Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
No. 33.
Vrijdag 14 Augustus 1931.
45e Jaargang.
UIT HET WOORD*
ZEEUWSCHE KERKBODE.
REDACTIE: Ds. A. C. HE IJ TE KOUDEKERKE en Ds. D. SCHEELE TE MIDDELBURG.
MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M, LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, J. VAN LONKHUIJZEN, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN.
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling ƒ2.—.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS: 15 cent per regel; bij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie*
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ S
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280.
EEN BRIEF VAN CHRISTUS.
Als die openbaar zijt geworden dat
gij een brief van Christus zijt.
2 Korinthe 3 3a.
Éénmaal slechts lezen we in den Bijbel dat
Christus geschreven heeft.
Wanneer de overspelige vrouw tot Jezus ge
bracht wordt, oordeelt Hij haar niet, doch bukt
tot tweemaal toe en schrijft in 't zand.
We weten echter niet de inhoud van hetgeen
de Heiland toen geschreven heeft. Wel is er
een oude legende, die een brief van Jezus noemt.
Reeds had zoo luidt het verhaal onze
Zaligmaker vele wonderen en teekenen gedaan,
zoodat zijn gerucht uitging zelfs ver buiten de
grenzen van het Joodsche land, ja zelfs tot de
stad Edessa in Mesopotamië toe.
De koning van dat land was ongeneeslijk ziek
geworden.
Toen hij nu van Jezus hoorde en van z'n
wondere genezingen zond hij een bode met een
schrijven, dat 't verzoek bevatte, of Jezus naar
Edessa wilde komen, om hem van zijn kwaal
te genezen.
Christus zond hem echter met denzelfden bode
het volgend schrijven, dat door Hem zelf eigen
handig zou geschreven zijn: „Zalig zijt gij,, dat
gij in Mij geloofd hebt zonder Mij gezien te
hebben. Want er staat van Mij geschreven Die
Mij gezien hebben zullen niet in Mij gelooven,
opdat zij, die Mij niet gezien hebben, gelooven
en daardoor leven. Wat echter uw verzoek om
tot u over te komen aangaat. Ik moet hier alles
vervullen, waartoe Ik gezonden ben, en daarna
tot Hem opgenomen worden, die Mij gezonden
heeft.
Wanneer Ik echter opgenomen ben, zal 'k één
van mijn jongeren tot u zenden, opdat hij uw
ziekte geneze en u het leven geve."
Volgens de legende zou dit ook na de hemel
vaart van Jezus geschied zijn.
Deze brief werd ongeveer 't jaar 300 in het
archief van Edessa bewaard.
De H. Schrift weet niets van deze „geschie
denis", en de brief zal zeker wel een valsche
wezen.
't Is niet waarschijnlijk, dat in één bibliotheek
ter wereld nog een brief zal gevonden worden,
door Jezus zelf geschreven.
Zijn er dan geen brieven van Christus op
aarde
Wat leest ge met graagte nog eens en weer
eens de oude, geelgeworden brief, die uw vader
u eens schreef, toen hij nog vast van hand en
frisch van kracht was
Wat zijt ge rijk met die brief Voor uw ge
voel zult ge door 't lezen dicht bij hem komen.
Welk een rijkdom, wanneer ge nu ook eens
een brief had van uw gestorven Zaligmaker.
Hoe veel dichter zou Hij bij u zijn
Maar er zijn brieven van Christus
Door Hemzelf geschreven.
Door zijn Naam geteekend.
Niet maar één brief neen, duizenden, tien
duizenden brieven van Christus zijn er in deze
wereld in omloop.
Hebt ge er nooit één gelezen
Ja, ge moet er wel één, o veel meer dan één,
gezien en gelezen hebben.
Ge hebt toch in uw leven meer dan één Chris
ten ontmoet
Welnu dan hebt ge een brief van Chris
tus gezien, een brief door Hem geschreven.
Neen ge behoeft niet ver te zoeken, niet
stad en land af te reizen, niet dagenlang inge
spannen een oude bibliotheek te doorzoeken,
totdat ge misschien eindelijk, onder dik stof uit,
een oude brief van Christus gevonden hebt.
Ge kunt in uw woonplaats blijven.
Ge kunt, als ge zelf volgeling van dien Jezus
zijt, het oog sluiten en toch zulk een brief lezen.
Ge hebt dan slechts te lezen, wat op de ta
felen van uw hart door Christus zelf geschre
ven is.
Hij heeft zijn brief geschreven in uw hart met
onuitwischbaar schrift.
Een brief van Christus, met pen en inkt ge
schreven, zou maar één onzer in bezit kunnen
hebben. Die brief zou verloren kunnen gaan.
Deze brief is in ons aller bezit, wanneer we
ten minste levende Christenen zijn.
Want de apostel zegt maar nietGij hebt
een brief van Christus, doch Gij zijt een brief
van Christus.
Er zijn dus zooveel brieven door Christus
geschreven, als er Christenen zijn, als er zonda
ren door den Heiligen Geest in het hart zijn ge
grepen.
Wij leggen een blad papier voor ons op tafel,
wanneer we een brief gaan schrijven.
Christus heeft geen papier of perkament
noodig.
Hij kiest het menschenhart als het materiaal
om er zijn gedachten van vrede en zaligheid in
te griffen.
De Christen is een brief van Christus.
Die brief is niet voor een enkelen ingewijde
bestemd, maar wordt gericht aan een wijde le
venskring. 't Is een brief, die bekend moet wor
den en gelezen moet worden van alle menschen.
„Als die openbaar zijt geworden."
De brief is voor openbaarheid, voor publici
teit bestemd.
Open brieven moeten de discipelen van Chris
tus zijn.
Ze moeten voor de wereld wandelende aan
bevelingen van het Evangelie zijn.
Zulke brieven van Christus waren de Ko-
rinthische Christenen.
Die brieven kon de apostel aan de ongeloovige
wereld laten lezen.
De wereld las de wondere kracht van Chris
tus uit het heilig leven der Christenen als van
een brief af.
Zoo wil Christus ook nu nog het gewichtige,
dat hij aan de wereld te zeggen heeft, in den
Christen afdrukken, zoodat de wereld 't voor
oogen heeft als las ze een brief van Hem.
Beseffen wij dit voldoende
Wanneer de ongeloovigen met de geloovigen
in aanraking komen, moeten ze verbaasd staan
over het heerlijke, dat ze aan hen zien, zoodat
zij datzelfde geluk willen kennen, en op hen
toeloopen met de vurige vraag Geeft ook ons
van uw rijkdom, van uw licht, van uw heer
lijkheid.
Wat leest de wereld uit ons leven af De
heerlijkheid van Christus
Zijn we een brief van Christus, gericht aan
de geheele wereld, waaruit ze leestWie van
dit water drinkt zal nimmermeer dorsten wie
in Mij gelooft heeft het eeuwige leven
Zaamslag. KOK.
„VADER" BODELSCHWINGH.
II.
Na zijn herstel vindt hij een aanstelling als
inspecteur van 't landbouwbedrijf op een uit
gestrekt grondgebied in Pommeren hoe goed
komt hem nu zijn leertijd te pas
Wanneer we straks het eigenlijke levenswerk
van Bodelschwingh gaan bespreken, zullen we
zien God heeft hem, zonder dat hij 't wist, in
zijn jonge jaren voor dien arbeid de bekwaam
heden geschonken. De manier, waarop zijn leven
werd geleid, heeft hem voorbereid voor het
heerlijk werk, dat God hem op rijperen leeftijd
te doen zou geven.
Als landbouw-inspecteur kwam hij op de
hoogte van de treurige, kommervolle toestanden,
waarin de arbeiders leefden.
Diep werd de jonge inspecteur ontroerd, wan
neer hij de onberispelijke ellende van de bewo
ners der armzalige krotten aanschouwde. Met
vaste hand tracht hij allerlei veranderingen ten
goede aan te brengen. Zoo worden allengs de
maatschappelijke toestanden door zijn persoon
lijke tusschenkomst en zijn verstandige maatre
gelen aanmerkelijk beter.
Volle bevrediging vond Bodelschwingh niet
in het beroep van inspecteur.
Verschillende oorzaken werken samen om zijn
leven een andere richting te geven.
Plotseling sterft zijn vader. Hij gaat terstond
na het bericht van 's vaders overlijden op reis,
maar komt zelfs voor de begrafenis te laat.
Straks vat hij zijn zwaren arbeid weer op, maar
hij kan al minder onderdrukken de behoefte
aan stille uren van zelfinkeer. Den eersten Zon
dag na 't sterven van zijn vader verdiept hij zich
in de eenzaamheid in Gods Woord. Zelf verklaart
hij in zijn herinneringen „Het Woord van God
was mij dikwijls gepredikt geworden, maar se
dert mijn vroegste kinderjaren was 't niet meer
persoonlijk mij nadergekomen". Nu werd dit
anders. Elk woord der Schrift zag hij met an
dere oogen aan.
Een tweede oorzaak kwam daarbij. Hij had
de gewoonte aan de kinderen van zijn arbeiders,
wanneer ze vlijtig aan 't werk hadden meege
holpen, behalve hun loon, ook Zendingstrac-
taatjes te geven. Zelf las hij ze niet, maar eens
viel zijn blik op een geschriftje getiteld „Tschin,
de arme Chineesche jongen". Dit tractaatje ver
haalde van een Chineesch jongetje, dat in En
geland tot bekeering gekomen was. Deze kleine
Chinees had nunog maar één verlangen zijn
landgenooten den Heiland te prediken. „Wat zal
ik eens" zoo sprak hij met diepen ernst
„op den dag des gerichts zeggen, wanneer mijn
broeders mij zouden vragen, waarom ik hoe
wel ik den weg des heils geweten heb hem
hun niet heb meegedeeld
Deze woorden maakten op Bodelschwingh
diepen indruk, 't Lijkt ons misschien ietwat
vreemd, dat iemand, die volwassen is, door den
inhoud van een tractaatje zóó wordt aangegre
pen. Maar Bodelschwingh was door en door
een gevoelsmensch. Gedurende zijn geheele le
ven heeft hij zich sterk door indrukken laten
leiden.
Dat hij zich nu ineens bewust werd van zijn roe
ping, heeft hij zelf in zijn herinneringen uitge
sproken „Op het oogenblik, dat ik deze een
voudige woorden las, was 't plotseling, alsof mij
in betrekking tot mijn levensberoep de schellen
van de oogen vielen. Op dat oogenblik werd 't
mij volkomen duidelijk, dat God het ambt van
predikant voor mij gekozen had, en ik kon Hem
met vreugdetranen daarvoor danken."
Eerst sprak hij echter met niemand over zijn
beslissing, zelfs met zijn moeder niet. Al waren
zijn gedachten gericht op den arbeid onder de
heidenen hij wachtte op verdere vingerwij
zingen Gods.
Straks breekt de oogsttijd aan en gaat hij in
een naburig dorp arbeiders zoeken. Als zijn
werk klaar is, rijdt hij naar 't nabije stadje Ba-
blita, waar juist een Zendingsfeest wordt ge
vierd. Hij treedt de kerk binnen en hoort een
toespraak over de tekst„De oogst is wel groot,
maar de arbeiders zijn weinige bidt daarom
den Heer des oogstes, dat Hij arbeiders in Zij
nen oogst uitstoote."
Dit woord grijpt hem aan zooeven had hij
arbeiders voor Zijn oogst gezocht nu zoekt
de hemelsche Landman arbeiders om de men-
schen-oogst binnen te halen.
Ontroerend schilderde de spreker den schrei-
enden nood der heidenwereld, en ten slotte vroeg
hij met grooten ernst, of er dan onder de geheele
gemeente, onder allen, die in gehoorzaamheid
aan het bevel van Christus om arbeiders in zijn
oogst baden, niet één was, die zichzelf aan dat
werk wilde geven.
„Ja, ja, ik wil gaarne gaan" zoo klinkt een
stem in hem.
Hij spreekt nu met zijn moeder over zijn be
geerte Zendelingte worden. Zij stemt terstond
er geheel mee in, en zag haar verborgen harte-
wensch op ongedachte wijze vervuld. Nu ver
zwijgt ze niet meer, dat ook zijn vader hoe
wel hij 't nooit had uitgesproken steeds de
hoop had gekoesterd, dat één van zijn zoons
de studie in de theologie zou kiezen.
Op drie en twintig jarigen leeftijd gaat hij
naar Bazel, waar niet alleen een Hoogeschool
is, maar ook een Zendingshuis, waar kweekelin-
gen opgeleid worden voor het Zendingswerk.
In Bazel heeft hij anderhalf rijk gezegende ja
ren doorgebracht. Hard heeft hij er gewerkt,
want hij had veel in te halen en moest het He-
breeuwsch van de beginselen af aan leeren. Aan
het vroolijk studentenleven nam hij dan ook geen
deel. Trouwens het veelvuldige café-bezoeken
en bierdrinken van velen stond hem tegen. Het
leven, dat achter hem lag, had hem daarvoor
te ernstig gestemd, 't Kan niet ontkend, dat hij
zelfs wel eens te «hard oordeelde over de ge
woonten van het gezellige studentenleven. Hij
meed de vergaderingen der studenten... omdat
ze daar zoo geweldig konden rooken. Bodel
schwingh werd dan wel eens wat enghartig en
overgeestelijk. Om één voorbeeld te noemen
hij had een klein boekje met gedichten, door
hemzelf geschreven.
Maar wanneer hij eens zijn eigen liederen
vergelijkt met de rijke geestelijke liederen, door
God geschonken, zoekt hij een steen en slingert
het „maakwerk" in de diepte der zee. „Ik was
vroolijk weer een stuk van den ouden Adam
afgelegd te hebben, en lichter den pelgrimstocht
te kunnen voortzetten" die merkwaardige
woorden volgen dan onmiddellijk. Bodel
schwingh is vol lof over het theologisch onder
wijs te Bazel. Het was toen zegt hij een
goede tijd in Bazel.
En toch, hoewel de Hoogeschool hem gezond
geestelijk voedsel gaf„liever was mij het
Zendingshuis".
Onder leiding van den direkteur van 't Zen
dingshuis Josenhaus oefenden de kweekelingen
zich in 't houden van preeken.
B. volgde ook eenigen tijd dit onderwijs en
hield kort vóór zijn vertrek uit Bazel zijn eerste
preek in de Elisabethkerk.
Dat moet voor een teer gevoelig man als B.
was, een zwaar stuk geweest zijn. Den nacht
daarvóór sliep hij niet. Het oogenblik zelf was
naar zijn eigen woord voor hem hartontroerend.
Z'n tekst was Jesaja 53: 11 en 12. Hij las zijn
predikatie, maar bleef eens bijna steken. Dat
is mij later zoo vertelt hij nooit meer over
komen, wanthij heeft sedert nooit meer
z'n preek vóór zich gehad.
We mogen niet te lang bij dit verblijf in Ba
zel stilstaan, en moeten daarom veel interes
sants stilzwijgend voorbijgaan.
Alleen willen we nog herinneren aan zijn
vriendschap met een student, die later zeer be
kend zou worden Theodor Zahn.
Zahn was, toen Bodelschwingh met hem ken
nis maakte, pas zeventien jaar oud. Hij woonde
dicht bij hem en dikwijls werkten zij samen.
Eerlijk zonder een zweem van afgunst
verklaart Bodelschwingh, dat Zahn hem in be
kwaamheid ver overtrof. Hij kon hem niet vol
gen in de snelheid van zijn wetenschappelijke
vlucht.
Zahn was vertelt Bodelschwingh een
beminnelijke beslist geloovige jonge man. In hun
opvattingen over de wijze van voorbereiding
tot 't ambt van predikant, verschilden ze echter.
Zahn hechtte meer dan Bodelschwingh waarde
aan een wetenschappelijke opleiding.
't Is dan ook eigenaardig 't was B. eigenlijk
te geleerd aan de Universiteit te Bazel Zahn
was 't in Bazel niet wetenschappelijk genoeg.
Studenten zijn wel een vreemd volkje. Zelden
kan een professor 't hun naar den zin maken.
De kritiek zit hen in 't bloed. Gelukkig komt
dat later in 't leven meestal wel terecht. Een
professor is milder in zijn oordeel dan een stu
dent. Prof. H. Bavinck heeft eens gezegd „pre
dikanten hebben meer last van studenten dan
van professoren, want de professoren kunnen
preeken en de studenten moeten 't nog leeren".
Later zijn Bodelschwingh en Zahn samen naar
Erlangen gegaan ze hebben daar in één huis
gewoond en aan één tafel gegeten. „Maar ook
hier was mij zijn wetenschappelijke vlucht te
hoog. Hij is dan ook inderdaad naar de hem
van God geschonken gaven een anderen weg
gegaan dan ik. Hij is nu professor in Erlangen
en staat als trouw, bijbelsch theoloog in hoog
aanzien".
Tijdens zijn Erlanger studietijd is hij in per
soonlijke aanraking gekomen met den bekenden
Blumhardt.
't Was niet zijn doel hem te bezoeken, toen
hij op een wandeltocht dicht in de buurt van 't
beroemde bad Boll was gekomen. B. hield er
niet van plaatsen te bezoeken die min of meer
als bedevaartplaatsen beschouwd werden, en
meer uit nieuwsgierigheid dan uit ware behoefte
bezocht werden.
Maar een geweldig onweer dwingt hem bij
Blumhardt onderdak te zoeken.
Allervriendelijkst werd hij ontvangen en zoo
zien we ze daar tegenover elkander Blumhardt
en Bodelschwingh, twee mannen, die hun ge
heele leven zonder voorbehoud aan God gewijd
hebben en een rijke zegen zijn geweest voor de
ellendigen.
B. vertrouwt Blumhardt aanstonds zóó ten
volle, dat hij zijn geheele hart voor hem uit
stortte.
De dagen, bij hem doorgebracht, zijn Bodel
schwingh tot grooten en blijvenden zegen ge
worden.
Zijn laatsten studietijd bracht Bodelschwingh
in Berlijn door.
Ondertusschen kwam er hier niet veel van
studeeren. Om straks naar de heidenen te gaan
wat nog steeds zijn levensideaal was moest
hij eenigszins op de hoogte zijn met 't behande
len van zieken. Daarom doorliep hij een cursus
in de kunst van verplegen en was ook praktisch