet laten leenen. En tochWie de Kerkbodes inziet, bemerkt dat predikanten met groote trac tementen nog al eens uitgaan. We vestigen hierop de aandacht, opdat er leering uit het gemelde treingesprek wordt ge trokken. Het roer moet worden omgeworpen. Gun de predikanten, die zoo bevoorrecht zijn, dat ze af en toe een vrijen Zondag hebben, de rust. Voor rust is hun dien dag gegeven en niet voor uitgaan. De candidaten wachten op en smachten naar een preekverzoek. (De Rotterdammer.) BEROEPEN TE Pijnacker-Nootdorp A. van de Weg te Ottoland. Sneek (vac.-H. M. Dethmers)P. Deddens te Rijswijk. Ierseke U. Elgersma te Haamstede. Bolsward L. Oranje te Laren. Nieuwerkerk (Z)Cand. M. Heuseveldt te Rotterdam. AANGENOMEN NAAR Nieuwendam M. Bouwman te Baambrugge. Oude en Nieuwe Wetering W. v. d. Bos B.G.zn., cand. te Nijkerk (G.). BEDANKT VOOR Zuilichem, Vrijhoeve-'s-Grevelduin-Capelle en Kralingsche veer W. v. d. Bos B.G.zn., cand. te Nijkerk (G.). Ds. O. Boersma, predikant der kerk te Koudum, heeft, naar wij vernemen, wegens gezondheidsredenen emeritaat aangevraagd. Ds. Boersma werd in 1907 candidaat en deed 2 Februari van het volgend jaar zijn intrede te Ezinge. Van daar vertrok hij in 1912 naar Lutten a. d. Dedemsvaart, welke Gemeente in 1912 voor de huidige verwisseld werd. Blijkens de pasverschenen Handelingen van het Curatorium is het moderamen als volgt samengesteld Ds. P. Bos, em.-predikant te Groningen, president-curatorDr. K. Dijk te Den Haag-West, scribaDs. J. L. Schou ten te Amsterdam, assessor en Dr. G. Keizer te RhedenDe Steeg, adjunct-scriba. De afgetreden curatoren Ds. R. J. van der Veen te Goes en Ds. C. B. Bavinck te Rotterdam werden vervangen door de predikanten Ds. A. Scheele te Kapelle-Biezelinge en Ds. F. C. Meyster te Rotterdam. Het getal der voor het eerst ingeschreven studenten bedroeg 23. Voorts lieten zich 144 studenten recenseeren. De nieuwe cursus ving aan met 168 studenten, w.o. twee uit Hongarije. Er werden 24 propaedeutische examens afgelegd, waarvan 23 met goed ge volg. Het candidaatsexamen werd 26 maal afgelegd. Behalve door hen die de candidaats- bul verwierven, werd de School verlaten door een Duitsch student, door twee Hongaarsche studenten en door een vijftal deels om aan de Vrije Universiteit te gaan studeeren en deels om met de theol. studie op te houden. De financieele toestand der School is zeer bevredigend. „Rotterdammer". „de schuur" gaan. „Evenhuis keert niet weer terug, Edzo. Dat zou eenvoudig niet kunnen. Evenmin als ik terug kan, gelukkig niet terug kan. We zijn het er over eens, Edzo. Zoo gauw als ik weer geregeld naar buiten mag, ga ik ook naar den Achterweg. En wat er dan ook gebeurt, veranderen doe ik niet weer. Ik ben veel te gelukkig. Zoo is het bij de Evenhuizen ook." „Tjonge, maar als het om je brood gaat „Dat zeide ik zooeven al. Het zal Evenhuis niet gemakkelijk vallen. Heerema weet wel wat hij doetMaar vind je ook niet, dat Evenhuis het weten moet ,,'k Heb er ook aan gedacht. Maar bij nader inzien leek het mij beter, nog even te wachten. Het plan van Heerema stond nog niet vast. Er moesten nog berekeningen gemaakt worden. En dan zouden ze bij de boeren rondgaan, om aan- deelen te plaatsen. Als ze nu hier komen binnen kort en ik verneem, hoe het er mede staat, dan kan ik altijd nog zien. De mogelijkheid bestaat altijd nog, al geloof ik het niet, dat het plan niet doorgaat. En waarom zou ik Evenhuis dan noo- deloos verontrusten „Je hebt gelijk, Edzo. Wacht nog tot je meer zekerheid hebt. Maar als je die hebt, moet je Evenhuis waarschuwen." „Het zal er niet aan mankeeren. Ik zie er wel tegenop. Maar het zal moeten. Eenmaal komt hij het toch te weten." „En jij doet niet mede, Edzo (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1931 | | pagina 2